Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte XLVI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte XLVI

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 17 en 18. En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente. Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.

Zoo verschijnt dus de koningsgestalte Davids als een centrale figuur in het Messiaansche toekomstbeeld des Ouden Testaments. In den loop der eeuwen bij het steeds klaarder worden van het licht der openbaring verschijnen in de teekening dezer koninklijke figuur nieuwe trekken, die bij de koninklijke waardigheid profetische en priesterlijke elementen voegen, zoodat de Christus, die in de volheid des tijds verschijnen zal, steeds helderder door de uitverkoren kern van Israël wordt ontdekt. Hij duikt, om zoo te zeggen, uit de nevelen eener nog ondoorzichtige toekomst op voor het volksbewustzijn. De Davidszoon neemt steeds duidelijker de gestalte aan eener van Gods heerlijkheid vervulde persoonlijkheid, zoodat de koninklijke majesteit met de priesterlijke wijding en de profetische lichtglansen wordt vervuld. Daarom wordt dan ook in Psalm 110 als een kort begrip van het gansche evangelie gegeven, waarin David van zijnen toekomstigen Zoon de roeping teekent tot het geestelijk koningschap, waarbij hij niet slechts als koning zal heerschen over een willig volk, maar ook van den Heere zegt, dat Hij zwoer: „Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek." Daar verschijnt dus de Messias der toekomst als een Priester-Koning, die Zijne triumphen zal vieren over de volkeren, die de koningen zal verslaan en met Zijn geestelijk koningschap een eeuwig priesterdom vereenigen zal. Doch dit is nu het merkwaardige, hoewel dit beeld van een triumpheerenden Messias zich moeilijk laat vereenigen met de trekken des lijdens, met de idee der vernedering en verachting, verschijnt toch de gestalte van den lijdenden knecht Gods in zeer nauw en innig verband met dien toekomstigen Overwinnaar der volken en Heiland van Israël. Deze lijdens-gestalte wordt met het heils-volk, met het uitverkoren Israël, met de kern dus des volks in vereenzelviging voorgesteld. De profetie kent die kern, dit Godgetrouwe volkswezen als den eigenlijken drager van het profetisch licht. De Heilige Geest ontdekt voor het oog van den Godsman die uitverkoren kern als de ware, door Gods Geest verlichte bron, waardoor het hemelsche licht van Gods openbaring valt in de donkerheid der tijden, die er voor het volk als zoodanig waren aangebroken, toen de ure zijner verstrooiing onder de volken allengskens aanbreken zou. Die kern is het eigenlijke Israël, door wiens mond de Godssprake uitvloeit, omdat dit volksdeel de vrucht is van de wederbarende daad. Dit alleen heeft een hart om op te merken, een oor om te hooren, een oog om te zien en alzoo schouwt het profetisch aan, hoe het nationale bestaan van Israël zal worden opgelost, dewijl het om zijne zonde zal worden verstrooid onder de volken. Dit Israël, dit waarachtige Israël, dat het geklank kent, dat eigenlijk eene roeping heeft in de eerste plaats voor Israël zelf, daarna ook voor de volkeren der wereld, gaat gebukt onder lijden en dood, waarin het Gods straffende gerechtigheid ondergaat met het gansche volk. Dit uitverkoren Israël ondergaat die straf eigenlijk alleen, omdat het in onderscheiding van het volk in zijn geheel, eigenlijk alleen de diepte van zonde en ellende peilt. De groote massa van het volk was vreemd aan het ware geestelijk leven. Het bracht misschien wel nog de voorgeschreven offers, woonde den eeredienst bij, betrachtte de uiterlijke voorschriften der Wet op eene formalistische wijze, maar voor den diepen zin van dit alles bleef het oog gesloten. Dat was het vleeschelijk Israël, waarover de profeten Gods oordeelen aankondigden, waarvan zij met Jesaja zeiden: ,,Er zal verbreking zijn der overtreders en der zondaren te zamen, en die den Heere zullen verlaten zullen omkomen." Dat deel des volks toch was ontvankelijk voor heidenschen invloed. Daarom voegt hij er aan toe: „want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, als een hof, die geen water heeft. En de sterke zal wezen tot grof vlas en zijn werkmeester tot eene vonk en zij zullen beide te zamen branden en er zal geen uitblusschen wezen" (Jesaja 1 : 2 8 — 3 1 ) . Doch te midden van dit omhulsel leefde die uitverkoren kern des volks, die door de oordeelen Gods zou worden gereinigd en gelouterd, want God belooft aan dat volk: „Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren." Dat uitverkoren volksdeel is het Zion, dat door recht zal worden verlost en hare wederkeerenden door gerechtigheid. Met dat wezenlijke Israël vereenzelvigt zich de Godsman. In Jes. 6 getuigt daarvan de profeet, want als zijn profetisch oog ontdekt wordt en hij het gezicht aan schouwt der heerlijkheid Gods in den hèmelschen tempel, en hij de Seraphim met hunne vleugelen zag en hoorde, hoe zij tot elkander riepen het: „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen! De gansche aarde is van Zijne heerlijkheid vol!" Dan wordt de profeet ontroerd diep in zijne ziel en hij zeide: „Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is." Daar verschijnt dus de Godsman als één met de zonde des volks. De groote massa des volks had zulk eene zondekennis niet en kende dus ook niet het zielelijden, dat daarmede samenging. Deze volkskern werd als het ware de vertegenwoordiger van het gansche volk in al den rechtshandel, waarin de Heere het afkeerige volk betrok met Zichzelven.
