Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorwerpelijke-onderwerpelijke prediking eisch der Heilige Schrift II

Bekijk het origineel

Voorwerpelijke-onderwerpelijke prediking eisch der Heilige Schrift II

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor de mededeeling van hetgeen God de Heere door Zijne dienstknechten tot onze zaligheid bekend maakt, worden in de Schrift onderscheidene woorden gebruikt. En die woorden — zoo zouden wij zien — geven ons reeds richtlijnen voor het vaststellen van de eischen die de Schrift aan hare prediking stelt.
In het Nieuwe Testament wordt de mededeeling van de heilsgedachten Gods genoemd: verkondigen (kyrussein). Gewoonlijk vertaalt onze Statenvertaling het door prediken.
Wat is nu eigenlijk dit prediken, dit kyrussein? Het is de handeling van een heraut, die in naam van zijn koning aan het volk publiek de woorden van zijn heer meedeelt. Dat beteekent het woord en de handeling erdoor uitgedrukt in het algemeen.
Wanneer het op het Woord Gods wordt toegepast, dan is die Koning de Heere Jezus Christus, het Hoofd Zijner duurgekochte Gemeente; en dan is die prediker een ambassadeur een gezant van dezen heerlijken Koning, die gezegd heeft: gaat dan henen in de geheele wereld; predik het evangelie aan alle creaturen en die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, die zal zalig worden, maar die niet geloofd zal hebben die zal verdoemd worden. De prediking is de verkondiging (kyrugma) en de prediker de verkondiger (kyruqs) van de heilsboodschap. De prediking is dus een getuigenis van den Koning. En het getuigenis van den Koning is prediking.
Johannes de Dooper predikte den doop der bekeering tot vergeving der zonden. „Prediken (kyrussein) is de staande term voor de openlijke verkondiging van het Evangelie, i) De Heere Jezus predikte het Evangelie des Koninkrijks in de synagogen. En Jezus omging geheel Galilea, leerende hun in de synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks en genezende alle ziekte en alle kwale onder het volk. Matth. 4 : 23. Christus had het Koninkrijk Gods, als Koninkrijk van macht zóó kunnen oprichten, dat alle zondaren waren verpletterd en gedwongen hadden moeten erkennen dat alleen God Koning is. Maar, nu behoort er bij het Koninkrijk ook een evangelie, dat wil zeggen: Christus predikt een manier waarop God tot zijn eer kan komen, zóó, dat er voor zondaren zaligheid i s . 2 ) Christus is daarbij gezant des Vaders. Uit het verband blijkt dus, dat het prediken samenhangt met de eere Gods en het evangelie der prediking zaligheid verkondigt tot verheerlijking van Gods deugden.
De Heere Jezus beval aan zijne discipelen het evangelie te prediken (kyrussein). Hij roept en stelt ze tot herauten van Zijn Koninkrijk.
Aan deze opdracht gaven ze gevolg, gegrepen en geleid door den Geest. Na de uitstorting van den Heiligen Geest met Pinksteren predikten de discipelen. En Filippus kwam af in de stad van Samaria en predikte hun Christus, Hand. 8 : 5. Vooral ook Paulus was de machtige prediker (kyruqs) die op zijn zendingsreizen eerst tot de Joden en daarna tot de heidenen predikte. En hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon Gods is. Hand. 9 : 20.
Ik predik het evangelie onder de heidenen, schrijft hij aan de gemeenten van Galatië. Zooals reeds bleek wordt het woord niet alleen gebruikt voor zendingsprediking, maar blijft het woord gebezigd voor de gezanten van Christus in de gemeente. Predik het Woord, 2 Tim. 4 : 2. Het woord voor „prediken" duidt aan, dat de heilsboodschap Gods gebracht wordt op gezag, steunende op autoriteit van den Koning van het Rijk. Als Jezus Zijne discipelen uitzendt om te prediken gaan ze uit als zijne herauten en treden op in den naam van Jezus, den Heere. Dus het heraut-zijn van den prediker en het brengen van des Konings boodschap ligt in de woorden: prediker" en „prediken'' naar Schriftuurlijke opvatting. Ook is in „prediken" nog deze gedachte uitgedrukt, dat de boodschap publiek is. Een soort geheimleer toch is het evangelie niet. Ik heb vrij uit gesproken tot de wereld en... hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken. Matth. 10:27. En de apostelen predikten overal. Mare. 16:20.
Zalig, wie aldus dubbel verkoren een prediker Gods en van Zijnen Christus mag zijn.
