Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de wedergeboorte XLVIII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de wedergeboorte XLVIII

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Colossenzen 1 : 17 en 18. En Hij is voor alle dingen en alle dingen bestaan te zamen door Hem. En Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij, die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat Hij in alles de eerste zou zijn.

Zoo werd dus in het beeld van den Messias, zooals dit langzaam maar zeker geboren werd uit de werking des Heiligen Geestes, het plaatsvervangend borgtochtelijk begrepen lijden als een der markantste trekken ingevoerd. En dit niet, zooals het modernisme wilde, gebonden aan de uitverkoren volkskern, maar verschijnend in de persoonlijkheid van den komenden Gezalfde des Heeren. Voor het profetisch bewustzijn verschijnt reeds eeuwen voor Christus komst de Christus-figuur. Het proces der openbaring schreed van de idee des volks voort tot de idee des persoons. En dit was daarom mogelijk, wijl van den beginne, zelfs reeds in de moederbelofte de persoon verschijnt, die later in den Zoon Davids optrad. Als er in het paradijs sprake is van het ,,zaad der vrouw" tegenover het ..zaad der slang", dan is ook dit woord „zaad" alleen te vi itaan als een persoon, die zal voortkomen uit de toekomstige geslachten. En datzelfde geldt ook van het zaad der slang. Ook hier doelt het woord „zaad" op de verschijning eener persoonlijkheid, waarin zich, evenals bij het zaad der vrouw, eene geestelijke, de wereld bewegende macht zal incarneeren. Daarom kan dan ook de apostel Paulus, 2 Thessalonicensen 2, in verband met den dag van Christus' wederkomst er voor waarschuwen, dat zij zich niet door allerlei ziekelijke voorstellingen over de wederkomst van Christus in de war moeten laten brengen, want het was in Paulus' dagen in de gemeente ook al niet anders gesteld dan heden ten dage. Dat u niemand verleide door beweringen „alsof de dag van Christus aanstaande ware". En hij wijst er de gemeente der Thessalonicensen op, dat aan dien dag des Heeren duidelijke teekenen voorafgaan, die hem aankondigen. En daartoe behoort in de eerste plaats: de afval. De geest, die dezen afval zou veroorzaken, was uit den aard der zaak reeds werkzaam in de wereld, want hij was evenals de Geest van Christus, van den beginne. Ook in den tijd des apostels was er dus reeds een afval, doch deze afval zal culmineeren in „den mensch der zonde, de zoon des verderfs". Daar hebben wij dus van doen met den anti-christ, die niet als eene geestelijke beweging, dus niet als een volksgroep van bijzonder antichristelijk karakter, wordt voorgesteld, maar ook als eene persoonlijkheid, dus als eene incarnatie van dien wereldgeest zal verschijnen. Tegenover de persoon van Christus verschijnt dus ook de antichrist als een persoon.
De Knecht Gods der profetie is dus een man, een mensch, een individu en niet een volksdeel. Maar ook blijkt, dat deze individu, die als Knecht Gods fungeeren zal in levenscontact staat met de volkskern. Hij komt daaruit op, is een uit het volk, zoodat hij dit vertegenwoordigen kan en al wat het volk is, wordt ook dus het zijne. Zoo wordt dus de borggestalte geopenbaard. De Messias verschijnt als de ideale toekomstige figuur, als de belichaming van het heil, als de Man der toekomst, die het antwoord zal zijn op alle levensvragen, die Gods volk in de dagen der protetie drukten, die de vervulling aller nooddruft tot heerlijkheid werkelijkheid zal maken. Zoo wijst ook hier de profetie verre uit boven het heden der profeten en spreekt zich in de profetische vertolking uit een heimwee des geloofs, dat haakt naar de vervulling der belofte. En zoo wordt het verklaarbaar, dat als de Christus zelve gekomen is, het voorhangsel des tempels middendoor scheurt en Gods Kerk een inzicht ontvangt in het wezen van Wet en profetie beide. En zoo wordt het ook verklaarbaar, hoe het komt, dat de allereerste Nieuw-Testamentische gemeente het Oude Testament in dat licht der vervulling leest en verstaat. Men heeft wel getracht de Christelijke religie van den Israëlietischen bodem los te maken, doch de feiten logenstraffen zulke theorieën, die als Houston Chamberlain en Hitier in zijn geschrift „Mein Kampf" uit antisemitische motieven werden geboren. Het Nieuwe Testament kan niet begrepen worden buiten het Oude Testament om. E r ligt een genetisch verband, dat niet kan worden opgelost door valsche wijsgeerige beschouwingen, die een politieken achtergrond hebben. De profeten hebben de persoon van Christus zien komen met een klaarheid, die alleen verstaanbaar wordt, wanneer Gods Heilige Geest als de Werkmeester van dit proces van openbaring wordt erkend. Zoo ergens dan blijkt in de Messiaansche profetie, dat deze slechts als vrucht van bijzondere openbarende daden Gods kan worden gewaardeerd en verklaard.
