Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVIII

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVIII

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de Staatstaak behandelt het concept Program der R.K. Staatspartij het Staatsgezag. Dit wordt aldus omschreven: 1. „In de noodzakelijkheid van geordende samenwerking in staatsverband ligt de natuurlijke grond voor de onmisbaarheid van het staatsgezag. Reeds hieruit volgt, dat de Overheid recht heeft te bevelen en de onderdanen verplicht zijn te gehoorzamen. Deze natuurlijke grondslag, uiting der ordening Gods, wordt bevestigd door het Apostelwoord, dat er geen gezag is, tenzij uit God.
2. Het recht om te bevelen is uit zichzelf aan geen enkelen bepaalden regeeringsvorm noodzakelijk gebonden. Slechts de feitelijke geschiktheid om het algemeen welzijn te verzorgen is toetssteen voor de bruikbaarheid van eenigen bepaalden vorm. Die geschiktheid wordt in belangrijke mate mede bepaald door den aard, de geschiedenis en de ontwikkeling van een volk.
Zie hier de gronden voor het Staatsgezag, zooals deze door de R.K. Staatspartij gedefinieerd worden. Er blijkt ook uit deze definitie het principieele onderscheid, dat er is tusschen de Roomsche wereld- en levensbeschouwing en die van het Gereformeerde Protestantisme. Het wordt ook hier weer terstond duidelijk, dat de Roomsche beschouwingen niet gedragen worden in de eerste plaats door het Woord van God, zooals het in de Heilige Schriftuur voor ons ligt, maar door de wijsgeerige vooronderstelling, die eigenlijk het fundament is, terwijl het beroep op den Apostel Paulus, die in Rom. 13 gezegd heeft: „want er is geene macht dan van God", eigenlijk meer het karakter van een ornament draagt. Het wordt er als eene aanhaling bijgevoegd, is wezenlijk bijkomstig. De grond van het staatsgezag ligt volgens deze beschouwing „in de noodzakelijkheid van geordende samenwerking." Deze beschouwing is de vrucht van het doelmatigheidsprincipe, waardoor naar Aristotelisch- Thomistische wijsbegeerte het menschelijk leven wordt gedragen. Doch hier staan wij dan ook onmiddellijk voor de vraag, of hetgeen wij noodzakeijk achten, ook inderdaad noodzakelijk is en dan aangenomen, dat iets noodzakelijk is. ligt dan in deze noodzakelijkheid een grond voor gezag? En om dan met deze laatste vraag te beginnen, leert niet de ervaring, dat er vele dingen noodzakelijk zijn, waartegen de mensch zich met alle zijne krachten verzet, zoodat in stede van hun gezag te aanvaarden, hij er juist een oorzaak in vindt om te trachten zich aan deze noodzakelijkheid te onttrekken. Ja. er zijn in ons menschelijk leven vele verschijnselen, die het karakter der noodzakelijkheid dragen en die met elkander in lijnrechten strijd zijn. Zoo is, om een voorbeeld te noemen, de dood noodzakelijk en is al wat ten slotte ons leven doet uitloopen op den dood noodzakelijk. Het is den mensch gezet te sterven. Maar de ervaring leert eveneens, dat in het leven dè drang tot zelfbehoud is gegeven. Waar het leven zich ook in de natuur aan ons voorstelt, daar verschijnt het steeds met den in dit leven gegronden drang tot zelfbehoud. Het leven wordt gedragen door den levenswil. En zoo zien we dan ook, dat „noodzakelijk" de mensch met al zijne redelijke gaven worstelt om aan de „noodzakelijkheid" van hetgeen zijn leven bedreigt, te ontkomen. Daarin wordt het toch duidelijk, dat ook al kan de noodzakelijkheid van den uiteindelijken triumph des doods over het aardsche levensbestaan niet worden ontkend, deze noodzakelijkheid niet in zich sluit, dat de mensch nu het gezag des doods erkent. Integendeel, zelfs als hij redelijker wijze die uiteindelijke overwinning moet erkennen, leeft toch in hem de drang hem te overwinnen en dus het gezag des doods te verwerpen. Wij wijzen op dit voorbeeld om te laten zien, dat het feit, dat iets het karakter der noodzakelijkheid draagt, nog geen grond kan zijn om er de gezagsidee mede te verbinden. Trouwens de ervaring leert, dat er groote geestelijke bewegingen zijn, die aan het Staatsgezag deze noodzakelijkheid volstrekt ontzeggen. Het eigenlijk Communistisch ideaal heeft geene plaats voor den Staat en het wezenlijk streven dezer beweging is de uitroeiing van den Staat, daar deze het huwelijk en met dat huwelijk het gezin handhaaft als wortel van het bezit en dus als een grond der ongelijkheid, die er toch ook noodzakelijk in het leven der menschheid opkomt.