Het volgende woord, dat onze aandacht vraagt, is: boodschappen (angellein). 3)
Een enkele maal slechts komt dit woord voor. Zoo in Johannes 20 : 18. Meer gebruikt worden de samenstellingen met dit woord. Het meest voorkomende is dan „boodschappen", evangeliseeren (euangelizein, gewoonlijk Med.) Het woord beduidt: het evangelie, de blijde boodschap verkondigen. Jezus verkondigde het evangelie: den armen wordt het evangelie verkondigd moesten de afgezondenen van Johannes den Dooper boodschappen om den persoon van Jezus te typeeren als de ware Messias. De discipelen verkondigden het evangelie vóór en na de opstanding des Heeren. Luc. 9 : 6; Hand. 5 : 42. Filippus verkondigde het Evangelie des Koninkrijks, Hand. 8 : 1 2 . Paulus en Barnabas verkondigden het Woord des Heeren, Hand. 15 : 35; 1 Cor. 9:16.
Het werkwoord „een goede boodschap brengen" (eu-angelizesthai) geeft te kennen, dat in deze wereld van ellende en jammer, lijden en dood, een goede boodschap wordt gebracht, die het hart verheugt en zij brengt de tijding dat de belofte Gods tot zaligheid in vervulling is gegaan; dat het heil er is. Het woord wijst er op, dat de boodschap niet is uitgedacht door den boodschapper zelf, maar gebracht wordt in opdracht Gods. Dit woord raakt dus vooral ook den inhoud der prediking, dat het heil in Christus is verwezenlijkt en God Zijn belofte heeft vervuld; Zijne deugden heeft verheerlijkt tot zaligheid van en in de zaligheid der Zijnen.
Het Evangelie brengt ook onderwijzing in de goddelijke waarheid. Niet dat de troost en de kennis der waarheid Gods gescheiden moeten worden, maar toch moeten ze wel worden onderscheiden. De onwetenden en dwalenden moeten worden onderwezen en Gods kinderen moeten toenemen in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus. De heilsboodschap moet door den ganschen mensch worden opgenomen en aangenomen.
Ook als kennend wezen moet de waarheid ingaan in het geheiligde bewustzijn en moet dat bewustzijn heiligen tegelijk. Zoo is het onderwijs in de dingen van God Koninkrijk een middel om den mensch tot bekeering te brengen. Het geloof toch is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods.
In het N. Testament wordt nu de prediking zeer dikwijls een leeren (didaskein) genoemd. Jezus leerde in den tempel, aan de zee, in de synagogen (Matth. 9 ; 35; Markus 1 : 21 enz. De lezer herinnert zich zeker van dit woord „leeren" de noodige voorbeelden uit het Nieuwe Testament. De apostelen leerden het volk (Hand. 4 : 2 , 5 : 25, enz.). Paulus en Barnabas leerden te Antiochië het Woord des Heeren. Hoe heet nu wat geleerd wordt? Dit wordt met het zelfstandig naamwoord van het werkwoord „leeren" uitgedrukt: leer (didache). Herhaaldelijk komt dit woord „didache", „leer", voor.
Soms wordt het verbonden met een blijde boodschap brengen of ook met verkondigen. Het is voor ons doel niet noodig de beteekenis van die woordverbindingen in den breede na te gaan. Het woord „leeren" voor prediking wijst er dus op, dat deze zich richt op het verstand; de mensch moet wijs worden tot zaligheid.
Maar de prediking werkt ook in op den wil. Want hoewel de spheren in het zieleleven niet kunnen worden gescheiden, omdat wij met de ééne menschelijke ziel te doen hebben, toch is de drieledige onderscheiding in de spheer van het verstand; van den wil; en de aandoeningen zeker juist te achten. Welnu, voor het inwerken der prediking op den wil tot gehoorzaamheid en onderwerping aan het Woord des Heeren wordt gebruikt het woord; vermanen (parakalein). Hij dan ook nog vele andere dingen vermanende, verkondigde den volke het evangelie (Luc. 3 : 18). Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade: wij bidden u van Christus wege, laat u met God verzoenen. Het woord hier door bidden vertaald, is hetzelfde woord, dat door vermanen overgezet wordt (parakalein). Alsof God door ons bade. Voor het volgende woord „bidden" is een ander Grieksch woord, gebezigd. Terloops mag zeker wel worden opgemerkt, dat niemand een ander kan „bidden" te doen, wat hij zelf weigert. Wie niet in Christus geloofd, tot zaligheid zijner ziel, kan dit woord ,,wij bidden u" niet anders dan een leugen voor zichzelf op de lippen nemen. Ook het vertroostend karakter der prediking wordt door dit woord „vermanen" uitgedrukt, vandaar dat het door „vertroosten" wordt vertaald: die ons vertroost in al onze verdrukkingen, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke wij zelve van God vertroost worden." Met dit Grieksche woord komt overeen het Hebreeuwsche woord in Jezaia 40: 1: Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen.
