Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De theologie van dr. Karl Barth XXX

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De theologie van dr. Karl Barth XXX

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Religie op zich zelf beschouwd vindt bij Prof. Barth dus een geheel eigenaardige waardeering. Zij heeft haar hoogtepunt in rebellie tegen God, afgoderij en zonde. Prof. B. bedoelt hiermede de religie als menschelijk verschijnsel. Hij grijpt haar aan van den menschelijken kant en beschouwt haar als menschenwerk. Het spreekt van zelf, dat hij er dan toekomt zulk een religie eenvoudig zonde te noemen.
Toch is deze opvatting niet geheel juist. Weliswaar is de natuur van den mensch zoozeer verzondigd. dat ook zijn beste werken met zonde bevlekt zijn. Derhalve kleeft ook aan zijn godsdienst zonde en kan hij deze niet Godewelbehagelijk voorstellen. Alle eigengerechtigheid en eigenwilligheid is voor God veroordeeld. Indien religie alszoodanig de zonde uitsloot, zou men ook niet van ware en valsche religie kunnen spreken. En dit toch heeft zijn ernstige aanleiding. Het Heidendom heeft zeer zeker religie en is vaak veel meer nauwgezet in de waarneming der religie dan zoovelen als zich van het Heidendom hebben afgekeerd, of het er althans voor houden. Desniettemin is de religie van het heidendom een valsche religie. Doch wanneer wij op algemeen Christelijken bodem overgaan, hoeveel schijn van godsdienst wordt ook daar gevonden. Wanneer Prof. B. dan ook bedoelt er op te wijzen, dat het op de waarheid aankomt en dat er zooveel religie is uit den mensch en naar den mensch, dan heeft hij gelijk. Ook kan niet worden weersproken, dat de zonde onder den schijn van religie soms tot haar gruwelijkste openbaring kan komen en dat niet alleen in het Heidendom. Hoe dikwijls wordt de God der religie niet gesmaad door de wederpartijders, omdat de belijders zoo weinig de werken des geloofs openbaar maken en onder den dekmantel der vroomheid geweld en bedrog plegen.
Zoo kan Prof. B. de idee van een religie als menschenwerk vrij aan de kaak stellen en afkeuren. Het is echter de vraag, of het gerechtvaardigd is religie in het algemeen, ondanks haar, helaas, veeltijds en veelvuldig valsche openbaring, menschenwerk te noemen en als menschenwerk te veroordeelen. Als Calvijn spreekt van het semen religionis bedoelt hij een in den mensch werkzamen wortel van het religieuse leven, waaruit de religieuse verschijnselen opkomen. Daaruit schiet de zoogenaamde natuurlijke religie ook op. Zijn waardeering van de z.g. natuurlijke Godskennis is inderdaad niet bijster hoog en hij zegt nadrukkelijk, dat er zonder waarachtige religie geen ware Godskennis kan zijn. Men zou zich echter vergissen te meenen, dat Calvijn die z.g. natuurlijke religie voor een verschijnsel zonder waarde en alszoodanig voor zonde zou houden, ook al weet hij zeer wel, dat de menschelijke natuur alzoo verdorven is, dat zij uit zichzelf geen goed vermag voort te brengen.
Het semen religionis (het zaad der religie), waarover hij spreekt, kan toch geen menschenwerk zijn, maar gaat op Gods werk in schepping en openbaring terug. Daarin ligt nu een punt van verschil met Prof. B., dat wij niet uit het oog mogen verliezen. Want juist daardoor heeft Prof. B. het fundament der zedelijkheid ondergraven, hetwelk de wereld voor haar leven niet kan missen en slechts tot schade van het z.g. natuurlijke leven zelfs zal veronachtzamen.
Vooral in onzen tijd is het zeer noodig daarop met nadruk te wijzen, omdat een revolutionaire ontwikkeling de erkenning van den God der religie naar het terrein van particuliere vrijheid heeft verdreven en uit het openbare leven ganschelijk zou willen verdringen. Hoe zal men voor den eisch van Gods Wet opkomen, zoo daar geen algemeene grond van religie werd aangewezen, waarn ten slotte toch deze waarheid moet schuilen, dat zij ook den mensch der zonde nog wijst op den eenigen en waarachtigen God.