De noodzakelijkheid kan daarom geen grond voor het gezag zijn, omdat het gezag een zedelijk karakter draagt. Het natuur-noodwendige en het zedelijke zijn twee geheel onderscheiden factoren. En in het gezag overheerscht het zedelijke element. En het is juist dit zedelijke karakter des gezags, dat in de Heilige Schrift op den voorgrond treedt. Met name in Rom. 13 wordt de Christen tot eerbied en gehoorzaamheid jegens de Overheid vermaand op grond van het feit, dat „de machten, die er zijn, die zijn van God verordend". Niet omdat zij noodzakelijk uit het volksleven opkomt, maar omdat zij van God verordend is, omdat wij dus in haar van doen hebben met Gods gezag, daarom heeft de Overheid een haar inklevend gezag. Dit zedelijk karakter van het gezag is de wortel, waaruit de Overheid opkomt en die haar wezenlijk typeert. En dus is de philosophische beschouwing over hare noodzakelijkheid dan ook voor het Gereformeerde Protestantisme niet aanvaardbaar, want dit leeft uit de Heilige Schrift, ziet bij haar licht de levensontwikkeling. Of dan het feit, dat zij door God verordend is, de verschijning der Overheid in het leven der volken ook niet tot iets noodzakelijks stempelt? Ongetwijfeld, doch niet in dien zin, die de wijsbegeerte aan het begrip der noodzakelijkheid hecht. De wijsbegeerte spreekt van de noodzakelijkheid van een verschijnsel, wanneer dit als door oorzaak en gevolg bepaald verschijnt, dus in het licht van den causalen samenhang der dingen optreedt. Doch in Gods Woord worden de verschijnselen, die voor ons optreden en in dit geval met name de Overheid, gewaardeerd als door God zeiven opgeroepen met eene noodzakelijkheid, die niet wortelt in causaal verband allereerst, maar in de daad Gods, die voor het schepsel het verschijnsel tot een gewrocht Gods maakt. Hoewel dus niet behoeft ontkend te worden, dat geordende samenwerking in staatsverband eene behoefte is voor de sociale en cultureele ontplooiing van het leven der volkeren, is deze behoefte toch nog niet de grond voor het gezag van den Staat. En daaruit volgt ook niet, dat de Overheid recht heeft te bevelen, noch ook dat de onderdanen verplicht zijn te gehoorzamen. De onmisbaarheid van het Staatsgezag wordt trouwens niet eens door allen erkend. Een recht tot bevelen kan dan ook alleen wortelen in een gezag van hoogere orde dan in het complex van het menschelijk samenleven gegrond kan zijn. Het is dan ook merkwaardig, hoe met name de moderne Fransche sociaal-philosophie, die onder evolutionistischen druk staat, zooals dit met de school van Emile Durkheim het geval is, voor het gezag een grond zoekt in het sociale leven, omdat de gemeenschap de eenige grootheid zou zijn, die grooter is dan de individu. Van dat sociale zou dan de heerschapij uitgaan en dit zou de bron der souvereiniteit zijn. Toch leert de ervaring, dat zulks niet juist is en dat met name in het zedelijk bewustzijn van deze sociale souvereiniteit maar zeer weinig te speuren valt. In de geschiedenis der volken verschijnt het gezag steeds in goddelijk licht en is aan dat goddelijke licht ook het sociale onderworpen. De Overheid wordt als drager des gezags erkend, omdat zij in een supranatureel licht voor het bewustzijn der volken treedt. En nimmer is op grond eener philosophische beschouwing een volk gekomen tot de aanvaarding van het overheidsgezag. Doch steeds krachtens het mystieke licht, waarin de Overheid zelve verscheen. Zelfs wanneer volken onderworpen werden, dan werd de overheerschende macht op dien grond erkend, dat zij van Gods wege was gekomen tot de souvereiniteit. En daarin lag dan ook tevens de plicht tot gehoorzamen opgesloten.
Uit dit oogpunt gezien is de voorstelling, die onze Nederlandsche geloofsbelijdenis van het gezag der Overheid geeft, veel eenvoudiger en juister. Zij leidt het gezag niet af uit eene wijsgeerige conceptie, maar wijst als directe bron van het gezag der overheid God aan, wanneer zij verklaart te gelooven: „dat onze goede God uit oorzaak der verdorvenheid van het menschelijk geslacht overheden verordend heeft". De Overheid is hier dus vrucht eener ordinantie Gods en heeft van God daarom ook haar gezag. En als pendant daartegenover staat noodzakelijker wijze de plicht om te gehoorzamen bij de onderdanen. En dat verschil met het Roomsche program komt op uit het verschillend uitgangspunt. Het Gereformeerde Protestantisme verschijnt ook in dit stuk van het gezag in volstrekte gebondenheid aan de Heilige Schrift als het Woord Gods. In de Schrift wordt het alzoo geleerd niet slechts in Rom. 13, maar ook in het Oude Testament. Denk slechts aan Daniël 4 : 25, waar den koning de droom wordt uitgelegd, hem wordt aangekondigd de vernedering en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan, „totdat gij bekent, dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der menschen en geeft ze wien Hij wil". „Door Mij", zoo zegt Salomo, „regeeren de koningen en de vorsten stellen gerechtigheid." En Jesaja is zoo diep van Gods souvereine majesteit doordrongen, dat hij predikt, dat de Heere de vorsten te niet maakt; de rechters der aarde maakt Hij tot ijdelheid. De koning is als de representant Gods op de aarde. En daar de bestelling des rechts zijne eerste taak is, daarom worden ook de rechters zeiven „goden" genoemd. Groot is de eere des konings door des Heeren heil, majesteit en heerlijkheid wordt hem toegevoegd. En de koning, die op God vertrouwt, zal door de goedertierenheid des Allerhoogsten niet wankelen.