Daarom lijdt dat uitverkoren volk op geheel eenige wijze. Het natuurlijke Israël werd getuchtigd onder de roede Gods om zijn afzwerven naar de heidenen en hunne cultuur en hunnen eeredienst. Het ontkwam niet aan de straffende gerechtigheid, maar het onderging deze geheel anders dan de godvreezende uitverkoren volkskern. Gods volk heeft ook in den ouden dag onder het Oude Verbond een geheel eenige zondekennis en dus ook een geheel eigen lijden. Het ondergaat Gods rechtvaardig oordeel zoo geheel anders dan de kinderen dezer wereld, omdat het in de straf Gods hand ontmoet. Die hand kan de wereld er niet in ontdekken, evenmin als de goddelooze in zijne tegenspoeden zijne zonden bespeurt.
Doch nu is dit het merkwaardige, dat diezelfde profeet, die voor God belijdt, dat hij een man is, onrein van lippen te midden van een onrein volk, toch in zijn leven aan den dienst der heidensche goden niet schuldig is. De afgoden zijn hem een gruwel, tegen de volkszonde verzet hij zich, gaat zijn getuigenis uit, en toch is hij in dat zondeproces betrokken en lijdt hij. En daarin staat hij nu voor eene verborgenheid. Naar den eisch van ons natuurlijk denken zou verwacht worden, dat de zondaar alleen om zijne zonde wordt gestraft, doch hier verschijnt ook de rechtvaardige onder het oordeel met het gansche volk. Hij wordt met het volk als een zondaar gerekend en ook hij lijdt, ja, hij lijdt op veel dieper en ontroerender wijze, want wat de massa niet weet, weet hij, wat het zegt: tegen God gezondigd te hebben. Zoo ligt de profeet en met hem het gansche uitverkoren volk, onder Gods recht met de zonde van het gansche volk. En voor die verborgenheid is nu maar eene verklaring, die gelegen is in het raadsbesluit Gods, welks laatste doel het heil des volks niet alleen, maar het heil ook van alle volken is. Het heil der wereld ligt in dat lijden van het uitverkoren Israël. En het behoeft geen betoog, dat deze alleen in het licht van Gods Heiligen Geest in Israël gewekte waardeering des lijdens, zooals het gedragen werd door de uitverkorenen Gods, van eene verstrekkende beteekenis moest worden, omdat op deze wijze er in het Messiaansche toekomstbeeld alzoo een lichtende glans werd gebracht, waardoor in de gemeente Gods een besef werd aangekweekt van den verborgen Raad Gods, van verborgen wegen Gods, die in dit proces des lijdens worden verwerkelijkt. Er is in hetgeen later, wanneer de Messiaansche lijdensidee, die profetisch werd geopenbaard en in den loop der eeuwen zich heeft verwerkelijkt, hetgeen in de eerste Pinksterprediking werd gezegd door Petrus: „Gij Israëlietische mannen! hoort deze woorden: Jezus den Nazarener, eenen man van God, onder ulieden betoond door krachten en wonderen en teekenen, die God door hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk gij ook zeiven weet. Dezen door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood. Welken God opgewekt heeft, de smarten des doods ontbonden hebbende, alzoo het niet mogelijk was, dat hij van denzelven dood zou gehouden worden."
Zoo was reeds in de dagen der profetie het licht des Geestes opgegaan over het lijden van het uitverkoren volk, opdat het in dien lijdensweg zou zien wegen der verborgenheid Gods, waarlangs en waardoor de wondere goedertierenheid Gods, Zijne eeuwige liefde wordt geopenbaard in een plaatsbekleedend lijden over het uitverkoren volk, dat zijn wezenlijken vertegenwoordiger leert aanschouwen in den komenden Messias. Zoo heeft dus Gods Heilige Geest wederbarend ingewerkt in Israëls uitverkoren volkskern, opdat als de volheid des tijds gekomen zou zijn, Gods gemeente des Nieuwen Verbonds rijp werd voor de aanschouwing van den Messias, den gekomen Middelaar Gods en der menschen, die met Zijn ééne zoenoffer ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwig leven zou verwerven en wedergeven. Het licht in de profetie opgegaan, had de strekking in de toekomende eeuwen het oog der uitverkoren Kerk des Heeren te openen voor Hem, die geen zonde gekend heeft, maar tot zonde gemaakt werd, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de wedergeboorte XLVI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's