Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XII

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XII

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo is dus het hoogste beginsel, dat de Staat gehouden is: God te erkennen. Dat is zoo voor de R.K. Staatspartij en dat is evenzeer het geval voor een principieel Christelijke Partij van Protestantschen huize. Al ligt het voor de hand, dat de verdere uitwerking van dit primordiale beginsel bij deze twee groote Christelijke bewegingen verschillend is, als het er op aankwam dit beginsel in de Grondwet neer te leggen, zouden zij over de formule, waarmede zulks geschiedde, zeker wel overeenstemming bereiken, hoever zij ook bij de interpretatie ervan uit elkander zouden gaan, wanneer er van de mogelijkheid eener consequente toepassing sprake kwam.
Maar daarbij laat het nu het R.K. ontwerp niet. Het voegt aan dit primordiale artikel een twaalftal anderen toe, die inderdaad de overweging waard zijn, omdat zij handelen over zeer gewichtige onderwerpen, die voor elke politieke partij van beteekenis zijn, met name ook daarom, dat zij positie nemen tegen verschillende gebreken, die de moderne democratie kenmerken. Het eerste dezer artikelen geeft eene nadere omschrijving van het Staatsdoel, zooals de R.K. Staatspartij zich dit voorstelt. Het luidt aldus: „Zijn doel vindt de Staat niet in zichzelf, maar in het algemeen welzijn, dat geordende samenwerking in staatsverband eischt. Behartiging van het algemeen welzijn beteekent niet verzorging van het welzijn van afzonderlijke personen of groepen, doch het voorzien in de behoefte eener zoodanige gemeenschap als voor het bereiken der persoonlijke levensbestemming noodzakelijk is. Daarbij zal de Staat steeds moeten erkennen, dat het aardsche leven, ofschoon eigen waarde bezittend, zijne diepste beteekenis ontleent aan het boventijdelijk levensdoel van den mensch, waarop al het aardsche gericht moet blijven."
Zoo luidt de omschrijving van het Staatsdoel, gelijk dit door de R.K. Staatspartij wordt omschreven. Wie dit leest en ook bekend is met de Thomistische Staatsleer, voor dien kan het niet twijfelachtig zijn welke geest deze beschouwing van het Staatsdoel beheerscht. Zij is gedacht in strikte afhankelijkheid van dezen grooten middeleeuwschen wijsgeer. Zij staat onder den druk dierzelfde, in den grond Aristotelische philosophie, die voor Thomas van Aquino de groote ,,magister" was. Ook hij leerde, dat het einddoel van den Staat ident was met dat van den individu. De Staatsgemeenschap was voorwaarde voor de ontwikkeling der op handelen aangelegde geestesfuncties. De voor de deugd vereischte gezindheid het goede lief te hebben en het kwade te haten, kan slechts bereikt worden door de van orde doordrongen, door zede en gewoonte bevestigde wettelijkheid van het Staatsleven. Zoo leerde Aristoteles en Thomas nam deze wijsgeerige staatsbeschouwing over. Alleen maar hij verdiepte haar door er een Christelijk licht in te brengen. De zedelijke taak van den Staat, zoo leert hij, wordt op verschillende wijze bepaald, doch altijd naar den maatstaf van hetgeen zij zeiven voor het ware doel des menschen hielden. Wie meent, dat lust, macht of eer, doel is van het menschelijk leven, die houdt het er voor, dat die Staat het best is ingericht, waarin het een lust is te leven of geld te verwerven, of .groote eer te bereiken, of over ve]en te kunnen heerschen. Maar wie het doel van dit leven vindt in het goede, dat loon der deugd is, die houdt dien Staat voor den beste, waarin de menschen het meest in vrede in overeenstemming met de deugd kunnen leven. Voor Thomas nu ligt de gelukzaligheid in de deugd. De deugd der burgers zal zich reflecteeren moeten in de deugd van den Staat. En zoo is ook die Staat en die staatsorde de beste, waarin ieder of althans de meesten gelukzalig leven. Het is volgens Thomas verkeerd de Staatsorde buiten verband met het beste en hoogste doel des menschen te houden. Daarop toch moet zij aangelegd zijn. De wetgeving moet de zielen der menschen bijbrengen, dat voor den enkeling als zoodanig, evenals voor den Staat, één en hetzelfde hoogste goed doel moet zijn.
