Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVI

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVI

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de Staat dus tot taak heeft de bevordering van de geestelijke ontwikkeling der burgers, daarover kan geen verschil zijn. Doch het gaat niet aan deze geestelijke ontwikkeling tot verstandelijke en zedelijke te beperken. Dit is zelfs in strijd met de Roomsche beginselen, zooals zij in ditzelfde program worden vastgelegd, wanneer verklaard wordt, dat de bron harer beginselen de Openbaring is, gelijk deze door het Kerkelijk leergezag wordt vertolkt. Deze omschrijving van het uitgangspunt verdraagt zich op zichzelve reeds niet met de beperking der geestelijke ontwikkeling tot eene verstandelijke en zedelijke. Ook met betrekking tot het godsdienstig leven des volks heeft de Staat eene taak. Natuurlijk niet in dien zin, dat zij het werk moet doen, dat dei- Kerk is opgelegd en deze krachtens haar wezen toekomt. De Staat heeft een eigen taak ook in betrekking tot het godsdienstig leven des volks. En deze taak bestaat in de eerste plaats in de onderdrukking van de vooral in ons moderne leven niet zeldzame pogingen van met Russische propaganda samenhangende bewegingen, die door spotten met God en godsdienst een ongeloofspropaganda voeren. De aanslagen op het religieuse leven des volks heeft de Staat tegen te staan en te verhinderen. En dit niet zooals in het zoogenaamde wetje op de godslastering, omdat daardoor de religieuse gevoelens worden gekrenkt, maar omdat de Staat ook aan God gehoorzaamheid heeft te betoonen in overeenstemming met Zijn Woord. Dus de Staat heeft dergelijke God-looze uitgietingen van ongerechtigheid te onderdrukken om Gods wil.
Daarna heeft de Staat de roeping het religieuse leven des volks mogelijk te maken. Hij heeft dus niet alleen een repressieve verplichting, maar ook eene positieve taak ten opzichte der religie. Het staatsbelang vordert, dat de zedelijke eischen, die in het religieuse leven wortelen, ontplooiingsmogelijkheid wordt gewaarborgd. Dit is daarom een staatsbelang, omdat het gezag, dat de Staat oefent, zelf een religieusen grond heeft, daar er geen macht is dan van God, de Overheid zelve bij de gratie Gods bestaat en de eerbiedige erkenning daarvan door het volk voor de gezonde uitoefening van het gezag onmisbaar is.
Nu ligt het voor de hand, dat de vervulling dezer eischen onder volken, die uit sociaal oogpunt gezien eene betrekkelijke eenheid vormen, gemakkelijker is dan b.v. ten onzent, waar krachtens de historische ontwikkeling op religieus gebied eene ver doorgezette differentiatie is geboren. Maar deze ontwikkeling doet aan de taak van den Staat niet af. Hij heeft met dat feit rekening te houden. Toch mag niet voorbijgezien, dat er onder ons nog eene grootere eenheid is, dan oppervlakkig beschouwd, men zou denken. In den diepsten grond is de religieuse levensopvatting krachtens onze volkshistorie de Christelijke. Bij alle verscheidenheid van kerkformaties kan toch aan het Nederlandsche volk een in algemeenen zin Christelijk karakter niet worden ontzegd. Daarom kan ook hier te lande eene bescherming daarvan worden gerekend tot de Staatstaak, terwijl ook de historische ontwikkeling hierbij niet uit het oog mag worden verloren, zoodat ook, al kan van geene Staatskerk meer sprake zijn, toch de historische rechten der nationale Kerk beter worden gewaarborgd dan thans het geval is, nu deze onder den druk der revolutie meer dan een eeuwlang werden verkracht. Het Christelijk karakter der Nederlandsche volkscultuur legt aan de overheid den plicht op ook positief de ontplooiing daarvan mogelijk te maken. Inzake het onderwijs en de volksopvoeding in het algemeen heeft het volk zelf de regeering gedwongen in die richting te gaan, .maar er kan op dit gebied veel meer geschieden repressief zoowel als positief.
