Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerstfeest I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerstfeest I

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Cor. 8 : 9 . Want gij weet de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden.

Wanneer de lezers deze Schriftoverdenking onder de oogen krijgen, staan we weer vlak voor Kerstfeest. Het feest ter gedachtenis van Immanuëls komst in het vleesch. Het is goed dat de Kerk des Heeren bij dit heilsfeit telken jare stilstaat. Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond. De Vader heeft Zijnen eeniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. We kunnen niet volstaan met een idee van een Verlosser, maar moeten het heilsfeit zelf hebben. De Zone Gods is verschenen in het vleesch, in de volheid des tijds.
De apostel stelt die vleeschwording in het licht en de vruchten, die zij bracht. Het verband, waarin hij dit doet, is zeer merkwaardig, daarom staan wij er nader bij stil. De magneetnaald van des apostels ziel trekt steeds weer naar Christus. Waar hij ook over handelt, over de gewoonste dingen... hij komt toch bij Christus uit. Wanneer hij een collecte aanbeveelt en voor aardsche gaven dankbaar is, eindigt hij: maar, Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave. Zoo gaat het ook hier in onzen text.
Hij heeft in dit hoofdstuk aangedrongen op milddadigheid, opdat de armen naar behooren zouden worden verzorgd. De Corinthiërs moeten mede helpen zorgen voor de arme broeders in Judea. Hij stelt de Macedonische gemeenten ten voorbeeld aan Corinthe. Onder de menschen moge door Gods algemeene genade nog milddadigheid zijn, in Gods Kerk is de Geest der barmhartigheid. Lezer, hebt ge in deze dagen, die voor velen zeer zorgelijk zijn ook om in de behoeften van eiken dag te voorzien, hebt ge als rijker bedeeld dan anderen, uwe hand niet toegesloten en uw hart niet afgewend? Gedenk de weldadigheid en de mededeelzaamheid. Zie, wanneer de Heere ons een zwakke trek van Zijn eigen beeld heeft ingedrukt dan kunnen we niet gierig zijn. Het is zoo'n wondere ervaring, wanneer de Heere ons de eere bewijst eenigszins het leven Zijner liefde tot de Zijnen mede te mogen leven. Barmhartig zijn, omdat de Heere ons barmhartig is geweest! Ja, de Macedoniërs hadden eigenlijk boven vermogen gegeven. Zij verkeerden zelf in armoede. Immers, om des geloofs wille werden ze in nering en bedrijf tegengewerkt en leden zij schade in hunne inkomsten. En nu temidden van deze beproeving zijn zij overvloedig bevonden in goeddadigheid. Wees verzekerd, dat de Heere niet onrechtvaardig is, dat Hij zoude vergeten den arbeid hunner liefde. Zoo baart genade nieuwe ontferming. De Macedoniërs toch waren temidden van hun verdrukking en armoede zóó door den Heere verblijd en verkwikt, dat zij geen kwaad van Hem konden denken. De Heere verzekerde hen zóó krachtig van Zijne liefde, dat zij vast geloofden dat alle dingen hen zouden medewerken ten goede, zoodat zij niet slechts stille waren in hun nood, maar daarin zelfs roemden. Nu konden zij ook niet zeggen: laat de rijke Corinthiërs voor de armen van Judea zorgen, wij hebben met onszelven genoeg te doen. Maar nu hun hart is verwijd door des Heeren ontferming willen ze ook meedoen aan de inzameling. Zij zijn van God bemind, zouden zij dan d.e broeders niet lief hebben? Christus gaf voor hen Zijn bloed en leven, ja zichzelven. Zouden wij dan onze twee penningskens niet in Zijne schatkist werpen? Neen, niet om wat te verdienen doen we dit, maar door de liefde, die uit God is, gedreven. Zie, zij hebben een schat in den hemel, die hun bewaard wordt tot den dag hunner kroning. Ja, aan hunne armoede ontkenen zij een prikkel tot geven. Zoo prijst de apostel hen: zij zijn boven vermogen gewillig geweest. Zij gaven zichzelven eerst den Heere en daarna aan ons naar den wille Gods. Vóór alles wilden zij dus in het dienen der heiligen Christus eeren, die hen zoo uitnemend had liefgehad. Dat was het geheim hunner goeddadigheid. O, anders loopen we gevaar eigengerechtig te worden en een ijdelen godsdienst aan te kweeken... vallend onder het oordeel: zij hebben hun loon weg.
