Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welbewaard en veilig geleid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welbewaard en veilig geleid

Psalm 121 vers 4: Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze nieuwjaarstext is gekozen uit de liederen Hamaaloth. Dat zijn de optochts- of bedevaartsliederen. In het bijzonder als de Israëlieten met de groote feesten, Paschen. Pinksteren en Loofhutten, optrokken naar Jeruzalem, de stad hunner bijeenkomsten, waaraan zij zoo nauw verbonden waren, werden deze liederen gezongen. Voor den Israëliet ging er toch groote bekoring uit van stad en tempel. Daar woonde de Heere op den Sion. Daar rookte het altaar der verzoening. Daar verzorgde de priesterschap het heiligdom en troonde de Heere op het gouden verzoendeksel temidden der cherubs. De gemeenschap met God was alzoo gebonden aan den dienst des tempels. Voor den godvreezenden Israëliet was in dit optrekken naar de tempelstad een beeld gegeven van zijn pelgrimsreis naar het hemelsche vaderland, Jeruzalem, dat boven is. Ons leven toch is eene reis. W i j zijn allen op reis. Het nieuwe jaar is weer ingetreden, misschien hebben velen van onze lezers weer al kennis gemaakt met de waarheid: het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet en het wordt snellijk afgesneden en wij vliegen daarhenen. Zijt gij met uw oude schuld het nieuwe jaar ingegaan of is Christus de alpha en de omega van uw leven geworden?
Donker is het zwerk; vol dreigende onweerswolken, die zich samenpakken boven land en volk. staat en maatschappij. Onheilspellend is de toekomst in menig opzicht. Ware de mensch niet zoo verwaand, hij zou nauwelijks durven leven. W a t zal het jaar ons brengen? Gezondheid of krankheid; voorspoed of tegenspoed. Zullen wij dit jaar de groote reis wellicht aandoen naar die verre gewesten der eeuwigheid, vanwaar niemand wederkeert? Zal de rouwkoets voor de deur komen en de klok luiden om het de levenden toe te roepen: ook deze is niet meer! Zeker zullen de rouwklagers omgaan door de straat, gelijk het vorige jaar, om den levenden aan te zeggen wie zijn gestorven. Want het is den mensch gezet te sterven en daarna het oordeel.
Wij zijn allen zonder onderscheid op reis naar het graf. Rijst de vraag niet op of nieuwe oorlogen uitbreken zullen en ook ons land in de oorlogsvlam zal worden vernield? Zal communisme en wat daarmee samenspant zijn verwoestingen doen komen over de wereld?
kinderen blijven bij het onveranderlijke Woord Gods? Ge kunt de vragen vermenigvuldigen, maar het antwoord ontbreekt. W e kennen niet de zorgen van dit jaar, maar we weten door vrije genade iets beters: wij kennen den God der eeuwigheid, die gezegd heeft: Ik de Heere word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Kent gij, mijn lezer, dien God? Waarheen gaat de reis? W i j hebben hier geen blijvende stad, maar... zoekt gij de toekomende? Zoudt gij de groote reis kunnen aandoen als uwer goldt: dit jaar zult gij sterven? Is uw levensreis een opgang naar de hoogte, naar den hemeltempel, het Vaderhuis met zijn vele woningen, waar de wierook der aanbidding opstijgt uit Salems stad en tempelhof, waar geen tijd meer is? Ónherboren toch zijt gij op weg naar het verderf. Dit jaar moge voor velen zijn het jaar van het welbehagen des Heeren en de dag der wrake onzes Gods. Onze tijdis een handbreed gesteld. Velen uwer hebben den middag des levens al achter den rug en de avond is daar. Maar ook jeugdigen van jaren — hoeveel jeugdigen van jaren lezen dit blad? — zullen worden weggeroepen om te verschijnen voor den rechterstoel des alwetenden Gods. Kinderen zullen dalen in het graf en hun leven niet ter helfte brengen. Daarom sta aan den ingang des jaars de roepstem waarmede wij het voorbijgesnelde besloten: zal het goed zijn als Hij u onderzoeken zal en... wij bidden u van Christus' wege, alsof God door ons bade: laat u met God verzoenen. Gij zult toch de liederen hamaaloth niet kunnen meezingen, indien gij niet mee optrekt naar het land, waar de zon niet ondergaat. In den geest zien we de feestgangers voorbijtrekken door de woestijn. Toch zijn het feestgangers, want zij hebben het beginsel der eeuwige vreugde aireede in hun hart en zullen eerlang hun voet zetten binnen de paarlen poorten, om eeuwig ,,Nieuwjaar" te vieren.