Dit valt bijzonder op, wanneer dat lijden van den Knecht des Heeren in het oog gevat wordt. De vernedering van dien Knecht paste om zoo te zeggen allerminst bij een kunstmatig uitgedachten Messias, is volkomen in strijd met wat ook Israël van nature van zijn toekomstigen Davidszoon zich kon voorstellen. Evenmin als de Joden, wien het kruis een ergernis is, een lijdenden Messias willen, zoodat zij, als Hij aan het kruis geklonken hangt, Hem vloeken, zoo heeft ook Israël in de dagen der profetie zulk een Lijder niet als Messias begeerd. En toch verschijnt Hij zoo. En dan nog wel op eene wijze, die met Israëls rechtsgevoel strijdt. Een schuldeloos lijden konden de oude Israëlieten niet aanvaarden. Daarom vraagt Bildad, de Suhiet: „Zou dan God het recht verkeeren? en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeeren? Indien uwe kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen." Dit is de voorstelling van den Israëliet. Maar een schuldeloos lijden kunnen zij niet begrijpen. En dus een schuldeloos lijdenden Messias hadden zij nimmer kunnen uitdenken, zich niet kunnen, noch ook willen verdichten. Toch verschijnt de Knecht des Heeren als volkomen schuldeloos in de profetische verwachting. Hij heeft geen onrecht gedaan, bedrog is in Zijn mond niet geweest. Ja, Hij was „mijn Knecht, de rechtvaardige" en toch Man van smarten, veracht, de onwaardigste onder de menschen. En wat nog meer treft, Hij is een vrijwillig lijdende, bewogen door Zijne liefde, duldend de diepste smarten, die den mensch kunnen treffen. Hij deed Zijnen mond niet open, werd als een lam der slachting geleid, was als een schaap, dat stom is voor het aangezicht Zijner scheerders. Zoo gaf Hij zijn leven tot een schuldoffer, droeg dus alles gewillig, hetgeen anders met geweld aan onwillige dieren wordt gedaan.
En hoewel Hij de onschuldige is, de rechtvaardige, toch is Hem dat lijden van Godswege overkomen. En hierin komt nu juist het evangelisch karakter der profetie naar voren, dat dit lijden, door God zeiven over Zijnen Knecht gebracht, is een schuldverzoenend lijden. Om den wille des volks komt het over Hem. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg, doch de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Als de eisch des rechts kwam, werd Hij verdrukt. Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De dwaasheid, de zondeschuld van een verloren volk werd Hem opgelegd. Al het oordeel, dat naar recht over het volk komen moest, werd aan Hem opgelegd. Hij droeg de plage, die naar recht over Israël gebracht moest worden. Als dan ook deze lijdende Messias door het geloof profetisch aanschouwd werd, dan is dat wel een teeken van Gods toorn over de zonde des volks, maar toch wezenlijk eene daad der liefde Gods, opdat het volk zou worden gered en zou worden opgenomen in de liefde. De Knecht des Heeren draagt dat lijden, doet dat vreeselijke werk ook uit liefde tot God, opdat dit Israël der verkiezing zal worden gered. Het is dus in den diepsten grond eene genadedaad, daad eener wondere, ondoorgrondelijke ontferming Gods over Israël.
En dat lijden bestaat in schande en smaad eenerzijds, des doods anderzijds. Hoewel Hij Zoon Davids is, schiet Hij op als een rijsje, als een wortel uit eene dorre aarde, zonder gedaante noch heerlijkheid. Ja, in Zijne verschijning was Hij afzichtelijk, verdorven was Zijn gelaat meer dan van iemand en Zijne gedaante meer dan van andere menschenkinderen. Zijne ellende was dus zoo groot, dat zij alle menschelijke voorstelling verre te boven ging. Daarom was Hij ook veracht van het volk en hielden de menschen Hem voor een afschuwelijk zondaar, die door God geslagen werd. Zoo vreeselijk was het lot, dat Hem beschoren was in de dagen Zijns levens.
Hij verschijnt dus als de lijdende Messias. Zooals Jeremia's Klaaglied het lijdende Jeruzalem teekent in deze woorden: „Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over den weg voorbijgaat? schouwt het aan en ziet, of er eene smart zij gelijk mijne smart, die mij aangedaan is, waarmede de Heere mij bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns." Zoo was dus het leven van dien Knecht des Heeren vreeselijk als de van God geslagene, van ieder verachte, als de zondaar bij uitnemendheid, hoewel Hij toch wezenlijk de schuldelooze was. Hij heeft de gevangenis gezien, werd uit het gericht weggenomen, met geweld weggesleurd en ook aan een gewelddadigen dood onderworpen. En er was niemand, die voor het wezen van dezen Man van smarten een oog had, die er iets van begreep, want zij verbergden het aangezicht voor Hem. Zij beseften niet, dat Hij dit lijden droeg om des volks wil. Tot in zijnen dood toe werd Hij onder de goddeloozen gerekend. Zoo stierf Hij dus als een goddelooze bij uitnemendheid onder de goddeloozen. Zoo schouwde de profetie het lijden van den Knecht des Heeren en ontsloot zij het oog der toekomende geslachten voor den diepsten grond van dit lijden.
Hetgeen Israël vanwege zijne roeping om een licht onder de heidenen te zijn lijden moest, wat het in de verstrooiing voor de wereld beteekende en hetgeen enkelen leden, omdat zij het volk niet wilden loslaten en overgeven, omdat zij er met banden der liefde zich mede verbanden wisten en het beeld, dat ons in Job als den lijdenden vriend Gods voor oogen gesteld wordt, dat wij in de Psalmen geteekend vinden met name ook in Davids geschiedenis, dit wordt alles samengebracht in de ideale teekening van den Knecht des Heeren, die in de ure der verlossing zal verschijnen. Zoo heeft dus de Heilige Geest, wederbarend werkzaam in het uitverkoren Israël, een profetisch Messias-beeld geschilderd voor de oogen Zijner Kerk, opdat als de volheid des tijds gekomen zou zijn en de goedertierenheid van God onzen Zaligmaker en Zijne liefde tot de menschen verschenen was, Gods kinderen op Hem zouden zien als op het Lam Gods, dat onze zonde wegnemen kan. En zoo wordt de dag voorbereid, op welken in den Middelaar Gods en der menschen de wederbaring der menschheid in zijn dood en opstanding zal worden voltrokken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van de wedergeboorte XLVIII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's