Den apostel en zijn helpers merkten zij verder aan als Christus' mond en hand. Zij stelden zich ter beschikking van den apostel. Zoo wisten zij, dat zij Godes wil volbrachten ook in hunne goeddadigheid. Daarom was hun liefde heilig en groot.
In een Kerstoverdenking op dit verband eens met nadruk te letten, is niet overbodig. De nood is groot alom. Zoo komt de apostel tot de Corinthiërs om, met het voorbeeld der Macedoniërs voor oogen, ook mild te zijn en hun goeden naam hoog te houden. ,,Ik zeg dit niet als gebiedende, maar als door de waardigheid van anderen, ook de oprechtheid uwer liefde beproevende."
Ze moeten dus niet uit nooddwang geven, neen, maar gewillig en met liefde. Juist de vrijwilligheid der gave maakt haar aangenaam. Lezer, is er niets voor u te doen in uw omgeving, onder uwe verwanten? We hebben niet alleen de waarheid der rechtvaardigmaking in Gods Woord, maar ook de brief van Jacobus staat er in. En die brief van Jacobus veronachtzaamt ook Paulus niet. Liefde maakt alle bevel overbodig. Om te beproeven spreekt de apostel aldus de Corinthiërs aan.
De naarstigheid van anderen stelde hij ten toetssteen voor de oprechtheid hunner eigen liefde. In Corinthe zijn vele gaven des Geestes; laten ze ook in deze gave overvloedig zijn..
Want gij weet de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat Hij om uwentwille is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden."
De apostel spreekt dus in de eerste plaats over den rijkdom van den Zone Gods, vóórdat Hij vleesch werd en op deze aarde verscheen. Want de Zoon was van eeuwigheid God.
Daar Hij rijk was.
Meen dus niet, dat Jezus begon te leven in Bethlehem of in den schoot van Maria. Zijne uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Hij was eer de bergen geboren waren en de aarde en de wereld waren voortgebracht. Toen God een cirkel trok over het vlakke des afgronds was Hij daar en speelde in de wereld van Gods aardrijk. Hij was vóór alle dingen en alle dingen zijn tezamen gemaakt door Hem. Hij bestaat door zichzelven en heeft geen beginsel der dagen. Wonderlijk is Zijn naam. God in de kribbe, wie kan dit wonder verstaan? Zult gij met de Kerstdagen aanbidden het ondoorgrondelijke wonder, dat het Woord is vleesch geworden? Dat zal alleen mogelijk zijn, wanneer deze Jezus in u wordt ontvangen door den Heiligen Geest om eene gestalte in u te verkrijgen. Hoewel Hij pas in Bethlehem verscheen in het vleesch, zegt toch het Woord dat het Lam is geslacht van voor de grondlegging der wereld. Dat wil dus zeggen, dat ook vóór Zijn komst op aarde de Zone Gods in den Raad des Heeren bestond als vereenigd met onze natuur en als geslacht tot eene verzoening voor de zonde. Gelijk God van eeuwigheid Zijn volk heeft lief gehad, heeft Hij ze lief gehad in den gezalfden Middelaar. Van eeuwigheid heeft God vermaak gehad in de Zijnen in Hem, die rijk was, doch arm is geworden.
Hij was rijk vóór Bethlehem. Staan we daarbij met eerbied stil om des te sterker te beseffen de daad en den staat Zijner vernedering.
Hij was rijk in bezittingen. Zie maar op den tijd na de schepping en ga dan terug voor den oorsprong der wereld en ge merkt op hoe rijk Hij was. Hij kon zeggen, alle eeuwen van den aanvang van de stofkens der wereld: Indien Mij hongerde Ik zou het u niet zeggen, want het vee op duizend bergen is Mijne. Hij is de Schepper aller dingen met den Vader en den Heiligen Geest. Neen, neen, wij kunnen den bodem van Zijn gebied niet peilen en den top Zijner heerlijkheid niet bereiken. Hij is God te prijzen in der eeuwigheid.
Hij had de macht der schepping en daarin lag een onbegrensde rijkdom. Door Hem zijn alle dingen gemaakt en zonder Hem is geen ding gemaakt dat gemaakt is.