Het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden. De oudejaarsnacht is voorbij en de Zon der gerechtigheid is opgegaan, die wel kan worden omfloersd, maar nooit meer ondergaan. Midden in den tijd, midden van de vergankelijkheid, staan Gods ware kinderen met een leven, dat het stempel der eeuwigheid draagt. Zij zijn wel in de wereld, maar niet van de wereld. Zij staan daar met een leven, dat leeft uit Hem, die hun leven is. Neen, zij achten de moeiten der reis niet gering. Hunner toch geldt het Woord des Heeren zonder onderscheid: ,,in de wereld zult gij verdrukking hebben, doch hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen. Ook dit jaar zal eigen hart ons last genoeg veroorzaken en de vorst der duisternis zal zijn verwoeden kamp voortzetten. Hij zal trachten de zwarte wateren onzer ziel te beroeren. Maar de Heere heeft beloofd: waarlijk zegenende zal Ik u zegenen. Groot is de menigte, die zich tegen ons stelt, en wij weten niet wat wij doen zullen, maar onze oogen zijn op den Heere, die beloofd heeft, dat Hij als wachter Israëls niet zal sluimeren noch slapen.
Zalig, wie bij den aanvang des jaars en bij eiken dag des jaars mag doen wat de pelgrims mogen doen, die optrekken naar Sion: Ik hef mijne oogen op naar de bergen, vanwaar mijne hulpe komen zal!
Ach, waar tuurt de vragende blik des menschen al niet heen om een pad te ontdekken, waarlangs zijn voet kan gaan door dit leven met zijn moeite en strijd. Hij zoekt een fakkel te ontsteken om bij dit licht te wandelen door de donkerheid die als een gordel hem omsluit. Maar, wie wandelt in de spranken van eigen vuur zal in smart nederliggen. Alleen wie door den Geest des Heeren werd geleid achter den lichtdragenden Borg, die zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. Het licht toch is voor den rechtvaardige gezaaid, maar de lamp der goddeloozen zal worden uitgebluscht. Leert onze tijd het niet met groote klaarheid, dat zonder den God en den Christus der Schriften te gehoorzamen de volkeren wegzinken in een nacht dicht als de eeuwige berggevaarten? De wijzen dezer eeuw zijn met al hun wijsheid beschaamd geworden en helaas... zij zijn niet beschaamd, maar gorden zich aan om zonder den Heere het licht te doen dagen in de somberheid der tijden, terwijl de massa zich met „brood en spelen" vermaakt temidden vaak van nijpend gebrek. De vloek der zonde verteert het menschdom.
De dalbewoners zijn onderhevig aan velerlei kwaad, maar de God van Jabez zal zorgen, dat het hen niet smarte ten kwade. Zie hen voorttrekken! Welgelukzalig is de mensch, wiens sterkte in U is, in welker hart de gebaande wegen zijn... Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion.
Terwijl zij optrekken door het bakadal hooren wij hun verzuchtingen opstijgen: O God, ons schild, zie en aanschouw het aangezicht Uws Gezalfden. Zij weten, dat zij in het stijgen zouden nederzijgen, ware het niet, dat de God Israëls hunne sterkte is. Zij zouden door droefheid verkwijnen, indien de Heere hun geen vreugde en blijdschap deed hooren. Zullen ze de vermoeienis van den tocht doorstaan? Ja, want Hij die beloofd heeft hen te onderschragen zal niet feilen in Zijn trouw. Op zijn woestijntocht zal hij in het nachtelijk uur wel het roofgedierte hooren met zijn gebrul en gebrom, maar niemand zal hen rukken uit de hand van hun Verlosser. Als ik ga slapen dan zal Jehova de wacht houden. De pelgrim staart in de verte... hij houdt den verrekijker des geloofs in de hand en hij ziet in de verte de bergen als in schemerlicht opdoemen die Jeruzalem omgeven. Daar is zijne hulpe uit het Heiligdom.
