Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie van dr. Karl Barth XXIX

Bekijk het origineel

De theologie van dr. Karl Barth XXIX

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. B. ontwikkelt dan zijn gedachten over religie en vestigt op twee dingen de aandacht (315):
Ten eerste: Van de werkelijkheid der religie is meer te zeggen dan dat zij mogelijkheid der subjectieve openbaring is. Religie is volgens hem ook niet hetzelfde als subjectieve openbaring. Zij is niet slechts onmacht, maar ook eigen macht. Zij is het meest stoute ondernemen van den mensch. De mensch kan ook nog „vroom worden", bij alles wat hij overigens kan (316). Dan komt hij echter in tegenspraak met God en met zichzelf. Hij vindt „het" onbekende, „het" geheel andere. „Dat onbekende", kan echter zonder Gods toedoen niet met God ident zijn. Hij waagt het dit onbekende God te noemen en zich daaraan, als aan God, toe te vertrouwen. Dit doen noemt hij „vroom zijn".
In dit verschijnsel der religie is de mensch de schepper van God, en is God op bedenkelijke wijze de God der menschen, praedicaat van zijn wezen en leven. In de religie maakt de mensch zich zelf zijn God. Hij vereert daarin langs een omweg zichzelf (316). Indien religie berust op een mogelijkheid van de menschelijke ziel. dan is hij, althans wanneer deze gebeurtenis religie moet zijn, zekerlijk ook een handeling, die ten stelligste met God in tegenspraak staat. Dan is zij openbare rebellie, opstand tegen God, zonde tegen het eerste gebod (316).
Wanneer men de thelogie op de werkelijkheid der religie grondt, fundeert men haar op de eigen macht van den mensch. Daarom blijft hij niet alleen ver van God, maar hij verwijdert God van zich zelf (317). Tot zoover Prof. B.
In deze beschouwing heeft Prof. B. een der voornaamste punten omtrent zijn gedachte aangaande religie uitgedrukt. Men mag niet ontkennen, dat er een grond van waarheid in zijn redeneering schuilt. Wanneer men toch den oorsprong der religie in den mensch wil zoeken, ligt l;et voor de hand, dat wij met iets menschelijks van doen hebben en dat dit niet verandert, als wij daaraan een goddelijke waardeering toeschrijven. Reeds hebben wij vroeger aangetoond, dat men voorzichtig moet zijn met het woord: natuur, doch hier kan het gebruikt ter verduidelijking. Indien religie uit de natuur opkomt, haar laatste grond in de natuur heeft, blijft zij iets natuurlijks, haar voorstellingen zijn natuurlijke voorstellingen, gewrochten van den mensch zelf, beelden van zijn eigen maaksel en daarom niet-god. Zoo wil Prof. B. deze zaak bekijken. Vandaar zijn opmerking aangaande het eerste gebod.
En nu willen wij geenszins beweren, dat er geen eigengemaakte goden zijn. De afgoden der heidenen zijn daarvan een bewijs en niemand zal beweren, dat er ook in des Christens hart nog geen afgodentempeltjes worden opgericht. Ook in ons religieuse leven is nog zooveel eigenwillige godsdienst, welke den toets van Gods Woord niet kan doorstaan en door den Heiligen Geest niet geleerd is. Indien Christus zijn intocht in ons harte wil doen, kan men ervaren, dat de tempelreiniging te Jeruzalem ook beteekenis heeft voor het persoonlijke leven.
Daarom is er van Prof. B. nog wel wat te leeren, al kunnen wij het met zijn grondbeschouwingen niet eens zijn. In zooverre wat het moment van waarheid aangaat, maar nu het beginsel.
Dan komt de vraag omtrent den oorsprong der religie aan de orde. De religie is een algemeen verschijnsel. Alle volken hebben religie. De algemeenheid van het verschijnsel geeft aanleiding tot de uitdrukking, dat de religie bij de menschelijke natuur behoort. Het kan den indruk maken van een natuurlijk verschijnsel te zijn. Dat is echter niet hetzelfde met haar uit de natuur te verklaren, al poogt men dat te doen. Bovendien raakt deze vraag onmiddellijk aan een tweede, n.1. hoe men over den oorsprong van de menschelijke natuur denkt.
