Christus alléén IX
Filippenzen 3 : 7—14.
Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus wil schade geacht. Ja gewis, ik acht ook alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus mijnen Heere, om wiens wil ik alle die dingen schade gerekend heb en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid die uit God is door het geloof: opdat ik hem kenne, en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap zijns lijdens, zijnen dood gelijkvormig wordende: of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden. Niet dat ik het alreede gekregen heb, of alreede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. Maar een ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
En strekkende mij tot hetgeen dat voor is . . .
Ge ziet in den geest den looper voortjagen over de baan om het einddoel te halen. Zijn lichaam is voorovergebogen, de vuisten op de borst gedrukt, met uitgestrekten hals. Voorwaarts, voorwaarts gaat het! Zijn handen zijn de voeten vooruit.
Hij wil met haast het overige van den weg afleggen om zoo spoedig mogelijk het doel te bereiken. Zich strekkende tot hetgeen dat voor is. Al zijn aandacht is gevestigd op het einde der baan. Zoo zijn Gods kinderen kinderen der hope. Hier zijn ze vreemdelingen en zij reizen naar Kanaan met spoed. Ze zijn doortrekkers naar de eeuwige heerlijkheid. Zeker daarvan wordt in onze dagen maar weinig gevonden. Ja, het wordt weggeredeneerd als valsche mystiek. Blijkbaar is de bedoeling om eigen naaktheid te dekken. Maar het zijn slechts spinnewebben die niet deugen tot kleeding.
Strekkende mij tot hetgeen dat voor is...
Hoe zal Gods pelgrim veilig en heilig door dit Mesech der wereld trekken. Het is, naar het woord van onzen Catechismus, een jammerdal.
Maar wat is nu: hetgeen dat voor is? Wat is dat voor u, mijn lezer? Wat is vóór u? De heerlijkheid des hemels of de rampzaligheid der hel? Hoe aangrijpend ernstig is ons leven.
Het werpt zijn schaduw in de eeuwigheid. O, op weg naar het verderf en de menschheid jaagt voort. Het leven gaat nooit snel genoeg. Op weg naar het verderf! Werd dit reeds uw bange levenservaring? Alleen waarachtige bekeering doet ons van koers veranderen. Alleen in Christus weten wij op weg te zijn naar boven, om eeuwig God te loven. Wie gevoelt dat hij op weg is naar Huis, die verhaast zijn schreden. Maar nu hebben wij ophouders en tegenhouders. Bunjan gebruikt ergens het beeld van een ruiter te paard, dat traag is. Ge wilt vooruit en rukt aan de teugels. Ge geeft het paard de sporen. Zie, ge zijt dat trage paard ver vooruit in de begeerte. Hij strekt zich naar hetgeen voor is. Naar de heerlijkheid die hem wacht in den weg van de vervulling zijner levensroeping.
Vergetende hetgeen achter is en strekkende mij tot hetgeen voor is...
Zijt gij in deze loopbaan? De tijd is voorts kort! Mijn ziel wacht sterker op den Heere dan wachters op den morgen... ach wanneer zal ik naderen voor Uw oogen, in Uw Huis Uw naam verhoogen! Zeg weldra: Kom in, gij gezegende mijns Vaders!
De pelgrim Gods verlangt naar Huis, naar des Vaders Tempelwoning. Hij begeert het stuk van den weg, dat hem nog scheidt van het einde, met haast af te leggen. Weet hij dan den afstand. Neen. Wij weten den dag onzes doods niet. Maar wel is ons bekend dat onze leeftijd een handbreed is gesteld. Wel ervaren wij, dat wij onze jaren doorbrengen als eene gedachte en dat zij als met jachtschepen zijn voorbijgevaren, om met Job te spreken. Het geloof bewijst ons bij het beschouwen van het einde der baan kostelijke diensten. Het is als een verrekijker. Wat nog verre is, brengt hij nabij. Soms meenen wij vlak bij het einddoel te zijn en schouwen over dood en graf tot den jongsten dag. Soms vergeten wij geheel nog op aarde te zijn en zwemmen wij in de wateren der genade. Weldra echter keeren wij tot de huidige werkelijkheid terug. Maar wij loopen met lijdzaamheid de loopbaan die ons voorgesteld is, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus.