Ik zal nu in dit verband hierbij niet langer stilstaan, daar het nu genoegzaam duidelijk is, dat als het R.K. conceptprogram zegt: „Tot de subsidiaire taak van den Staat behoort: het bevorderen van de geestelijke (verstandelijke en zedelijke) ontwikkeling der burgers" aan deze omschrijving een gewichtig element ontbreekt, namelijk de religieuse volksontwikkeling. Dat deze omissie in strijd is met de leer der Roomsche kerk, moge daaruit blijken, dat Paus Pius X in de Encycliek E supremi apostolatus cathedra gegeven 4 Oct. 1903, er nadruk op heeft gelegd, hoe de bevordering van het religieuse Teven niet slechts voor het eeuwig welzijn der menschen beteekenis heeft, maar ook en niet minder voor het tijdelijk leven, met name voor den welstand van den Staat, van het grootste belang is (iuvabunt etiam, quam quae maxime, ad huius aevi publicasque civitatum utilitates, R. 25). Daarom verwondert het mij eigenlijk, dat deze zoo gewichtige factor der religie in dit concept-program der beginselen van de Roomsch-Katholieke Staatspartij is weggelaten. Voor het Gereformeerde Protestantisme staat het vast, dat de godzaligheid de belofte heeft niet slechts voor het toekomstige leven, maar ook voor het tegenwoordige. Gods Woord geeft niet alleen beloften voor de toekomst, maar gaven voor het heden tevens. De sociaal-democraten mogen' soms smalen over wissels op de eeuwigheid, het feit blijft des alniettemin, dat de gehoorzaamheid aan de hoogste Wet en de onderwerping aan Gods Woord ook voor het leven van individuen en volken beide den grootsten zegen met zich brengt.
Hierin schiet dus dit Roomsch program te kort, dat het de bevordering der geestelijke ontwikkeling beperkt tot de verstandelijke en zedelijke. Het is daarmede in strijd met de Roomsch-Katholieke beginselen zeiven. Doch dit niet alleen: het is ook in strijd met de tot hiertoe gevolgde Roomsche practijk. Immers deze bevordering der geestelijke ontwikkeling van de burgers heeft haar eerste uitgangspunt in de taak van den Staat met betrekking tot de volksopvoeding. En in het onderwijssysteem heeft ook de Roomsche Staatspartij zich nimmer beperkt tot de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling. Dan had zij zich kunnen tevreden stellen met de bestaande openbare school, die de verstandelijke ontwikkeling paarde met eene opvoeding tot Christelijke en maatschappelijke deugden. Doch daarvan is in de Roomsch- Katholieke politiek, althans der laatste halve eeuw, geen sprake geweest. De coalitie tusschen Rome en de Protestantsch Christelijke partijen heeft haar ontstaan te danken gehad niet het minst aan het onderwijsvraagstuk, De halsstarrige weigering van het Liberalisme, om aan de religie in de volksopvoeding den haar toekomenden invloed toe te kennen, drong tot de coalitie. En dat in den grond der zaak nog ter linkerzijde, ook bij de nog resteerende oud-liberale elementen, dat zelfde verzet niet wezenlijk is uitgegroeid, ondanks de zoo hooggeroemde pacificatie, dat lee
Duidelijk echter wordt in deze controvers tusschen de rechter- en de linkerzijde in de Tweede Kamer, dat onze tegenwoordige onderwijswetgeving, hoe duur en weeldevol zij ook moge zijn, hoe schijnbaar ook aangelegd op het geven aan elk wat wils, toch in den grond uit Staatkundig oogpunt niet juist is. Het is inderdaad juist en zou ook van Christelijk Nationaal standpunt gezien, kunnen worden overgenomen, dat tot de Staatstaak ook gebracht moet worden, zooals in dit Roomsch concept staat: „het bevorderen van de geestelijke ontwikkeling der burgers" onder toevoeging dan van de rechten der religie bij die van verstand en zeden. Doch dan leg ik hierbij den nadruk op het woord „bevorderen". Sinds de dagen der revolutie is de Staat met betrekking tot de volksopvoeding veel verder gegaan dan zijne wezenlijke taak postuleert. Het is met het onderwijs gegaan precies als met het sociale en economische leven. De grenzen van de Staatstaak zijn steeds meer vervaagd. De bemoeienissen van den Staat, grepen ook op onderwijsgebied steeds verder om zich heen.
In de Burgerlijke en Staatkundige grondregels, behoorendc bij de Staatsregeling van 1798, bepaalt art. 60: „De Maatschapij wil, dat de verlichting en beschaving onder haare leden zoo veel moogelijk bevorderd worde". In de Grondwet van 1814 is dit reeds uitgebreid tot een „openbaar onderwijs", dat „op de hooge, middelbare en lage scholen" gegeven wordt, „een aanhoudend voorwerp van de zorge der Regering". Merkwaardig is dat in deze Grondwet, beter dan in het concept-program der R.K. Staatspartij, nadrukkelijk wordt bijgevoegd, dat het doel dezer zorgen voor het Onderwijs zijn moet „bevordering" van den Godsdienst, als een vaste steun van den Staat en ter uitbreiding van kennis '. Doch waar ik nu nadruk op leg, dat is op den voortgang der staatsbemoeiing, die van het bevorderen voortschreed tot „een aanhoudend voorwerp van de zorge der Regering . Dat beteekent dus een veel dieper ingrijpen der regeering niet alleen, maar ook een grijpen der regeering naar de school zelve. De schoolmeesterende Staat verschijnt, neemt het onderwijs in eigen hand. In plaats van den burgers het onderwijs op te dragen en daarmede de ouders tot hunne verplichtingen te brengen, neemt de Staat het uit hunne hand en gaat zelf school houden. In 1848 werd deze schroef nog meer aangedraaid, daar aan de aanhoudende zorg wordt toegevoegd: „de inrigting van het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, door de wet geregeld" (Grondwet 1848, art. 194) en „Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven". Zoo is dus sinds 1848 de Staat de Schoolmeester.