Meent men, dat de mensch, zooals hij in de historie verschijnt, een product is van de natuur, dan is men er nog niet. Immers wat wil men daarmede beweren. Vooreerst is de mensch nog niet zijn eigen maaksel, indien hij product der natuur zou zijn. Welke beteekenis moet men aan deze laatste uitdrukking hechten? Zijn wij wel iets verder gekomen, wanneer men de natuur als een in zich zelf werkend samenstel van krachten en ordeningen beschouwt? Immers dan blijven nog de groote vragen open: Hoe dan die natuur zoo is en zoo werkt, als zij doet, welke haar oorsprong zij, en waartoe en waarom de dingen zijn, gelijk zij zijn?
Deze vragen worden niet opgelost, indien men zegt, dat het noodwendig zoo zijn moet.
Wie zich op de noodwendigheid terugtrekt, ontvlucht slechts al deze vragen. Hoe geheel anders luidt het antwoord, hetwelk Gods Woord hier geeft. Het opent ons oog voor de werkelijkheid van Gods scheppende majesteit. De gansche wereld schittert van de heerlijkheid Gods. De natuur is Gods werk en schouwtooneel Zijner goddelijke kracht. Ook Calvijn wijst op die alomtegenwoordige kracht Gods en geeft zelfs toe, dat men, mits dit wel worde verstaan en met een vroom hart, kan zeggen, dat de natuur God is. Hij waarschuwt er echter tegen, dat men zulk een spreekwijze niet misbruike.
Indien wij dus met een vroom gemoed de natuur betrachten en van de natuur spreken, zullen wij steeds indachtig zijn, dat wij van Gods werk spreken. Hoe zou dat dan niet gelden als wij over den mensch spreken en als dan de religie tot zijn natuur wordt gezegd te behooren, sluit dit niet uit, dat ook de oorsprong der religie in Gods daad ligt.
De zonde heeft in de allereerste plaats het leven der religie gebroken. Zonde is inderdaad het loslaten van de religie en ook de vervalsching der religie is daarvan een gevolg.
Gaat men nu van de vervalsching der religie uit, en geeft men zich geen rekenschap van de dingen, waarop wij zooeven hebben gewezen, dan is het mogelijk tot zulke beschouwingen te komen als Prof. B. ons voorstelt. Maar daarom is het ook niet juist.
Wijl de religie haar oorsprong in God vindt en de mensch alzoo door God geschapen werd. dat hij God zou kennen, Hem liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven, is het ook Gods werk, dat de mensch in zijn bewustzijn bepaalde voorstellingen van God draagt — wij bedoelen in de zuivere religie — en dan zijn dat geen voorstellingen, welke de mensch eigenmachtig maakt, doch welke tengevolge van Gods scheppende en openbarende daad zoo moeten ontstaan.
En nu weet ieder, die zich daaromtrent bezint, ongetwijfeld wel, dat een voorstelling van Gods deugden en werken, zooals de Heere die door Zijn Woord en Geest openbaart. God niet is. Een voorstelling of een gedachte bij den mensch is een voorstelling of gedachte en niet God, maar zij kan er niet zijn zonder de werking van Gods Geest. Door de wondere werking der openbaring maakt God zich zoo bekend en stelt zich aan den mensch voor, wil Hij in zulk een gestalte bij den mensch bekend zijn.
Als wij met een vroom gemoed zeggen, dat de natuur God is, zullen wij niet een boom of een berg God noemfcn. En als wij in het leven der religie de werking van Gods Heiligen Geest ervaren, zullen wij er niet aan denken de voorstellingen en gevoelens, waarin deze vormen aanneemt, God te noemen. Maar daarom zijn wij toch zeker door de werking der genade, dat het God is, die zich met ons bemoeit, in ons leven inkwam en zich aan ons openbaarde.
Deze dingen behoorde Prof. B. te erkennen. Op de wijze, zooals hij daarover schrijft, doet hij geen recht aan het leven der religie, hetwelk ons door Gods Woord geleerd wordt. (Wordt voortgezet.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De theologie van dr. Karl Barth XXIX

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's