Hetgeen dat voor is? Ach, arme wereld toch, hoewel gij het niet gelooft, hebt gij de rampzaligheid voor u. Zij storten straks in des afgronds donkeren nacht. Hun schijnbaar succes eindigt net als bij vele vliegeniers met hun vliegtuigen waar zij zoo trotsch op waren, in catastrophe... jammerlijken ondergang en verwoesting. Zalig de mensch, die kwam aan het einde van den loop der natuur, om in Christus te beginnen.
Ons strekkende tot hetgeen voor is. O, hoe bang valt het den zondaar, die een oog kreeg voor hetgeen voor is! Weldra het einde... de bodemlooze put!
Maar daarom is de omkeer ook zoo groot als de zondaar dien put ziet gesloten, het oordeel weggenomen, de schuld verzoend en recht ten leven verkregen door Hem, die dood en hel verwon en de hemelsche erfenis verwierf, toen Hij voor Sion stierf. Is dat reeds zoo voor u? Hebt gij macht ontvangen een kind Gods genaamd te worden?
Paulus spreekt van het doelwit in onzen text. Hij jaagt naar het wit. Aan het einde van de loopbaan stond een paal met een witte streep er op. Die paal met die witte streep was voor den looper het punt, waar zich zijn blik op moest richten. Dat moest hij steeds in het oog houden. Elders maant de Schrift: Jaag den vrede na en de heiligmaking. O mensch Gods, vliedt deze dingen en jaag na, gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Neem het woord maar even letterlijk. Na-jagen. Denk aan een jachthond. Met hartstocht vervolgen. Dit „jagen naar" wijst ons op de trekking van het ideaal. Het wit is als een sterke magneet die het ijzer trekt en de Geest stuwt voort naar het wit. Met groote naarstigheid wordt het doel nagestreefd. Als Paulus staat aan het strand van Milete en de ouderlingen van Ephese heeft ontboden, zegt hij tot hen: En nu zie, ik gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar ontmoeten zal, dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn.
Maar ik acht op geen ding, noch houd mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijnen loop met blijdschap mag volbrengen en den dienst welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb om te betuigen het evangelie der genade Gods.
„Jaag ik naar het wit." Elders getuigt de apostel: ik loop niet als op het onzekere en ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid. Dit jagen wijst ons dus op de uitstrekking van het geestelijk verstand naar de eeuwige werkelijkheden van Gods Koninkrijk. De begeerten des harten gaan uit naar de gemeenschap der heerlijkheid, wanneer hetgeen ten deele is, zal teniet gedaan worden en het volmaakte zal zijn gekomen. Ik zal den weg uwer getuigenissen loopen, als gij mijn hart verwijd zult hebben. De inwendige bewegingen des geloofs, der hope en der liefde strekken zich uit naar den Koning der eere, den Heere der heerlijkheid. De loopbaan is hun voorgesteld. En zij loopen met lijdzaamheid. Die lijdzaamheid bewaart hen voor ongeduld en moedeloosheid beiden. Dit jagen is daarom geen wilde jacht, maar een loopen met lijdzaamheid. Het is geen redelooze stoutheid, waarbij men lacht met alle bezwaren. O neen. De oude Stoicijnen prezen den mensch, die geen ding vreesde, begeerde of hoopte; zich nergens over ontzette, maar steeds gelijkmatig bleef. Zoo is een christen niet. Jezus werd ontroerd als Hij dacht aan Zijn lijden. Hij werd wel geperst totdat het volbracht zou zijn, maar toch wilde Hij den Vader niet vooruitloopen en sprak: mijne ure is nog niet gekomen. Hij richtte zijn aangezicht als reizende naar Jeruzalem, maar kwam er niet ontijdig aan. Dit jagen is dus geen redelooze stoutheid, noch een zekere onbesuisdheid. Men lacht niet met alle zwarigheden zooals Agag tot Samuël zeide: Voorwaar de bitterheid des doods is geweken. Neen, zij loopen met lijdzaamheid in de loopbaan. De Heere moge onze harten richten tot de liefde Gods en tot de lijdzaamheid van Christus. Zeker, ze zijn wel eens onbesuisd in hun loop als een wild paard. Evenzoo zijn ze soms traag of moedeloos. Maar Hij, die hen riep, is getrouw, die het ook doen zal. Zelfs hun heilige dingen hebben verzoening van noode.