De ordinantie Gods is dus de draaggrond van het gezag der regeering, zooals zij ook is de grond van den plicht der onderdanen om haar te gehoorzamen. En nu is het volkomen juist, wat er ten tweede van dit staatsgezag in het R.K. concept program wordt gezegd, dat „het recht om te bevelen" aan geen enkelen bepaalden regeeringsvorm noodzakelijk is gebonden. De vorm der regeering is hierbij ondergeschikt. Of er een monarchie is of een republiek, een keizerrijk met een despotisch gezag dan wel een democratisch volkswezen, dat eigen regeerders kiest, is niet van invloed op de erkenning van het regeeringsgezag. Wanneer nu echter daaraan wordt toegevoegd: „Slechts de feitelijke geschiktheid van het algemeen welzijn te verzorgen is toetssteen voor de bruikbaarheid van eenigen vorm", dan kan ongetwijfeld wel worden erkend, dat regeeringsvormen, die de ontplooiing van het volksleven drukken, zeker minder toekomst zullen hebben dan regeeringsvormen, die aan de behoeften van het volksleven tegemoet komen. Toch mag hierbij niet worden voorbijgezien, dat het onmogelijk is te zeggen, wat onder „algemeen welzijn en geschiktheid" dit te verzorgen moet worden verstaan. De geschiedenis wijst uit, dat er met betrekking tot de regeeringsvormen voorbeelden zijn, waarvan men zou zeggen, dat zij buitengewoon ongeschikt zijn om het algemeen welzijn te dienen en die toch eeuwen door standhouden. Daarom wordt er dan ook zeer terecht aan toegevoegd: „Die geschiktheid wordt in belangrijke mate mede bepaald door den aard, de geschiedenis en de ontwikkeling van een volk". Inderdaad, dit is juist. Maar daar deze omstandigheden veranderlijke grootheden zijn, leert dan ook de ervaring, dat er tengevolge van diepgaande wijzigingen in de toestanden, ook diepgaande veranderingen in de regeering kunnen plaats grijpen. Zou het daarom niet gewenscht zijn om, zooals in onze dagen geschiedt, in de beoordeeling der regeeringsvormen van andere volken voorzichtig te zijn? Onder den druk van bijzondere omstandigheden zijn er onder sommige Europeesche volken nieuwe regeeringsvormen geboren. Dat deze steeds het algemeen welzijn beter verzorgen dan de vroegere, schijnt mij soms te betwijfelen. Ik geloof niet, dat de Russische regeeringsvorm doelt op het algemeen welzijn. In elk geval niet meer dan het Czarisme van voorheen. Maar het kan zijn, dat deze vreeselijke vorm toch nog minder vreeselijk is dan de chaos, waaruit hij opkwam. En datzelfde geldt Duitschland en Italië. Deze volken zeiven kunnen het best beoordeelen hetgeen hun past en wij doen verstandig hen niet af te meten naar onze idealen. De ervaring kon leeren, dat ook wij onder den druk des tijds rijp worden voor eene verandering van regeeringsvorm. De nooden des tijds vorderen zeker een krachtiger regeering dan de democratische en ontkerstende volken onzes tijds kunnen voortbrengen.
W i e let op Frankrijk en wat daar geschiedt, of zelfs ook opmerkt, hoe in onze Nederlandsche democratie er eene chaotische verwarring heerscht, voor dien is het duidelijk, dat het volstrekt niet zeker is, of onze regeringsvorm in den druk des tijds zóó is, dat het algemeen welzijn er door kan worden gediend. Doch voor ons staat krachtens Gods leiding in de historie vast, dat wat ook verandere, het Huis van Oranje onveranderlijk blijven zal drager der souvereiniteit over ons volk, zoolang nog eene spruite uit dit doorluchtig geslacht ons gelaten wordt. Doch daarmede is niet gezegd, dat onze constitutioneele instellingen eveneens als onveranderlijk moeten worden beschouwd. Het kon zijn, dat de omstandigheden zoo werden, dat de ontwikkeling van ons volksleven andere eischen stellen ging, dan die door den hedendaagschen regeeringsvorm kunnen worden vervuld. Alles saamgenomen schijnt het echter op Christelijk Nationaal standpunt beter met betrekking tot het gezag aangaande de Overheid te verklaren, dat zij, als door God verordend, ook gehoorzaamheid vorderen kan, zoodat de burgers geroepen zijn haar in alle dingen, die recht en billijk zijn om Gods wil ook gehoorzaamheid te bewijzen, indien zij in de wettige uitoefening van haar ambt optreedt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XVIII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 januari 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's