En hij mag gelooven en verstaan, dat bewarende en zegenende genade over hem is uitgebreid. In Mij is uwe hulpe. Ik ben uw heil. Kom, leg uw oor te luisteren, want de Heere laat Zijne stem hooren niet als de donder, die ratelt en klatert, maar als het ruischen van den wind in de avondkoelte. Hij spreekt tot Zijn volk van bewaring en leiding ook voor dit pas begonnen jaar. Het jaar onzes Heeren 1936. Zijne oogen zullen over hen open zijn van het begin tot het einde des jaars. Zijne handen zijn zegenend uitgebreid; Zijn oor zal opmerken als zij tot Hem roepen en Hij zal hen zelfs voorkomen met Zijn antwoord nog eer zij zullen roepen. Wij weten niet langs welke paden Hij ons zal leiden, maar al de paden des Heeren zijn goedertierenheid en waarheid. Ik zink op Hem neer als een hulpeloos kind. Bij U, o Heere, mijne sterkte, zal ik vernachten als donkerheid zich over mij zal uitbreiden. Als ik krank zal zijn, misschien liggen aan den rand des grafs, zult Gij mijne sterkte zijn en de God mijns levens. Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve.
Wat is de mensch toch ongelukkig van nature om zonder dien God verder te gaan in eigen naam en eigen kracht, zonder den Christus te kennen. Maar, wat hoort Gods pelgrim? Welke wondere klanken dringen tot hem door, terwijl hij den adem inhoudt... het is een woord des vredes en der bewaring. Als een hemelsche sprake ruischt het hem tegen uit den tempel van Gods heerlijkheid: Hij zal uwen voet niet laten wankelen, uw bewaarder zal niet sluimeren.
Hij zegt dit niet tot zichzelven. Het is hier geen aanspraak tot eigen ziel. Dit kan, onder de werking des Geestes, soms ook geschieden. Hoe kan hij met zichzelf in gesprek zijn. De benauwdheid overstelpt soms zijn hart en hij is ingesloten van alle zijden, maar hij mag nog te rade gaan met Gods toezeggingen, die hem levend maken en zichzelven opwekken tot vertrouwen: Wat buigt gij u neder, o mijne ziele, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God."
In dat spreken met zichzelven kan de Geest zoo zoet invloeien. Maar, hier beluistert hij de sprake als van buiten af tot hem komend. Het is een stem van de bergen Sions uit het Heiligdom. Daar leeft zijn hart, daarheen strekt zich al zijn lust en liefde heen. De Geest draagt het getuigenis des Vaders en des Zoons.
Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.
Dit zie trekt ons naar boven, naar het Heiligdom. Sion verwacht het niet meer van de aarde. Zij zijn hier gasten en vreemdelingen. Het middelpunt van hun leven is verlegd naar boven, waar Hij is, die hunne zielen zoo uitnemend heeft lief gehad. Dit zie is vol van inhoud der ontferming, want het spreidt licht over Gods bedoelingen met de Zijnen. Het is de moeite van het opmerken, onderzoeken en betrachten toch wel waard! Zie, zegt de Heere, ook door Zijn Woord voor dit nieuwe jaar: Gij kunt weer volkomen op Mij rekenen. Mogen velen, ook door der tijden nood gedreven, zich leeren wenden tot het Heiligdom. Op zichzelf toch kan de nood ons niet bewegen tot den Heere de toevlucht te nemen, want wij bijten liever op den stok, waarmede wij worden geslagen, dan dat wij zouden kruipen voor hem, die slaat. Hoort de roede en wie ze besteld heeft. We zullen over het woordje zie heden niet uitweiden. Er ware een preek over te houden. Dit woordeke zie bereikt het hoogtepunt van zijn beteekenis in den uitroep van Johannes: Zie het Lam Gods. Vergeet daarbij niet de spottende opmerking van Pilatus: Zie den mensch! Maar houd ook dit jaar in gedachtenis Jezus' eigen vermaning: Zie, Ik kom haastelijk. En wat moeite en strijd belangt: Zie, Ik heb het u voorzegd.