Om te jagen naar het wit is zeker noodig af te leggen allen last en de zonde, die ons lichtelijk omringt. De looper droeg geen ransel maar was zoo licht mogelijk gekleed en legde alle lasten af, om in zijn loop niet te worden belemmerd. Zullen Gods kinderen tot de volmaaktheid voortvaren, dan is noodzakelijk allen last af te leggen. Daar is het afleggen van de liefde tot dingen die geoorloofd zijn op zichzelven en het kruisigen der boezemzonden. Als wij zeiden dat moet worden afgelegd de liefde tot dingen, die geoorloofd zijn op zichzelven, dan is het misschien noodzakelijk, dit nader toe te lichten. We lezen, dat de Heere Jezus hindernissen opsomt, die het komen tot den evangelie-maaltijd in den weg staan. De een had een juk ossen gekocht, de ander een vrouw getrouwd. Houdt mij toch voor verontschuldigd, was het wederwoord aan de boden des konings, die hen kwamen noodigen tot den maaltijd. Op zichzelf is het geen zonde handel te drijven, te huwen, want het huwelijk is een instelling Gods. Maar wanneer het ons bindt aan de aarde, staat het in den weg in onzen loop. Daarom maant Paulus: die bezitten als niet bezittende; die getrouwd zijn als geen vrouwen hebbende, want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Zou het niet noodig zijn dat de Kerk onzer dagen vele dingen lager ging schatten; wat verder van de aarde en wat dichter bij den hemel leefde? Hoe is het met het jagen naar het wit gesteld?
Hoe noodig te worden geoefend in de verloochening aan de wereld en hetgeen van de wereld is. Er is zooveel dat in den weg kan staan op reis naar Sion! Samuël werd verhinderd door zijn leed over Saul, zoodat de Heere hem vraagt: hoe lang draagt gij leed over Saul, daar Ik hem toch heb verworpen? Paulus werd verhinderd in zijn loop, doordat hij wilde verlost worden van dien scherpen doorn in zijn vleesch, totdat hij aanvaardde: mijne genade is u genoeg.
Daarbij komt, dat ieder kind van God zijn heerschende hartstocht, verkeerde neiging, ijdelheid of hoogmoed heeft, die hem belemmeren in zijn loop om te jagen naar het wit. Daarom moet door de kracht des Geestes uit de verdiensten van Christus alle last worden afgelegd en de zonde, die lichtelijk omringt. De strijd gaat niet alleen tegen den duivel, maar dient evenzeer zich te richten tegen datgene, waarvan hij zich voornamelijk bedient. Bedient hij zich niet van onze boezemzonden? Raakt de bestraffing ons niet: gij hebt ten bloede toe nog niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde?