Het prediken als „profeteeren" en „profetie" kan hier buiten bespreking blijven, omdat wij het hebben over den dienst des Woords door het gewone ambt. Het profeteeren toch brengt ons in aanraking met de buitengewone ambten en bediening des Geestes.
Wij spraken reeds een en andermaal over den dienst des Woords. Het werk van den prediker is een dienen en bedienen van het Woord Gods in de Heilige Schrift. Zoo noemt de Schrift het zelf. Het werk dat de ambtsdrager, in den naam des Heeren, in het midden van Gods gemeente, tot eere des Heeren en haar welzijn verricht, heet gewoonlijk dienst (diakonia). Dit woord wordt ook gebruikt van den ambtelijken dienst van de apostelen en ouderlingen en diakenen. De prediking des evangelies aan Gods gemeente is dus bediening des Woords. Hand. 6 : 4, maar wij zullen volharden in het gebed en in de bediening des Woords. En de predikers zijn dienaren des Woords of des Evangelies. Eph. 3 : 7, waarvan ik een dienaar geworden ben naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is naar de werking Zijner kracht.
Ten slotte wijzen wij nog op Hand. 20 : 1, waar de prediking des Woords aan de gemeente een „spreken" wordt genoemd (omilein). Daarin ligt het vertrouwelijk karakter uitgedrukt en de eenvoudige vorm der prediking.
Zoo geeft dan de prediking, de preek. Dit laatste woord is zeker te verkiezen boven leerrede, dat een rationalistischen bijsmaak heeft en beter vervangen kon worden door preek of predicatie. De leerrede maakt van de kerk een school. Maar dit slechts in het voorbijgaan.
Wanneer wij nu nog eens samenvatten hetgeen wij vonden dat de woorden voor „prediking" ons leeren omtrent den inhoud, komen wij tot het volgende. Het is eene publieke bediening en mededeeling van het heil in Christus, welke door den heraut des konings tot Gods gemeente wordt gebracht. Zij is gebonden aan het Woord en het Evangelie. De prediking brengt in deze wereld van ellende en jammer een boodschap des heils en des levens. Zij brengt de vervulling van de beloften Gods. Uit de woordverbindingen bleek, dat zij de deugden Gods op het oog heeft.
Zij richt zich tot het verstand, den wil en het gemoed. Het is een dienst in gebondenheid aan het Woord Gods. Het Woord wordt bediend in de prediking; dat is: in den naam des Heeren door den dienstknecht, den dienaar des Woords, verkondigd. De prediker is onderworpen aan het Woord, zijn dienst is een ministerium. De gemeente heeft dat woord te ontvangen niet als eens menschen woord, maar gelijk het waarlijk is als Gods Woord.
In de woorden .gebruikt voor de prediking, lag dus reeds onderricht voor ons onderwerp, zooals dit werd geformuleerd. Het voorwerpelijke werd ons in de volstrekte gebondenheid aan het Woord getoond en het onderwerpelijke in de verbinding des Geestes met dat Woord Gods en de gemeenschap met het leven der genade van Gods gemeente. Die twee kunnen niet worden gescheiden, zonder beiden te kwetsen. Dit kan niet te sterk worden geaccentueerd en in acht genomen. Tot de gemeente nu moet gebracht worden het Woord Gods alléén en geheel. Dat Woord in zijn vollen omvang, in wet en evangelie, in Oud- en Nieuw-Testament.
Dat Woord Gods nu is objectief in volstrekten zin, omdat het onfeilbaar is meegedeeld door God den Heiligen Geest. Het is voorwerp, het is vóór ons gelegd en het is absoluut waarheid, daarom geheeten het Woord der waarheid.
Maar het voorwerpelijke Woord is toch tegelijk onderwerpelijk in dezen zin dat de waarheid niet kan worden gescheiden van het leven der Kerk dat in die Schrift klopt. Daarom is iedere prediking die niet voorwerpelijk-onderwerpelijk is ook aanranden van de Schrift, en den God der Schriften.