Het zie van onzen text moge in dat licht staan, dan zal het als oogenzalf onzen geest verlichten. Moge het tevens een metgezel hebben in het zie van Psalm 123: Zie, gelijk de oogen der knechten zijn op de hand hunner heeren, gelijk de oogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouwe, alzoo zijn onze oogen op den Heere onzen God, totdat Hij ons genadig zij.
De oogen der ziel moeten opgeheven zijn naar de bergen Sions om te merken op die oogen die de gansche aarde doorloopen.
Het is alsof de Heere zegt: Ik ga tot u spreken over mijne oogen, die nooit sluimeren, daarom hef uwe oogen op, want gij zult de Mijne immer open vinden. Daarom waakt de bede op: Geef, dat mijn oog het goede aanschouw, dat Gij uwen uitverkoornen toe wilt voegen. Zie, de ooren des Heeren zijn ook dit jaar open voor hun geroep en Zijn oog houdt de wacht. Het zijn de oogen des Vaders, die het oog formeert en die zegt: Zou Ik niet zien? Het zijn de oogen, die ons zagen liggende op de vlakte des velds, vertreden in ons bloed en toen Hij aan ons voorbij ging, zag Hij ons en toen Hij ons zag was het 't uur der minne en Hij breidde Zijnen vleugel over ons uit en zwoer en kwam met ons in een verbond. Lezer, kent gij zóó den Vader door den Zoon wiens oog eenmaal rood was gekreten? Dat oog weende over Jeruzalem, maar ook over Lazarus zijn vriend. Een medelijdend oog. Gelijk de Vader Jezus' tranen deed in Zijne flesch, zoo doet het ook de Zoon de tranen der Zijnen.
Van het oog des Geestes gewaagt de Psalmdichter: Uwe oogen hebben mijnen ongeformeerden klomp gezien en alle deze dingen waren in Uw boek geschreven, de dagen als ze geformeerd zouden worden, als nog geen van die was.
Het oog des drieëenigen waakt vol ontferming.
Zie, de bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.
Is dit geen naam van den God des verbonds, waarin Hij afdaalt tot den nood der Zijnen? Bewaarder... bewaarder Israëls. Deze verbinding spreekt ons van de diepte van Gods afdalende liefde in Immanuël. In Israël heeft Hij Zijn eer en grootheid willen toonen. Dit is het volk Zijner keuze. Jacob worstelde met den Man en overmocht en de engel zeide: uw naam zal voortaan niet meer Jacob, maar Israël heeten, want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de menschen en hebt overmocht. Behoort gij tot dat Israël Gods, met wien de Heere den strijd aanbond? Zijt gij verwrongen in uwe heup, ontbloot van kracht, maar vereenigd met den Zone Gods in het vleesch? Is uw Bethel gevolgd door een Pniël, waar gij moest uitroepen: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest?
Israël leeft van genade en rust in de kracht Gods, volkomen krachteloos in zichzelven. Maar de Heere heeft bij eenen held voor Isrel hulp beschoren. Zoo alleen kunnen wij den Heere als onzen bewaarder kennen en pleiten op Zijn Woord, dat Hij niet zal sluimeren. Maar de Heere bewaart toch alle schepselen? Anders toch zouden zij gewis te gronde gaan. Is Zijne bewaring niet ook over degenen, die naar Hem niet vragen, gelijk ons allen van nature geldt? Zeker, maar dat is Zijne algemeene bewaring, die Zijn gunst niet insluit. Maar Israël wordt bewaard op geheel bijzondere wijze. Hij bewaart hen gelijk een herder zijne kudde. Dit sluit in al den herdersarbeid over de kudde. Hij leidt hen in grazige weiden. Hij zalft uit Zijn oliehoorn de wonden en schrammen die ze oploopen aan de doornen dezer wereld en door de beten van den helschen leeuw. Hij verbindt den verstuikten voet. De kudde wordt niet verminderd door de roofzucht van den wolf, noch door de verstrooiing ten dage der wolk en der donkerheid. Ik zal naar mijne schapen vragen. Ook de schuldige onachtzaamheid der schapen neemt Zijne bewaring niet weg, maar wordt er door genezen. Hij gaf Zijn eigen Zoon, van wien wij lezen: Ik zal U bewaren en Ik zal u geven tot een verbond des volks om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beërven...
