Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte. XLIV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte. XLIV

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1:17 en 18. En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.

Door de oudste geschiedenis van Israël gaat dus reeds eene toekomstverwachting, die in Bileam's profetie Messiaansche vormen aanneemt, waarop latere eeuwen terugzien, welker beelden zij bezigen om de verschijning aan te kondigen van den grooten Jacobszoon, die als eene ster zal opkomen uit zijn geslacht. Dat beeld van de ster is zoo treffend, wijst reeds op een diep inzicht, dat Gods Geest ontsluit in het bewustzijn van het oude volk van God. Immers, de sterren aan den nachtelijken hemel blinken in wondere heerlijkheid, doch ontleenen hare glansen niet aan zichzelve, maar aan de zon, die hare lichtbanen uitgolft door de oneindige ruimte ook dan wanneer de aardzijde, die wij bewonen, gehuld werd in de schaduw van den nacht. Zoo getuigen de sterren van het groote licht. En datzelfde is van toepassing op de ster, die naar Bileams woord in Num. 24 : 17 zal voortgaan uit Jacob. Deze ster, door Bileam profetisch aanschouwd, ontleende haren lichtglans aan Hem, die als de eeuwige Zoon des eeuwigen V a d e r s in de volheid des tijds ons vleesch en bloed heeft aangenomen en die als het licht der wereld, als de Zonne der gerechtigheid verschijnen zou. Ook de Oud-Testamentische Messiaansche verwachtingen danken heuren oorsprong aan Hem, Wiens Geest van het paradijs af het licht der Godskennis deed opgaan in de harten van Gods volk. En dat volk had alzoo hetzelfde leven, dat ook zij deelachtig worden, die den eenigen waarachtigen God kennen en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft. Zij hebben dit leven gekend, wel niet in de klaarheid van den nieuwen dag, waarnaar hun zielsverlangen uitging, maar dan toch in beginsel, zooals in de kiem der planting reeds het leven werkt, dat straks in volle kracht zal uitbotten wanneer de rijpheid is gekomen.
Reeds in den Mozaïschen tijd leeft in het oude volk de verwachting des heils, wordt hoopvol het oog reeds gericht op de voleindiging des heils, zoodat de wederbarende werking des Geestes de diepe begeerte en de onuitroeibare behoefte wekte naar een ander, hooger leven, waarvan de schaduwen slechts matte beelden waren, geworpen op het scherm der historie, welker wezenlijke draaggrond komen moest.
Uit den aard der zaak kleedden zich die verwachtingen in nationale beelden, die als spiegelingen van hope op Israëls overwinning en heerschappij in der Vaderen erfdeel voor het volksbewustzijn traden. Doch deze nationale omhulsels werden gekleurd met idealen, welker gloed verre uitging boven alle materieele, rein politieke begeerten. Daarom zijn zij verbonden met overwinningsvoorstellingen, die gevolgd worden door eene periode van vrede, waarin voorspoed en geluk het volk zal verblijden. Er spreekt in die verwachting de begeerte naar een Davidisch koningschap met wondere heerlijkheid van genade, waarin de koning als Zoon Gods op de aarde het Zoonschap van gansch Israël voor aller oogen openbaar maken zal. En met zulk een nationaal ideaal wordt de zedelijke geestelijke triumph vereenigd, die in de eindelijke religieuse volkomenheid zijne eindbestemming verwerkelijken zal in Abrahams nakomelingschap. Het is merkwaardig, hoe Gods Heilige Geest reeds vroeger in de volksziel kampt om haar los te maken van de politieke, materieele begeerten en haar te ontsluiten voor een geestelijk licht. Een treffend voorbeeld daarvan biedt Amos in zijne worsteling tegen valsche vleeschelijke, zelfs onzedelijke verwachtingen, als hij zijn vlijmend woord richt tegen hen, die in zijne dagen eene vurige begeerte koesterden voor den dag des Heeren. Hij roept zijn „wee" uit over hen, want die dag zal gansch anders zijn dan deze begeerigen zich dien voorstelden. Duisternis zou hij brengen en geen licht, donkerheid en geen glans. En dan gaat zijn machtig woord uit tegen de innerlijke onwaarachtigheid, waarmede het volk ook in zijne feesten en verbodsdagen zich gedroeg. Hij sprak van het getier hunner liederen, van hun verachtelijk luitenspel. En hij herinnerde Israël aan zijne innerlijke verzondigdheid, aan zijne verkleefdheid aan de afgoderij en aan de Godsoordeelen, die over dat alles zouden worden gebracht. Die dag Gods zou over alle vleeschelijke vroomheid en eigengerechtigheid een oordeel brengen, maar daarom ook tegelijkertijd Gods overwinning over Zijn schuldig volk.