Het is die leer, die in dit ontwerp-program der R.K. Staatspartij den toon aangeeft. De koning, zoo leert Thomas, zal zijn loon van God verwachten, want de dienaar verwacht het loon van zijnen heer. En de koning is in de regeering zijns volks een dienaar Gods volgens Rom. 13 : 14, dat alle overheid van God den Heere is, dat zij Gods dienaresse is, een wreker tot straf desgenen, die kwaad doet. De koningen zullen voor hunne regeeringen het loon van God verwachten. Het hoogste goed, waarop de regeering doelt, is gegeven in de zaligheid, die alles in zich bevat, wat de moeite waard is te wenschen.
Zoo wordt in deze doelmatigheidsleer een eeuwig licht ingedragen, dat Thomas wel niet uit de wijsbegeerte van Aristoteles, maar uit de Schrift put, zooals hij in het argumentum voor zijn beroemd geschrift De r e g i m i ne p r i n c i p u m het zelve zegt, dat hij den oorsprong en roeping eens konings in overeenstemming met het gebod der Heilige Schrift, met de leerstellingen der philosophen en voorbeelden van veel vermaarde vorsten zorgvuldig zal ontwikkelen. Geheel in overeenstemming hiermede is dan ook het Staatsdoel omschreven in dit Roomsch concept-program van beginselen.
Doch hierin treedt dan ook weer het onderscheid aan den dag, waardoor het zich van de Staatsbeschouwing van het Gereformeerde Protestantisme onderscheidt, hoeveel het daarmede ook, oppervlakkig beschouwd, schijnt gemeen te hebben. Zooals ik reeds heb opgemerkt, gaat de Gereformeerde Staatsbeschouwing niet uit van eene wijsgeerige teleologische beschouwing, maar stelt zij zich alleen met Gods Woord in de hand voor de werkelijkheid van het leven der volken, gelijk zij zelve zich voor ons onthult. Die mensch ligt onder de macht der zonde. Zij is onderworpen aan de innerlijke zedelijke versplintering, waaraan zij ten prooi is gevallen door „moedwillige ongehoorzaamheid en listige omleiding des duivels", zooals onze Heidelbergsche Catechismus zegt. En daarom heeft God de overheid verordend en gewild, „dat de wereld geregeerd worde door wetten ende politiën, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen zou worden". Ook hier is er dus de staatsmacht met een zedelijk doelwit. Niet als een teleologisch principe met zedelijke strekking, maar als eene directe instelling Gods met het doel de doorwerking van het zondeproces te temperen, opdat de wereld niet zal ondergaan, niet zal „stikken" om zoo te zeggen, in haar eigen verderf. Indien dit het geval ware, dan zou daarmede de eere Gods zijn gemoeid. Immers, dan zou Satan den triumph wegdragen in de volstrekte, onherroepelijke verstoring van Gods scheppingswerk. Daarom is er de overheid, opdat deze menschenwereld geschikt zal blijven, zoodat in haar, krachtens Gods verkiezende genade, de Heere Jezus Christus door de werking des Heiligen Geestes Zijne Kerk zal kunnen vergaderen ten eeuwigen leven. Zoo doelt dus ook hier de staatsmacht op de schepping der levensvoorwaarden voor de Kerk, waarin de menschheid alleen hare waarachtige eindbestemming bereiken kan. En zoo dient dus de Staat eveneens om alles te bereiden voor den mensch, waardoor hij in staat wordt gesteld zijne eeuwige roeping te volgen. Hij heeft dus ook tot taak die geordende samenwerking te waarborgen, die voor algemeen welzijn noodig is.
Zoo blijkt dus, dat ook in het licht dezer Schriftuurlijke staatsbeschouwing het staatsdoel niet ligt in den Staat zeiven, maar in een algemeen welzijn, dat hier, klaarder nog dan in de wijsgeerig bepaalde Roomsche voorstelling, verschijnt in het eeuwig licht, waarin de gansche Kerk Gods en elk harer leden de ware eindbestemming bereiken zal. De Staatsmacht schept alzoo de voorwaarden, die vervuld moeten zijn, opdat Gods genade zal worden verheerlijkt in Zijne hemelsche Bruid.