Maar wij mogen ons niet bepalen bij Zijn rijkdom als Schepper en in de schepping, we gaan terug vóór den tijd. Hoe groot was Hij in eer en heerlijkheid eer de wereld was. Daarom zou Hij kunnen bidden in Zijne vernedering: Vader, verheerlijk Mij met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was. En toen er schepselen kwamen, golfde rijkdom van aanbidding en lof door de hemelgewelven van zalige engelen.
O, wat weten wij van de diepten van lof, die door de stad Gods vloeien? Ja, Hij behoefde het geen roof te achten Gode evengelijk te zijn. Hij behoefde dat niet, als iets wat Hem niet toekwam, te verbergen. Neen, want Hij was het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid. Zijne majesteit was niet omsluierd. Hoe groot, hoe schitterend was Zijn eer!
Hij was rijk aan geluk en liefde. Van eeuwigheid was Hij de geliefde Zoon, in wien de Vader al Zijn welbehagen had. Er was toch overvloedige liefde in God den Vader om Hem rijk te doen zijn. In de volzaligheid Gods had Hij een niet te meten rijkdom, waarvan in de diepten van het leven der genade iets wordt genoten, maar die nooit wordt gemeten of verstaan. Hij was rijk, arme uitdrukking om zooveel geweldigs uit te drukken. Zelfs de serafs en cherubijnen zouden dezen rijkdom niet kunnen vertellen. Hij was rijk. Voor en na de schepping was Hij rijk. Maar wat zullen wij stamelen van Zijn rijkdom? Wij begeeren haar eeuwig te zien en te genieten, want Zijn naam zal eerlang op onze voorhoofden zijn. Vader, zoo ruischt het door onze ziel, Vader, Ik wil, dat diegenen bij Mij zijn, die Gij Mij, uit de wereld, gegeven hebt, opdat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt.
Doch Hij, die rijk was, is arm geworden, arm in Bethlehem. Maar versta ik het dan goed, dat wij naar Bethlehem gaan met de herders om de armoede van den Zone Gods te aanschouwen? Ja zeker, Hij is arm geworden. Hij bleef wat Hij was en werd wat Hij niet was. Hóé en in welke opzichten Hij arm werd, in één opzicht althans werd Hij het niet! Hij werd niet arm in liefde. Want al droeg Hij den toorn Gods, al kwam Hij onder dien toorn als Borg, van Zijn vleeschwording af, toch bleef Hij des Vaders kroonjuweel. Het Vaderhart was goddelijk-onveranderlijk aan Hem verbonden. Hier dool ik rond in een labyrinth, waar ik nooit meer hoop uit te komen. Ik begeer eeuwig te dolen in deze liefde, gelijk zij mij in Hem is geschonken; want, Hem eerende worden wij van den Vader geliefd.
Hij was en bleef geliefd van den Vader en den Heiligen Geest. Ja, indien het mogelijk ware, werd des Vaders liefde nog grooter toen Hij ze verborg. Hoort maar: daarom heeft de Vader Mij lief, overmits Ik mijn leven afleg voor Mijne schapen. Stel mij hier nu geen vragen! Kom, knielen wij samen aanbiddend neer voor Hem, die ons gemaakt heeft en verkoren. Kent gij zoo den arm geworden Zone Gods in het vleesch?
Nog in een ander opzicht werd Hij niet arm, maar bleef even rijk als Hij was. Hoe vraagt ge? Wel, in Zijn eigen liefde was geen vermindering. Hoe arm Hij in menig opzicht was niet aan liefde tot den Vader en den Geest en... tot degenen, die de Vader Hem in de stilte der eeuwigheid had gegeven om voor hen te sterven. Om ze te verlossen uit de slavernij der zonde, uit het geweld des duivels; om hen weder te brengen tot God. Alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij ze lief gehad tot den einde.