Zoo worden dus zedelijke motieven, ideeën van vergelding met de Messiaansche verwachting vereenigd, tengevolge waarvan ook in het volkswezen zelf zedelijke conflicten worden opgewekt, die met Gods recht verbonden worden eenerzijds, doch die anderzijds in den boezem des volks worstelingen oproepen tusschen het ware Israël, de geestelijke volkskern en het Israël, dat wel naar den vleeze, maar niet naar den geest uit Abrahams geloof leefde. Dezelfde strijd, die in het paradijs was aangekondigd tusschen het zaad der slang en dat der vrouw, heeft de eeuwen voor de groote profeten door zich steeds doorgezet. Toekomstverwachtingen leefden van de oudste tijden aan. En deze droegen de symptomen in zich, die heenwezen op eene veel klaarder ideaal beeld dan Gods volk in die alleroudste tijden zelf heeft kunnen vermoeden. Zonder dat de ouden de volle ontplooiing konden doorgronden, droegen zij voorstellingen, die alleen onder rijker geestelijke belichting ten volle konden worden verstaan. Dat ligt trouwens voor de hand, want Israël verschijnt in de geschiedenis als het volk, dat in het plan Gods der menschelijke geschiedenis aangewezen is bepaalde doeleinden te verwezenlijken, die in het Koninkrijk Gods alleen verwerkelijking konden vinden. Er is dus in de profetie ook een element, dat verre uitgaat boven hetgeen de Ouden zich zeiven bewust zijn geweest. Dat zou trouwens niet anders mogelijk geweest zijn, omdat nu eenmaal de geschiedenis leert, dat eenmaal ontdekte en uitgesproken beginselen veel verdere strekking hebben dan zij, die ze voor het eerst uitgesproken hebben konden vermoeden. Zoo is het ook geweest met de Messiaansche idee, die veel diepere perspectieven in zich droeg dan de ouden zeiven hebben beseft. Wij moeten en mogen ons de Ouden dan ook niet voorstellen als zouden zij reeds dezelfde klaarheid hebben genoten als latere eeuwen. ,,Zij hebben", zoo zegt de Hebreën- brief, „door het geloof getuigenis gehad, doch de belofte zelve niet verkregen, alzoo God wat beters over ons voorzien had, opdat, zij zonder ons niet zouden volmaakt worden" (Hebr. 11 : 39, 40). Daar wordt het dus toegelicht, dat het volk ook van de oudste tijden af, de gansche historie door wel eene eenheid is, maar ook, dat het als eene levende eenheid aan groei is onderworpen. De Heere versterkt het openbaringslicht in den loop der eeuwen. Zooals langzaam aan de Oosterkimme de zon opkomt, die het grauwen van den dageraad als een voorbode zendt van den morgen en allengskens haar lichtbron verheft boven den horizon om in den middag haar hoogtepunt te bereiken. Zoo heeft het licht van Gods Heiligen Geest in de uitverkoren geslachten eene Godskennis gewekt, die in klaarheid en helderheid klom van de moederbelofte in het paradijs, door de Mozaïsche wet en de profetie in steeds rijker wordende uitzichten, totdat in de volheid des tijds de Christus zelve verscheen als het vleeschgeworden Woord. De goedertierenheid van God, onzen Zaligmaker, en Zijne liefde tot de menschen verscheen, trad dus in de wereld der verschijnselen, waarin de menschen leven, zichtbaar in, werd een historisch feit, zoodat de profetie van den ouden dag in vervulling ging. In het licht dier verschijning verkreeg de profetische inhoud zijnen diepen