Merkwaardig is nu, dat dit R.K. program zich daarbij tegelijkertijd keert tegen de misbruiken, die de eeuwen door in democratische volksgemeenschappen voorkwamen. Plato's haat tegen de democratie is bekend. Hij had een afkeer van eene democratie, die juist geene rekening hield met hen, die alleen geschikt waren om te regeeren, die de souvereiniteit der wijsheid minachtte en deze overbracht op de massa. De onontwikkelden waren ook in zijne dagen verreweg het talrijkst. De onwetenden waren zoo talrijk, dat de wijzen onder hen in het niet ondergingen. Het streven der democratie was juist de verstandigen uit te sluiten of deze te onderdrukken. Het ging, zoo zeide hij, alsof men in den schouwburg de toeschouwers liet spelen in plaats van de kunstenaars. De onwetendheid is hier steeds in opstand tegen de wetenschap, de rede, tegen de ware meesteressen. „Zijn er dan geene groote mannen, die de massa leiden?" zoo vraagt hij, maar zoo voegt hij er aan toe: deze maken de massa niet beter, want die zij voor groot aanziet, veroordeelt zij. Perikles leverde hem het illuster voorbeeld van dit verschijnsel. En wat van hem gezegd kon worden, dat gold tal van anderen. Daarom vond Plato de democratie een slechte politieke organisatie. Zij beroemde er zich op, dat niemand heerschte dan alleen de wet, terwijl het volk in werkelijkheid wordt geregeerd door wetgevers, die den naam van wet geven aan hun wil van gisteren, heden en morgen. Onder het masker der wet heerscht willekeur en tyrannie.
Inderdaad is er oorzaak, dat eene Christelijke partij daarom onder hare beginselen opneemt de uitspraak, dat het algemeen welzijn nog wat anders is dan „de verzorging van het welzijn van afzonderlijke personen en groepen, doch het voorzien in de behoefte eener zoodanige gemeenschap als voor het bereiken der persoonlijke levensbestemming noodzakelijk is." Dat mag met name in onze dagen wel eens gehoord en ter harte genomen worden! Want het kwaad schuilt niet alleen bij de groepen ter linkerzijde. Alle moeilijkheden, die er ten onzent gerezen zijn, danken meestal haren oorsprong aan een streven naar speciale belangen in stede van het algemeen welzijn in het oog te vatten. Dit juist is de oorzaak der verdeeldheid, die opkwam uit ontevredenheid, over miskenning van het algemeen belang en bevoorrechting van speciale, meestal door kerkisme ingegeven wenschen. Zelfs persoonlijke belangen traden soms op den voorgrond. Er is veel stof opgewaaid door die dwaze advertentie in het blad der N.S.B. Toch was er in deze zoo onsmakelijke uiting van weerzin tegen het bestaande een element van waarheid. Ik zou niet gaarne de stelling verdedigen, dat in het streven naar eerambten en de uitdeeling der eerambten steeds „het algemeen welzijn, dat geordende samenwerking in staatsverband eischt", de norm is geweest, die de keuze der personen leidde. Het eigenbelang en de eerzucht zijn in de Westersche democratie nergens zonder machtigen invloed. En het gevolg is dan ook geweest, dat maar al te vaak bleek, dat er van het streven naar het algemeen welzijn dikwijls minder te speuren viel dan van de begeerte naar het ambt. En ook de wijze, waarop dat ambt werd uitgeoefend, kan niet steeds den toets der hooge norm doorstaan. Natuurlijk is en wordt er soms wel demagogie gedreven met de gebreken van dit stelsel. En het zou onjuist zijn te meenen, dat onder een ander staatsrecht dan waaronder wij leven, alle gebreken van het tegenwoordige zouden verdwenen zijn. In de regeeringsvormen hebben wij steeds van doen met menschen. Het is nuttig bij het staan naar veranderingen op het stuk van regeering te denken aan hetgeen Jezus leert aangaande den onreinen geest, die wederkeert met zeven andere geesten, boozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar. En het laatste van dien mensch wordt erger dan het eerste. Alzoo, zegt Hij, zal het ook zijn met dit boos geslacht. Ook op het streven naar staatsrechtelijken en socialen ommekeer is dit van toepassing. Wie wijs is, verwachte er niet te veel van. Maar dat ontslaat ons niet van den plicht om de verkeerde dingen te bestrijden. Ook een Christelijk Nationale Partij heeft de roeping zich te stellen tegen hetgeen in onze democratische huishouding verwerpelijk is. Haar doel mag dus ook slechts het algemeen welzijn en de behartiging daarvan zijn. Dit is eisch van gerechtigheid. Doch des te meer is het te betreuren, dat dikwijls ook in het politieke leven der partijen, die zeggen naar den Woorde Gods. te willen leven, de kentering intreedt. Het gevaar is dan groot, dat op haar van toepassing is de ontroerende vermaning des Heeren, gericht tot hen, die het zout der aarde moesten wezen: indien het zout smakeloos wordt, waarmede zal het ook gezouten worden? Uit zulke verwording komt verdeeldheid op, die hoe langer hoe verder woekert.
Daarom mocht er onder ons belijdenis van schuld geboren worden. Met de behoefte aan wegneming daarvan komt ook op de behoefte aan wederkeer, aan een zoeken en vinden van elkander.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's