Hij is arm geworden. Hij nam zich voor in de eeuwigheid arm te worden, zich te wikkelen in leem en een zuigeling te worden in onze natuur. Hij wilde leven als mensch, geworden onder de wet, geworden onder den vloek... en Hij wilde sterven als een uitgeworpene door God en menschen. Ach, had ik een tong om Hem te prijzen... waren toch al mijn zinnen eeuwig aan Hem gebonden om niets meer te zien dan Zijn aangezicht, om niets meer te hooren dan Zijne stem. O, die rijkdom van de versmaadheid van Christus. Zie, wij weten niet wanneer na de schepping der wereld dit voornemen der vleeschwording in den hemel is bekend gemaakt, maar de engelen waren begeerig in te zien in die verborgenheid, waarvan zij in de velden van Ephrata de blijde boodschappers mochten zijn. Hij legt Zijn heerlijkheid af; Hij ontledigd zichzelven. Hij neemt de gestalte, de positie, van een dienstknecht in. Hij, die was omhangen met het licht, zal het kleed eens daglooners dragen, eens daglooners in het zweet! In het zweet Zijner ziel, om op te richten de stammen Jacobs en weder te brengen de bewaarden in Israël, om Gods heil te zijn tot de einden der aarde, zal Hij arbeiden.
Arm geworden. Niet arm gemaakt. Neen, Hij ging volkomen vrijwillig in deze armoede in. Toen Hij van de hooge heerlijkheid nederdaalde volgden de engelen en zaligen Hem met bewondering. Zeg ik het goed, dat zij iets misten in den hemel en hun leven Hem zocht op de aarde nu Hij Zijn belofte ging inlossen, waardoor alleen zaligen in den hemel waren? In ieder geval moet deze werkelijkheid der vleeschwording, der armwording in den hemel zijn bemerkt. Hij ontdeed zich van Zijn hemelschen luister.
Hoe kan God zich van Zijn luister ontdoen? Hij werd, Hij, de Zone Gods, vleesch! Hij werd arm, daar Hij rijk was. Alles enkel mysterie! Alles enkel mysterie! Verborgenheid der godzaligheid. Geopenbaarde verborgenheid. Zoo zien wij Hem in de kribbe!
Hij zeide: Ik versmaad den schoot van Maria niet: Ik wil mensch worden. Hij, die drager is van het heelal, rust aan de borst zijner moeder. Een vrouw moet Hem dragen. W a a r slaapt de jong-geboren Koning? Hij heeft de beste zaal in de paleis van keizer Augustus zeker? Neen. zelfs in de herberg was voor Hem geen plaats en Hij werd neergelegd in de kribbe. Weldra moet zijn moeder met Hem vluchten naar Egypte, omdat de onverlaat Herodes dit Kindeke zoekt te dooden. Hij wordt vreemdeling in een vreemd land. Als ze zijn teruggekeerd — Ik heb mijnen Zoon geroepen uit Egypte —1 gaan ze wonen in Nazareth en Hij groeit op in vergetelheid, zoodat de menschen zeggen: Is deze niet de zoon van Jozef den timmerman? Jezus is de Vorst der armoede, Hij draagt het kleed van den arme. Soms hongerde Hem en dan weer vraagt Hij, die de fonteinen uitzendt in de dalen, dat zij tusschen de gebergten henenwandelen, geef Mij te drinken. Als iemand zegt: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook henengaat, dan antwoordt Hij: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet waarop Hij het hoofd nederlegge. Hij zag den vos naar zijn hol snellen, den vogel vliegen naar zijn nest, maar Hij...!
Doch er is nog veel diepere armoede dan hetgeen we reeds noemden. Welke mijlen afstands tusschen den troon der heerlijkheid en Gethsémané en Golgotha! Volg dezen Koning der eere en Heere der heerlijkheid van krib tot kruis en ge vraagt u af: waar is Zijn rijkdom? Hij, die rijk was, is arm geworden. Zie Hem in de woestijn, gefolterd door den duivel. Neem Hem waar in de straten van Jeruzalem en aanschouw Hem in de rechtszaal van Cajaphas. Hij was het snarenspel der dronkaards. Hij is het mikpunt van spotters en vloekers. Hij wordt met den vinger nagewezen als ware Hij een vraat en wijnzuiper en schouderophalend spreekt men over Hem of hij zich ook afgeeft met hoeren en bedenkelijk vraagt men: waarom eet deze met tollenaren en zondaren? Hier is de armoede der verachting. Straks hangen zij Hem naakt aan het hout der schande. Hier is meer dan mijn oog vermag te zien en mijn hart vermag te verstaan. Hier is een rijkdom aan armoede die haar wederga niet vindt.