zin, die dus uitging boven hetgeen de mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven, zeiven hadden kunnen verstaan. Zij hadden wel, om een voorbeeld te noemen, Salomo's heerlijkheid gezien, wiens heerlijkheid in zijne dagen voor de zieners Gods in Israël, voor de uitverkoren volkskern eene Messiaansche beteekenis verkreeg, zoodat zij daardoor hunnen blik verre reeds boven Salomo deden uitgaan. Maar van dien alzoo aanschouwden Salomo heeft de Heere Jezus Zelve gezegd: „Meer dan Salomo is hier." Zoo lag er dus in de profetie nog iets meer dan de profeten zeiven hebben kunnen beseffen, al sprak zich een heimwee naar dat hoogere uit in hun woord. Dat hoogere geestelijke ideaal kon eerst in latere eeuwen worden verstaan.
Met name het verbond Gods met zijn uitverkoren volk is de draaggrond geweest, waarop zich voor Israëls bewustzijn els een gebouw van openbaringen optrok. Ethan de Ezrahiet heeft daarom kunnen zingen: „Uwe goedertierenheid zal eeuwiglijk gebouwd worden, in de hemelen zelve hebt Gij uwe waarheid bevestigd." Zoo was er dus een diep geworteld besef van de continuïteit der openbaring Gods, waarbij Gods vrijmachtige genadedaad het uitgangspunt was voor steeds rijker, voller ontplooiing van de in het verbond toegezegde beloften. Dit verbondsleven des volks sluit noodwendig in zich het geloof in de genadevolle doeleinden der openbaring en de functie, die aan Israël in dit werk van Gods overwinnende daden toekomt. De universalistische bestemming van Israël drong tot het levende geloof, dat God Zich in Zijne verkiezing des volks door en in dat volk als God der gansche aarde zou toonen, opdat zij van Zijne heerlijkheid zou vol worden. Gods Naam en eer waren onlosmakelijk met dit volk verbonden, omdat Hij het zich tot een erfdeel verkoren had. Het stond, in onderscheiding van alle andere volken,' met Hem in levensbetrekking, niet omdat dit volk zulks had gewild, maar omdat de Heere het had geroepen en getoond had door de wonderbare uitleiding uit Egypte, dat het onder alle volken alleen Gods Zoon werd genoemd. Dank zij de oprichting des Verbonds met Israël, moest het geloof leven, dat het bondsvolk als het heerlijke, wereld-overwinnende volk ten laatste openbaar zou worden voor aller oogen . En die universeele, wereld-overwinnende beteekenis wordt nu de gansche Schrift door geteekend.
Uit de Semitische families wordt de heilige familie geroepen en uit de heilige familie komt het heilig volk op. Dit volk ontvangt een land, bij uitnemendheid geschikt den natuurlijken levensbodem te vormen voor den bijzonderen volksgeest, Gods heil wordt geplant in het land der Vaderen in den zelfstandigen volksstaat, zoodat het heil zich in een Rijk ontvouwen zal, welks Koning God, welks wetgeving uit den hemel is. En voor dat Godsrijk moet de vijandschap der wereld te niet worden door Gods wonderdaden zelve. Alzoo heeft Gods Heilige Geest Zijn openbarend licht doen opgaan in de ziel Zijner kinderen, opdat zij het biddend zouden inwachten, zooals het enkele kind van God onder de worstelingen zijner ziel bidt om het doorbrekende licht, dat gewisselijk komen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's

Van de wedergeboorte. XLIV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's