Jagen naar het wit. Het einde maakt alles goed. Is het hier een worstelen en strijden, weldra komt juichen en verblijden. Ja, het einde maakt alles goed. Bij den wedloop der Grieken kwam het voor, dat aan het einde een voortgolvende stroom was of een haag van zwaarden met de punten naar de loopers gekeerd, zoodat zij zich volkomen moesten kunnen beheerschen, wilden zij juist aan het einde den dood niet vinden. Maar zoo is het in de hemelsche loopbaan gelukkig niet. Het einde wenkt, maar dreigt niet. Blij vooruitzicht, dat mij streelt, mocht de dichter zingen. Is dit voor u zoo, mijn lezer? Ge jaagt de eeuwigheid tegemoet, ontbloot van hartveranderende genade. Ge stort dan onverwacht in het ontbloote zwaard der goddelijke wraak. De doodsrivier zal u verzwelgen. Welk een jacht laten onze dagen zien naar het goed en het genot dezer aarde! Maar, waar is de vreeze Gods? Mogen wij met den dichter zeggen: Hoe lief heb ik uwe wet, zij is mijne betrachting den ganschen dag?
Soms schijnt het wit van de eindpaal zeer ver weg en waakt sterk verlangen op om met Christus te zijn. Ach, wanneer zal ik naderen voor Uw oogen, in Uw huis uw naam verhoogen? Dan is er heimwee in het hart van den looper. Doch zeg den kinderen Israëls, dat zij voorttrekken!
Het stof der aarde kan ons oog benevelen, zoodat wij het wit niet meer zien. Moeite en zorgen drukken vaak neer, zoodat wij het hoofd niet weten op te heffen, maar ter aarde blikken en letten op onze voeten en... alleen maar stof opjagen en uit den koers raken. Soms ook vliegt een insect in ons oog en het gaat tranen en we kunnen niet zien. Ik heb den looper menigmaal met betraand oog gezien. W e hebben dan meer te doen met ons pijnlijke oog dan met het wit. Ja, wie zijn ze en wie blijven ze in zichzelven? Gelukkig, dat de Heere een waarmaker is van Zijn Woord: Ik, de fieere, word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Ook gedenkt Hij wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. Maar de roeping en verkiezing Gods zijn onberouwelijk. Hij is met de Eerste óók de Laatste. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal dezelve uit mijne handen rukken. Dit is ons tot troost in onze loopbaan. Hij gedenkt Zijns verbonds gestadig.
Jagen naar het w i t . . . ! Soms geven ze te veel aandacht aan hetgeen de toeschouwers roepen langs den weg, of wel het hoongelach des duivels houdt hen op. Ach, wat deert mij lof of blaam der menschen? Ik weet, dat het mij zal vergaan als mijn Goddelijken Meester, van wien de een zeide: Hij is goed en de ander, neen, maar hij verleidt de schare. Soms fluit de duivel en met zieldoorsnijdende kracht roept hij: waar is uw God? O, soms staan we met een schok stil... om op verhaal te komen. Soms ook loopen we door en geven geen antwoord. Doch er is ook nog een andere sprake, die ons bemoedigt. De stem van de wolke der getuigen, die ons omringt.
Hun getuigenis, vervat in het Woord, moge dienen tot hartsterking, tot aanvuring in den loop. Zij getuigen allen, dat wij door veel verdrukkingen moeten ingaan.
Velen hebben in deze loopbaan geloopen en hebben de eindstreep gehaald. Zij getuigen allen van de genade Gods, die hun sterkte gaf om te loopen en hen heeft gekroond. Zij zien als het ware van de tinne des hemels neer en roepen den loopers toe: houd moed, godvruchte schaar, Hij is getrouw, de bron van alle goed! Wij zagen er heen gaan den weg der gansche aarde en zij getuigen nog, nadat zij gestorven zijn. De hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort door den Heiligen Geest, die ons gegeven is. Zij geven allen getuigenis van de kracht van Christus' bloed en aan zijn stervende liefde als een zoete hartsterking in elke droefheid en smart. Zij getuigen: wij hebben geloopen en hebben overwonnen door Hem, door Hem alleen, om het eeuwig welbehagen. Die wolk der getuigen is toonbeeld van Gods trouw en zijn onveranderlijke liefde. Steun op dezelfde barmhartigheid als wij, zoo klinkt hun getuigenis. Meent gij dat één hunner berouw heeft van hetgeen hij deed? Mist gij dan zooveel aan de wereld die gij vroeger diendet? Alle grootheid der aarde is niet meer dan het zuchten van den wind in een bouwval. Deze wolk van getuigen om aan te moedigen in den loop, om te jagen naar het wit, omringt de Kerk; ja, hunne sprake gaat uit: ons volkomen geluk wacht op uwe komst aan het einde der baan.