In den loop der voorgaande eeuw is dit eenmaal onder den drang van revolutionaire beginselen aangevangen proces van staatsonderwijs verder voortgeschreden, zoodat in de Grondwet van 1887, art. 192, behalve de aanhoudende zorg der regeering voor het openbaar onderwijs, de inrichting ervan door de wet geregeld wordt. Voldoend openbaar lager onderwijs moet overal in het Rijk van overheidswege worden gegeven natuurlijk met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, terwijl bovendien van het bijzonder onderwijs geldt, dat daarbij ook van Staatswege alle wettelijke regeling moet geschieden „met inachtneming van de vrijheid van richting". De eischen voor het algemeen vormend lager onderwijs worden dan ook zoodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Ja, die vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers moet geheel geëerbiedigd worden. (Xe Hfdst. art. 195 van onze Grondwet).
Uit dezen ontwikkelingsgang blijkt dus, dat het onderwijs in volstrekten zin eene staatszaak is geworden. Alleen is er, dank zij de vroegere coalitie, deze verandering ingetreden, dat het bijzondere onderwijs evenals het openbare, door den Staat is overgenomen. Hier is dus van eene bevordering van het geestelijk leven in verstandelijken en zedelijken zin geene sprake meer, daar de zaak zelve staatszaak is geworden. De Staat heeft zich tot schoolmeester opgeworpen. Op dit terrein zien wij dus hetzelfde geschieden, dat ook op ander maatschappelijk gebied zich voordeed. De Staat bleef niet tevreden met de hem toekomende taak door wetgeving en rechtsbestel de gezonde ontwikkeling van het volksleven mogelijk te maken door de voorwaarden te scheppen, die daartoe vervuld moeten zijn, doch hij assumeerde zich het sociale leven zelf, maakte het tot een voorwerp van directe staatszorg, zoodat het maatschappelijke tot het politieke werd. Zoo werd dus een vorm van staatssocialisme geboren, die het maatschappelijke en daarmede ook de zedelijke kracht des volks verarmde. Tot zelfs op het zoo teedere gebied als dat der barmhartigheid zien wij hetzelfde gebeuren, met het gevolg, dat de ontfermende liefde in de schatting van de massa daalt en de schaal van het recht stijgt. Barmhartigheid wordt van minder waarde geacht en de roep om recht klinkt des te luider uit den mond der wezenlijk hulpbehoevenden. In breede kringen wordt door dit proces het verantwoordelijkheidsgevoel gedood. Het plichtsbesef verminderde zichtbaar. Er is in dezen ontwikkelingsgang het omgekeerde van hetgeen zeer terecht in het R.K. program wordt geëischt. Feitelijk staan wij hier dus voor de rijpe vrucht der revolutie. En zoo ooit, dan zou het nu tijd zijn voor de Roomschen niet alleen, maar voor de Hervormde gezindheid eveneens, daartegen zich te stellen. Op Christelijk Nationaal standpunt zou men het aldus kunnen formuleeren: Tot de subsidiaire taak van den Staat behoort de bevordering van de godsdienstige, zedelijke en verstandelijke ontwikkeling door de voorwaarden te scheppen, dat de krachtens de natuur daarvoor bestemde maatschappelijke organen hunne taak voor de volksopvoeding kunnen volbrengen.
Indien er iets is, dat voor de geestelijke gezondmaking van het volksleven van belang is, dan zeker wel dat de ouders hersteld worden in hunne rechten en alzoo wederom gedrongen worden tot de volbrenging hunner plichten. Dat is ook daarom van zoo groot gewicht, omdat heel dit staatssocialistisch drijven van de dagen der revolutie af doelde op een onderwijs, dat de ontkerstening des volks moest bewerkstelligen door de beginselen der revolutie ingang te verschaffen bij het volk. Zoo ergens, dan past dus hier het devies van Groen: „Tegen de revolutie het Evangelie." Daarom moet het streven zijn het befaamde artikel 195 der Grondwet te vervangen door een ander dat breekt met de beginselen eener revolutionaire wijsbegeerte en weder recht laat wedervaren aan de ordinantiën Gods in natuur en Schriftuur ons beide geopenbaard.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's