Behoort gij tot de kudde van dezen Herder, die zijn leven gaf voor Zijne schapen? De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken! Zijt gij wellicht een der lammeren, die Hij draagt in Zijn schoot? O, welbewaard door den Bewaarder Israëls. Laten we een ander beeld gebruiken. Hij bewaart hen als een koning zijne juweelen. Deze zijn zeldzaam en kostbaar. Dat is zijn particulier eigendom. Hij zal ze zoeken te behouden, koste wat het kost. Hij zal ze in de meest veilige plaats opbergen en zorgvuldig laten bewaken. De bewaarders van zijn kroonjuweelen zijn de meest vertrouwde dienaren der kroon, die zich vermaard hebben gemaakt in zijn dienst.Wanneer Hij Zijn kroonjuweel Mozes wil overbrengen naar den hemel ontstaat er zelfs twist tusschen den duivel en den opstandingsengel Michaël, over zijn lichaam. Maar de bewaring was volkomen en hij werd gedragen voor den troon. Israël is Gods glorie. Hij zal hen bewaren als de appel van het oog. Ja, wij hebben met een God te doen, die de bewaarder Israëls is. Nu komt het er slechts op aan. of wij van Isrel zijn, of wij macht hebben ontvangen een kind Gods genaamd te worden. Wij wezen er reeds op, dat wij dan alléén een beroep kunnen doen op die bewaring en ons neerleggen op de beloften des verbonds, die in Christus Jezus ja en amen zijn.
Toch zal de Heere ook dit jaar de ellendigen en nooddruftigen zeker bewaren, ook al hebben ze geen pleitgronden om den Heere te manen op Zijn verbond. Ja, die hebben ze in hun nood ook nog wel eens als de Heilige Geest het Woord levend en krachtig maakt voor het hart. Hun zal geen kwaad wedervaren, dat hun wezenlijke schade zal brengen. Niet één wil de Heere er verliezen, want ze zijn allen duur gekocht. Dien prijs kunnen zij nooit narekenen. Zal dit jaar Zijn Kerk niet worden vermeerderd en gebouwd? Gewis! Zullen er geen gevangenen in vrijheid worden gezet en treurigen getroost? Hij gedenkt Zijn vast gestaafd verbond. Hij verbergt Zijn Kerk in de bewaring Zijner almacht. Ze zullen mijne zijn, zegt de Heere, te dien dage als Ik mijne juweelen zal opmaken. Wake telkens maar het gebed op: Bewaar mijne ziel voor afzwerven en mijn voet van aanstoot opdat in alles wat zij zouden willen ondernemen de vreeze Gods ons beheersche en wij der wereld niet gelijkvormig zijn, noch in ons spreken, noch in ons handelen! Voor geen enkele beweging is er toekomst op kerkelijk, maatschappelijk of staatkundig terrein tenzij de vreeze Gods heerschappij voere. Daarom is het zoo dringend noodzakelijk alvorens naar buiten op te treden, dat we naar binnen zijn gekeerd om in het verborgene met den Heere, den Bewaarder Israëls. te worstelen. Dan zullen onze woorden wel met zout, maar niet met peper zijn besprengd.
De Heere beloofd aan de Zijnen: dat Hij hun hart en zinnen zal bewaren in Christus Jezus.
Moge het ook dit jaar de gedurige behoefte zijn van het godvruchtig gemoed om alzoo te worden bewaard. Want door deze bewaring zullen zij een goeden reuk van Christus geven en bij alle scherpte die der waarheid eigen is door de godzaligheid geleid bij het licht van des Heeren Geest. Dan geven wij alléén een goeden reuk van Christus en leeren wij de les: leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van geest en gij zult ruste vinden voor uwe zielen. Ze mogen ons dan pijnigen, soms zelfs sarren, dan zal, terwijl de waarheid onverkort zijn loop behoudt en ook het: ,,gij geveinsden" niet wordt teruggehouden, toch over ons de wacht houden het Woord: wreek uzelven niet, beminden, Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden.
Met Jozua wordt beleden: Hij heeft ons bewaard op al den weg door welken wij getogen zijn en onder alle volken door welke wij getrokken zijn.