Zoo is het geen jagen op het onzekere, want hij die hen roept is getrouw, die het ook doen zal. Ware dit niet zoo, dan zou niet één looper het wit halen.
Wacht u voor ijdele zorgen, dat is het stof dat in de oogen waait; opgejaagd door onze eigen voeten. Daarom moeten zij geen acht geven op hun voeten, maar op het wit, opgetrokken in het geloof, gestuwd door de liefde. Geen ijdele zorg doe u van het heilspoor dwalen, houd in uw weg het oog op God gericht en de uitkomst zal niet falen. De duivel komt met zijn listen om ons te stuiten in onzen loop. Soms werpt hij een bom voor onzen voet met traangas, om ons te verblinden. Dan weer houdt hij ons op met de gouden appels van wereldgunst of tracht hen te doen kleven aan het stof. Het stof der wereldsche zorgen. Wees teeder van consciëntie, want de zonde neemt onzen adem weg in het loopen. Ach, hoe menigeen strompelt voort en schijnt chronische bronchitis te hebben. W a a r is hun eerste liefde?
Wacht u voor verkeerd gezelschap op den weg. Ophouders inplaats van opwekkers in het loopen. Goed gezelschap maakt het loopen licht. Weest vurig van geest, dient den Heere. Verwacht het applaus der toeschouwers niet. Laat de honden bassen. Jagende naar het wit, ziende op Jezus! Velen hebben reeds den prijs verkregen, loopt alzoo dat ook gij dien moogt verwerven.
Tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
Wie staat daar aan het einde der baan? Dat is Sions Koning, die ook de Voleinder is des geloofs. Hij heeft eenmaal den loop voleindigd, toen hij met luider stemme riep: het is volbracht. Toen bereikte hij het wit, Hem door Zijn Zender gesteld en als Hij zijn geest had bevolen in de handen Zijns Vaders, deed deze het voorhangsel des tempels scheuren in tweeën, van boven tot beneden. Hij is bij Zijn hemelvaart met eer en heerlijkheid gekroond en heeft een naam ontvangen boven allen naam.
Hij staat daar aan het einde der baan als bedienaar van het hemelsche heiligdom. Zijn haar is wit als sneeuw en zijn aangezicht blinkt gelijk de zon. Hij is omgord met een gouden gordel en zijn kleed hangt tot op zijn voeten. En, nu wenkt deze heerlijke Koning, tevens rechter der wereld, de zijnen om naar den hemel te reizen met spoed. Hij wenkt hen en tegelijk leeft hij in hun hart, want de Heilige Geest heeft hem aldaar woning bereid. Hij is: Christus in hen, de hope der heerlijkheid. Wat Gods kinderen in het geloof bezitten, verwachten zij in de hope. Zoovelen als er door den Geest Gods geleid worden die zijn kinderen Gods. Gij zult mij leiden door uw raad en daarna in heerlijkheid opnemen. Dan is de loop voleindigd. Wie wettig heeft gestreden, zal zeker worden gekroond. Het lijden dezes tegenwoordigen tijds is dan ook niet te waardeeren bij de heerlijkheid, die aan hen zal geopenbaard worden.
De apostel maant elders: En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere en niet den menschen, wetende, dat gij van den Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis, want gij dient den Heere Christus.
Jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Wat is die prijs? Dat is de kroon des hemels, die hebben ze noodig om haar... te werpen aan de voeten des Lams. Hij heeft gezegd: wees getrouw tot den dood en ik zal u geven de kroon des levens. We ontwikkelen dit thans niet nader, omdat we er vroeger uitvoeriger over handelden.
Deze prijs nu is de prijs der roeping Gods. Wanneer wij de vraag stellen: hoe komt een mensch, die van nature op weg is naar het verderf en den dood verkiest boven het leven, op den weg des levens, dan kan het antwoord niet anders zijn dan dit: door de roeping Gods. Door de onwederstandelijke roeping Gods. Zoo belicht Paulus de loopers en den prijs beiden. Deze roeping verandert het hart. De Heere klaagt: ik heb geroepen, maar zij hebben niet geantwoord. In de uitwendige roeping komt de Heere tot den zondaar met de sprake: bekeert u en met het aanbod des evangelies! Deze roeping is ernstig gemeend en bedoelt de zaligheid van den zondaar in de glorie van Gods naam. Deze uitwendige roeping echter is wederstandelijk. Dat wil zeggen: zij kan worden wederstaan. Zij brengt de verandering des harten niet tot stand. Maar de krachtdadige roeping geeft wat zij vraagt. Die roepende daad Gods vernieuwt het hart des zondaars en doet hem opstaan uit het graf zijner zonde om acht te geven op de stem Gods. Al Gods kinderen belijden het van harte en met schaamte, dat zij nooit naar God zouden gevraagd hebben, maar gewis waren voortgehold op den weg des verderfs. Met die stem, die in den beginne weerklonk: er zij licht, en daar was licht. Wij hebben met een God te doen, die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren. Bij die roeping Gods nu behoort een prijs, zegt onze text.
Lezer, wat hebt gij gedaan met de roeping, die vele malen tot u kwam? De Heere heeft u laten bidden dat gij u met Hem zoudt laten verzoenen. Het is u dikwijls weenende gezegd, dat gij vijanden zijt van het kruis van Christus. Christus is u als voor oogen geschilderd. Het geluk en de zaligheid, die Hij schenkt, zijn u voorgesteld!
Mag de dankzegging van den apostel ook over u worden uitgesproken: Wij zijn schuldig over u God te danken, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat God u van den beginne verkoren heeft tot zaligheid in heiligmaking des Geestes en geloof der waarheid, waartoe Hij u geroepen heeft door ons evangelie tot verkrijging der heerlijkheid onzes Heeren Jezus Christus?
Deze roeping is onberouwelijk en komt van boven, tot prijs der roeping Gods die van boven is. Wij worden van boven geroepen en naar boven getrokken. Het is daarom een heilige en hemelsche roeping.
Zij is echter ook in Christus Jezus. Zoowel de prijs als de roeping is in Hem. Uitverkoren in Hem; geroepen in Hem, die den losprijs heeft betaald. God is getrouw door welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Jezus Christus onzen Heere.
De roeping dus is mede in Christus. Want de Heilige Geest roept den zondaar, doch hij zou in de trekking des Vaders vergaan, ware het niet tevens een roeping in Christus tot behoudenis des levens. Maar we moeten eindigen.
Door de krachtdadige roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus, worden Gods gekenden gevoerd tot den prijs, die reeds bij hun roeping gereed lag. Ja, die prijs was bepaald reeds van eeuwigheid in de verkiezing Gods in Christus. En daarom hebben wij goeden moed. Kunt ook gij moed hebben? Weet gij, dat uw pand weggelegd is bij den Heere en Hij het bewaren zal tot den dag Zijner heerlijkheid? Dan verhaasten wij onzen loop. Dan zien wij uit met verlangen!
Zoo jaagt Paulus naar het wit; hij ziet de kroon; weet zich geroepen tot eeuwige heerlijkheid en deugd. En hij werpt reeds nu de kroon neer aan Immanuëls voeten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1935
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 augustus 1935
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's