Die armoede drukte Hem te meer omdat Hij wist wat rijkdom was. Er zijn altijd armen geweest, die nooit welstand hebben gekend. Zij schikken zich in hun toestand zonder al te veel onder hun armoede te lijden. Zij gevoelen er althans geen schande in. Maar Hij is arm geworden, hoewel Hij rijk was.
Berooid, van elk beroofd. Veracht, gesmaad, bespot door menschen, gesard door duivelen en... door den Vader gestraft in den staat Zijner vernedering als Borg. Hij vernederde zich door onze natuur aan te nemen, die lag onder den vloek. De overste van de koningen der aarde wordt knecht. W a t is toch Bethlehem een diep mysterie. Hoe langer wij erover peinzen, hoe dieper we verwonderd worden en als Hij dan in die armoede zich vetoont in Zijn smaad en hoon aan een overtreder van Gods geboden, aan een schender van Gods deugden, aan een mensch, die den dood heeft verdiend... dan zinken we terneer als het dringt in ons hart... en dat voor mij! Zie, dat kunnen we nauwelijks dragen. Wat heeft Hem toch bewogen en als van Zijn troon getogen? En nu hoor ik zingen in mijn hart: Nooddruftigen zal Hij verschoonen, aan armen uit gena Zijn hulpe ter verlossing toonen. Hij zal hunne ziel van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijne oogen.
Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid, zoolang als er de zon is, zal Zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden... Geloofd zij de Heere God, de God Israëls, die alleen wonderen doet."
Zie zijn armoede in zijn gezelschap. Hij kwam niet aan het hof van Herodes, maar verkeerde met zondaren. Zijn discipelen riep Hij uit eenvoudige visschers. Toen kwamen tot Hem tollenaren en zondaren om Hem te hooren. Zie, Hij haalde Zijn juweelen uit het slijk der zonde. Hij vond ons in de dienstbaarheid der verderfenis. Over zijn armoede in reputatie spraken we reeds. Hem kwam glorie toe in den hemel en op de aarde. En zie, Hij legde Zijn naam af. De menschen spuwden Hem in Zijn gezegend gelaat en... Zijn Vader verborg Zijn aangezicht voor Hem. Vloekende soldaten blinddoekten Hem om met Hem te spelen, zooals de onbesneden Filistijnen weleer met Simson. Profeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft? De aanbiddenswaardige Zone Gods wordt schandelijk onteerd. Wij hadden onze reputatie verspeeld. Wij waren van alle eere ontbloot. O, wie zich zeiven zag in zijne schande, die kan verstaan waarom de tollenaar, slaande op zijn borst, zijne oogen niet durfde opheffen naar den hemel. Ja, die kan den tollenaar niet slechts verstaan, maar handelt gelijk hij. Zulk een mensch verbergt zijn aangezicht in zijn handen bij den uitroep: o God, ontferm U mijner. Neen, dat alles kan ik niet onder woorden brengen, maar dan weten we niet hoe laag we zullen bukken, ons zullen wegschamen in het stof. Ik ben beschaamd, ook schaamrood geworden. Zóó zagen zij Jezus in Zijn hoon. Zij worden eerlang Zijn arbeidsloon. Hij zal den arme en den nooddruftige verlossen, die daar roept.
Hij, die rijk was, is arm geworden.
Hij verliet den senaat des hemels, de vergaderzaal des Eeuwigen, om te verkeeren met de stofbewoners, die Hem nooit geheel verstonden, vaak in het geheel niet begrepen. Zelfs den zonen Zijner moeder was Hij onbekend.
Onder al die armoede droeg Hij den last der zonde van de Zijnen om hen te bevrijden van dood en vloek, om den Vader het rantsoen te betalen. Hij neemt de misdaden van anderen voor zijn rekening en draagt de straf. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Ja, Hij is tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Zijt gij —- laat ik het zoo eens zeggen — zijt gij reeds zonde geworden? Leefde Psalm 38 in uw hart?