Op den bodem van dien algemeenen grondslag der religie kunnen wij dan ware en valsche religie onderscheiden, maar de ware Godskennis leert, dat zij zonder de werking des H. Geestes niet zijn kan. Voorts ook binnen den kring van het kerkelijk belijden van den waren godsdienst is het niet alles Israël, wat Israël genoemd wordt. Niet zonder goed recht onderscheidden de oude theologen een historisch geloof en een tijdgeloof van het zaligmakend geloof.
Van al deze verschillende betrekkingen wil Prof. B. echter niet weten. Hij wil een radicale scheiding tusschen religie als menschenwerk en religie als Gods werk. Buiten hetgeen wij omtrent het eerste punt nu reeds hebben opgemerkt, waardoor zijn bewering wordt weersproken, kunnen wij verder nog in het midden brengen, dat hij in gebreke blijft ons klaar voor oogen te stellen, wat hij met religie als Gods werk op het oog heeft. W a n t inderdaad belijdt de kerk des Heeren ook. dat de ware religie slechts door Gods genade zal worden gekend en vruchten kan dragen.
Prof. B. begint dan van een anderen gezichtshoek uit. De werkelijkheid der religie kan men zien als de mogelijkheid, dat God een zondaar genade bewijst. Wanneer daar een rechtvaardiging en heiliging van den zondaar is, dan is er ook een heiliging van zijn religie, zoodat zij het einde van zijn rebellie tegen God is, gemeenschap met God heeten mag en ook is (317). Dan wordt zijn religie een toerekenen van vermeende als werkelijke Godsvreeze. Dan n.1. als de mensch door Gods daad komt te staan, waar hij zonder God en op eigen kracht niet zijn kan. Dan zal de mensch eerst recht een zondaar worden. (317).
Het is ook hier wederom, als zoo dikwijls, wanneer Prof. B. over de ware religie spreekt, dat een orthodox belijder dezelfde woorden zou kunnen gebruiken als hij. Maar het oude Romeinsche spreekwoord geldt ook hier: Als twee menschen hetzelfde zeggen, is het nog niet hetzelfde. En wat zegt men van deze uitspraak: Zij, n.1. de religie, is dan niet in zichzelf, maar in den zich openbarenden God, in den Heiligen Geest, die voor de aanbiddende menschelijke zwakheid intreedt met zijn onuitsprekelijke, door God gehoorde en Gode welgevallige zuchten. W a t nu? Is dit orthodox? Het lijkt er iets op. maar wat moet men verstaan bij de gedachte: de religie is dan niet in zichzelf, maar in den zich openbarenden God, in den Heiligen Geest? (318)
Religie is een levensbetrekking van God en den mensch. Religie is dus niet in den mensch en ook niet in God. De religie, dat is de levende relatie van God tot den mensch, leeft echter in den mensch. Men krijgt daaraan door de werking van den levendmakenden Geest Gods deel. W a t is religie in zichzelf? Dat zou de levensbetrekking in zichzelf zijn. Maar zulk een abstractie kan tot niets dienen. W a t Prof. B. bedoelt kan ons duidelijk zijn uit voorafgaande beschouwingen: hij bedoelt een relatie niet van God tot mensch, maar van den zich openbarenden God tot den geopenbaarden God. Hij opereert met begrippen in een geheel andere dimensie. Religie wil hij als iets zuiver goddelijks zien, op die wijze, dat zij uitgaat van God en rust in God en wederkeert tot God. De mensch valt er buiten. Ook hier weer een woord, dat wij bij Gods kinderen ook vernemen, maar toch niet zoo, dat de religie buiten hen omgaat. Zij leven uit het werk des Geestes.
Feitelijk maakt Prof. B. religie tot een proces in God en daardoor verbreekt hij haar kracht, welke juist in een bevindelijk gekende levensbetrekking tot God werkzaam is. Hij spreekt dan ook alleen maar van een mogelijkheid Gods Reli gie is voor hem een heenwijzing naar de genade. Haar werkelijkheid is niet hier, maar elders, in het hiernamaals als de laatste dingen in vervulling zullen gaan. Wellicht is hiermede ook weer te veel gezegd. Een dialectische theoloog zet toch de tegenstellingen het liefst onmiddellijk naast elkander. Hij spreekt voortdurend in tegenstrijdigheden, wijl hij meent, dat hij daarmede de werkelijkheid het beste weergeven kan. Wij willen zien, wat Prof. B. omtrent het weten des geloofs en de gehoorzaamheid der genade verder zegt (318).

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De theologie van dr. Karl Barth XXX

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's