Maar, en hierop moet ook met nadruk gewezen, het subjectieve, het onderwerpelijke, moet niet worden geobjectiveerd" door den prediker, niet voorwerpelijk gemaakt. Wat we bedoelen? Laat ik het toelichten. We spreken van „objectieve poëzie", dat is dichtwerk dat buiten het gemoed van den dichter omgaat. Zoo moet het in de prediking niet zijn. Of zulke objectieve poëzie waardevol is, kan hier in het midden worden gelaten. Wel is, omdat het Gods Woord is, óók het subjectieve leven der Kerk in die Schrift „objectief" voor ons. Zoo en niet anders is het leven van Gods Kerk. Wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht, schijnende in eene duistere plaats. Daarom moet het leven worden getoetst aan de Heilige Schrift.
Maar, wie zou willen trachten, gelijk dit zeker geschiedt ook onder ons, het onderwerpelijke te prediken in samenhang met het voorwerpelijke, —• de Schrift is niet anders — zonder te leven het leven der Kerk Gods in het Woord, die zal daarin zeker falen. Hoever de natuur het daarin schijnt te kunnen brengen, het wordt toch een mislukking. Het is dan ook in den grond der zaak geen getuigenis. En... de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. En... het dwaze Gods is wijzer dan de menschen.
De waarheid Gods moet leven in den prediker, zal het waarachtig prediken zijn; zal hij een heraut van den Koning wezen. De waarheid Gods moet ons in de ingewanden zijn gezonken, om met Calvijn te spreken.
Paulus vermaant Timotheus: predik het Woord, houd aan, tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan, in alle lankmoedigheid en leer. Het Woord der waarheid moet recht worden gesneden. En Paulus wist, dat het geloof in zijn zoon Timotheus woonde. Daarom kon hij het woord recht prediken, recht snijden, gelijk een huisvader het brood.. Het Woord is het woord der waarheid en dat is het evangelie der zaligheid. In welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het evangelie uwe zaligheid gehoord hebt... en de hoop die* u weggelegd is in de hemelen, van welke gij te voren gehoord hebt, door het Woord der waarheid, namelijk des evangelies. Gods getuigenis toch komt af van den God der waarheid en het behelst de leer van Christus, die kon zeggen: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Het staat tegenover de leugen der menschen en de dwaling van het verdorven verstand en onheilig gemoed. Door den Heiligen Geest wordt dit woord der waarheid openbaar in de harten. De Geest getuigt dat de Geest de waarheid is. Ja, dit Woord Gods bestaat in der eeuwigheid. Welnu, dat Woord der waarheid moet recht worden gepredikt en wie het recht predikt, snijdt het recht. Hij zal ieder zijn bescheiden deel geven en God de eere te geven. Het deel der Kerk is het gansche Woord in gemeenschap der heiligen. De prediking sluit dus in verklaring van het Woord en toepassing in harmonische samenstemming. Immers het Woord dat wij prediken is een reeds toegepast Woord in de Kerk die het oorspronkelijk ontving.
Het is duidelijk, dat deze aanduiding van de voorwerpelijke- onderwerpelijke prediking veronderstelt, dat wij uitgaan van de Heilige Schrift als de bron der theologie. Voorloopig omschrijven wij dus die prediking als uitlegging en toepassing van het Woord Gods, ons in de Heilige Schrift geopenbaard.
Wij wijzen dus elke omschrijving van de ware prediking aanstonds af die dit beginsel verwerpt of aantast. Dit hopen we in een volgend artikel nader uiteen te zetten. Een stukje bestrijding der dwaalleer, ons onderwerp betreffende.
Het moge van ouds een beeld geweest zijn van een naarstig leeraar, toch heeft het beeld zijn ernstige bezwaren. W e bedoelen het beeld van den pelikaan, waarvan wordt gezegd, dat ze haar snavel boort in haar borst om met haar eigen bloed hare jongen te voeden. Terwijl hij anderen voedt, wordt hijzelf verteerd. Maar het moge zijn, dat wij onszelven Gode tot een levend dankoffer wijden, levend uit Christus in de gemeenschap des Heiligen Geestes. Dan zullen we zijn: een arbeider, die niet beschaamd wordt.


1 ) Dr. F. W. Grosheide op Matth. 3 : 1 (groote commentaar).
2 ) id. op Matth. 4 : 2 3 (groote commentaar).
3 ) Vgl. Dr. T. Hoekstra, Geref. Homilethiek, blz. 149 vgl.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Voorwerpelijke-onderwerpelijke prediking eisch der Heilige Schrift II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1935

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's