De Heere bewaart Zijn Israël als een veldheer de belegerde stad. De wallen zijn versterkt, de grachten breed en diep — ik neem nu maar het oude beeld — voedselvoorraad is opgeslagen voor geruimen tijd. De watertoevoer is beveiligd. Ja, de Heere zal hun zijn een vurige muur van rondom. Wellicht zullen we met Jacob vernachten in het open veld. Hij had geen muren, die hem beschutten, zelfs geen gordijnen verborgen hem, geen lijfwacht omringde hem en toch was deze weerlooze man volkomen veilig met zijn hoofd op een steen. Zullen wij spreken over Daniël, Paulus en vele anderen? De tijd zou ons ontbreken. Onder die bewaring in Zijne vreeze mogen ze onbevreesd den tocht afleggen naar de heilige stad. W e zeiden het reeds onder één beding: Weest te allen dage in de vreeze des Heeren.
Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.
Het wordt avond. De tocht moet worden onderbroken. De tenten worden gespannen in de woestijn. Is het wel veilig voor de pelgrims? Ik zal in vrede nederliggen en slapen, want gij alleen zult mij doen zeker wonen, o Heere. Maar, wie zal de tenten bewaken? Zullen wij een wacht kiezen uit de medepelgrims? Doe dat maar, de Heere wil het. Neen. doe het toch niet, laat dit den Heere over. Het is gevaarlijk in de woestijn dezes levens, het roofgedierte komt te voorschijn in het nachtelijke duister en rondtrekkende bedoeïnen maken strooptochten. Het is in het Oosten vaak moeilijk tentbewakers te krijgen. Daarbij komt nog, dat een waker zoo vermoeid en uitgeput kan raken, dat hij insluimert. Maar de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen. Denk aan Gods oogen, die nooit zwaar worden over Zijn volk.
Een moeder zelfs is blij, dat de kinderen naar bed zijn en ze nu eens rustig kan werken. Ja, zelfs een moeder kan insluimeren bij haar kranke kind. Het werd te veel, ook al maakt liefde waakzaam en staalt de volharding in het wakker blijven. Maar ge behoeft in uw nood niet te doen als dat kranke kind, dat denkt: ik zal het nog maar zien uit te houden tot moeder wakker wordt, zij is zoo uitgeput. Neen, roep met luider stem ook als ge zoudt denken: ik vermoei den Heere slechts met mijn roepen. Neen, dat heeft nooit iemand gedaan, die Hem in oprechtheid aanriep, tot Hem zucht en vlucht. Ach, wat voor kinderen heeft de Heere! Dan zijn ze achteloos, soms afgestompt, dan weer dwingerig en vervelend. Ze zijn slaperig als ze goed wakker behoorden te zijn en liggen te hanewaken als ze gerust konden gaan slapen. We weten het toch aan onze kinderen, als ze klein zijn — die zoeken zich nog niet te verbergen zooals dit gaat bij het grooter worden — we hebben gezegd: ga nu maar lekker slapen, kind. Maar we hooren het wel, dat ze niet gaan slapen... Hoor, daar komt het eruit: nog wat drinken. Ja, maar dan gaan slapen... daar vallen ze in slaap. Zie, als we dan niet kunnen slapen, vraag dan Israëls Bewaarder wat te drinken uit de heilsfontein. Hij is altijd wakende. Baal moge slapen of op reis zijn, maar Jehova nimmer.
De Heere vergeet hen nooit één oogenblik. Ik ben arm en ellendig, maar de Heere denkt aan mij. Hij zegt: doe mij uwe stem hooren! Hij is de Zijnen nooit moe. Met hun allen putten zij Zijn geduld niet uit, noch Zijn volheid.
De Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen en Hij leidt de Zijnen naar de plaats, waar geen nacht meer is. Lezer, kent gij zoo den bewaarder Israëls? Anders toch is uw reis gevaarlijk. Daarom komt ook heden de roepstem tot u: Bedenk wat tot uwen vrede dienende is.
Maar de Zijnen heeft Hij beloofd: Ik ben met u. Zoo gaan we het jaar onzes Heeren 1936 in. Het jaar onzes Heeren.
Moge ook dit werk in ons blad rijken zegen afwerpen voor velen tot lof van des Heeren naam. Daarom vragen wij: Meteen ook biddende voor ons, dat God ons de deur des Woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Welbewaard en veilig geleid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's