Zijne armoede bestaat dus in zijn diepsten grond hierin, dat Hij tot zonde is gemaakt. Zoo zag Hem de Vader. Zoo ziet Hem in de liefde door den Geest de ontbloote zondaar, die ervaart, dat Hij de heerlijkheid Gods derft. Zulk een last van zonde en plagen niet te dragen, drukt mijn schouders naar beneên. Tot zonde gemaakt voor God. Zie, dan kan Jezus dierbaar zijn en algenoegzaam. Ik voor u, daar gij anders den eeuwigen dood had moeten sterven. Zie, dit kindeke, liggende in de kribbe, in doeken gewonden. De vrucht der aarde zal tot voortreffelijkheid zijn. In Hem zal gerechtigheid uitspruiten. Hij nam onze natuur aan met de kiem des doods erin, want Hij moest sterven, opdat Zijn volk zoude leven.
Maar om wiens of wier wille werd Hij arm, verscheen Hij in dienstknechtsgestalte? Want gij weet dat Hij om uwentwille is arm geworden daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoedt zoudt rijk worden.
Om uwentwille! Hoe is het toch mogelijk? De apostel wijst de Corinthiërs op hun onwaardigheid, opdat zij diep zullen buigen en alle hoovaardij zullen laten varen.
Menigeen werd en wordt arm door eigen schuld. Het medelijden wordt daardoor niet bevorderd ook al wordt geholpen. Soms wordt een vader arm, die de schulden van zijn doorbrengenden zoon moet aanzuiveren. Maar wij zijn moedwillig arm geworden. Wij zijn doorbrengers van Gods goed en met hetgeen Hij geeft staan wij Hem tegen, ja, slaan wij Hem in het aangezicht. Doorbrengers, verkwisters; allen hebben zij gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Zoo staan wij bij de kribbe van Bethlehem. Zij staat temidden van een wereld, die wegzinkt in haar verderf en Godvergetenheid. Temidden van een menschheid, die naar God niet vroeg. En ook heden wordt de Kerstboodschap gebracht terwijl de afgrond zijn helle-lava uitbraakt en den hemel zoekt te verduisteren. Maar Jezus leeft!
Om uwentwil... o Corinthiërs, om uwentwil, o Sion! Hoe is het mogelijk! W a s dat nu het voorwerp Zijner liefde? De apostel wijst de Corinthiërs als met den vinger aan. Zoo deed Jezus ook toen Hij sprak tot de bende, die op Hem aandrong in den hof: Indien gij Mij dan zoekt, zoo laat dezen henengaan.
Niemand kan vrede vinden voor zijn gemoed, tenzij de Heilige Geest in zijn nood Jezus openbaart door het Woord met dat — om uwentwil! Die Geest maakt het Woord persoonlijk. Soms ziet de zondaar als in schemerlicht Zijn aangezicht, maar hoewel van liefde overmeesterd, wordt Hij niet toegeëigend voor het hart.
Wij hebben eene kleine zuster, die nog geene borsten heeft (Hgl. 8 : 8 ) . Deze kleine zuster zingt haar lied. Luister maar:
Dierb're Jezus, heil der ziele!
Dien 'k oneindig hooger schat
Dan waar and'ren dwaas voor knielen
Dan wat heel deez' aard bevat.
Dek mijn ziel die tot U schreit
Met Uw algenoegzaamheid!
Ziet deze kleine zuster op de Bruid van Christus, dan zucht zij:
Gij zijt de ware levensbron,
Uit U is 't heil van 't eeuwig leven.
Ach, dat ik ook eens zeggen kon:
Dat heeft Hij ook aan mij gegeven.
Want, wie met het oog op U gericht
Bemoedigd mogen grafwaarts gaan.
Voor dezen is in U het licht
Voor eeuwig opgegaan!
Als de Geest getuigt in ons hart: om uwentwil, dan rijst er leven in de beenderen die verbrijzeld waren; dan waakt hope op en is de ziel verblijd. Om uwentwil... hoordet ge dit woord niet alleen van den Geest, die Jezus verheerlijkt, maar ook uit Zijn eigen mond? De armen Zijner liefde uitstrekkende naar het verlorene, het wegzinkende? Dan worden wij vereenigd met den persoon van Immanuël, als Borg en Middelaar. Doch hebt gij dit „om uwentwille" ook beluisterd uit den mond des Vaders... wijzende op het Lam? Ik maakte Hem arm om u rijk te maken; in Hem kan ik u ontvangen en vrede maken. Vrede door Hem, die ons Gode aangenaam maakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Kerstfeest I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 december 1935

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's