Simeon in den tempel IV
Lukas 2 vss. 25—35. vss. 25—30. En zie. daar was een mensch te Jeruzalem, wiens naam was Simeon: en deze mensch was rechtvaardig en godvreezend, verwachtende de vertroosting Israëis en de Heilige Geest was op hem; en hem was een goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude eer hij den Christus des Heeren zoude zien. En hij kwam door den Geest in den Tempel; en als de ouders het kindeke Jezus inbrachten om naar de gewoonte der wet met hem te doen, zoo nam hij hetzelve in zijn armen en loofde God en zeide: Nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.
Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan, in vede naar Uw woord.
Simeon kent zich als een dienstknecht des Allerhoogsten, omdat Jezus zijn Heere was. Van nature zijn wij der zonden dienstbaar tot verderfenis; tot alle goed werk ondeugende. Weet gij niet, dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid gij dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt, of der zonde tot den dood of der gehoorzaamheid tot gerechtigheid?
Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar nu, vrij gemaakt zijnde van de zonde, zijt gemaakt dienstknechten der gerechtigheid.
Als deze oude van dagen zich zoo mag noemen, dienstknecht des Heeren, wordt ons weer het Kindeke verklaard. Hoor, hoe de dichter er van zong: Och Heere, zekerlijk, ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon uwer dienstmaagd; gij hebt mijne banden los gemaakt. Alleen door de vrijmaking des Zoons van de dienstbaarheid der zonde worden wij waarlijk dienstknechten Gods. Hier is de Knecht des Vaders in de armen van Simeon. Gode dienstbaar door Hem, die uitriep aan het kruis: Het is volbracht. Hoe staat hij nu tegenover den Vader. Hij spreekt Hem toe met „Gij Heere"; hij ziet Hem en erkent Hem in Zijne souvereine majesteit. Hij zegt: Gij hebt geheel over mij te beschikken. Terwijl hij het recht des Heeren op hem erkent, wordt hij toch niet verschrikt voor Zijn aangezicht, omdat hij Jezus in de armen draagt.
Zonder dien Christus sidderen wij als de majesteit en het recht des Heeren zich over ons als uitbreidt en ons omvangt als een keeten. Immers, wij hebben Hem de gehoorzaamheid opgezegd en Zijne wet geschonden. Maar de ware dienstknecht draagt de kindergestalte in zich, dienstbaar Gode en vrij door Hem van wien staat geschreven: Indien dan de Zoon u zal hebben vrij gemaakt, zoo zult gij waarlijk vrij zijn. Simeon komt hier echter niet in het Abba Vader, omdat de Geest der aanneming nog niet was uitgestort. Maar hij staat in vrede voor zijn Maker en Gebieder, dien hij kan ontmoeten voor den troon Zijner majesteit zonder verschrikking. Ook gij, mijn lezer?
Zonder verschrikking zal hij voor God in Sion verschijnen. Zoo mag hij het gevoelen, omdat de vrede, dien het Kindeke zou verwerven, zijn hart en zinnen innam. Hij wil gaan als hij verlof krijgt van zijn Maker en Redder, en dan zal hij gaan in vrede.
Zie weer het Kind, van wien de profeet in oude dagen sprak: dit is de naam waarmede men Hem noemen zal: De Heere onze gerechtigheid. Van Hem zong de dichter: In Zijne dagen zal de rechtvaardige bloeien en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. Ja, van Hem gewaagt de apostel met diepe ontroering: Hij is onze vrede. Heere, mag het nu genoeg zijn, laat mij gaan in vrede, zooals Gij hebt beloofd, naar Uw woord. Immers, hij had nu den Christus des Heeren gezien. Laat dan nu zijn graf worden gedolven en den adem hem ontsnappen, want zijn levensdoel is vervuld. We denken aan de moeder van Augustinus, die in haar leven had geworsteld om de ziel van haar kind. Zij heeft geweend en den troon der genade bestormd zoodat Ambrosius, de bisschop, eenmaal zeide: een zoon van zooveel tranen kan niet verloren gaan. Als dan eindelijk haar zoon na een leven vol zonde wederkeert, door en tot God bekeerd, dan staat Monica met hem bij het raam en zegt: Wat doe ik nu nog hier? Wat doe ik hier? Zij begeerde te gaan! Haar levenstaak was volbracht.
gaan! Haar levenstaak was volbracht. Zoo kan het zijn, dat wij gebonden zijn niet aan de aarde, maar aan de daden, die God heeft toegezegd om te aanschouwen de werken Zijner handen, om paarlen te zoeken voor Jezus' kroon. Om in de lijn der geslachten Zijn roem te verbreiden en te hooren, dat de handvol koren ruischt als de Libanon, want wie hier bedrukt met tranen zaait, zal juichen als hij vruchten maait. Vrede over Israël!
De vrede is voor Simeon in dat Kindeke aangebracht. De oorlog is beslist. De wapens zijn uitgeleverd. De vredevlag wappert op des Konings paleis. Geen oorlogsschatting blijft te betalen over. Zij mogen ingaan in den vrede; zij zullen rusten op hunne slaapsteden. Als hij nu mag gaan in vrede, zal dat zijn naar des Heeren woord. Simeon trekt de conclusie des geloofs. De belofte is vervuld... dus... de tijd is daar!
Bij het zien van Jezus is zijn doodkist een slaapstede. Ze staat klaar. Lezer, is de doodkist ooit aantrekkelijk voor u geweest? Zijt gij een tarwekorrel van Christus om gezaaid te worden in den schoot der aarde, als het wintergraan? De halm, die eruit zal opschieten is zeer schoon. Opgewekt in onverderfelijkheid. Van nature houden wij vast aan het leven ook in den ouderdom. De zonde der jeugd is wereldzin, die van den ouderdom is aardschgezindheid. Maar met Christus in de armen des geloofs kunnen we sterven. De dood heeft zijn verschrikking verloren. O zeker, stervensgenade wordt daarom niet overbodig, doch de Heere zal ook daarvoor zeker zorgen. Zoo alleen kunnen Gods kinderen met verlangen uitzien naar den dag der ontbinding en bevrijding van het lichaam der zonde en des doods. Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht.
Hoe weinig wordt dit uitziend verlangen gekend. Waarom? Omdat men geen vrede heeft door het bloed des Lams. Maar, als dan een mensch bij de indalende liefde van Christus wel zou kunnen sterven, kunt gij dan in de verte vermoeden hoe groot de vrede is van Gods overgenomen kinderen, wier gerechtigheid is uit God? Ook de vrucht des Geestes is vrede. De vrede is vast in Hem, die gebogen ging onder den last hunner zonde, die werd verbrijzeld door de roede van Gods toorn. Alleen door in Hem te zijn gaat er licht op over dood en graf. Dan mogen we niet slechts bij oogenblikken over dood en graf heenzien, maar doorleven dat de prikkel des doods is teniet gedaan door dit Kindeke, die er door werd gestoken en gedood, maar juist daardoor den dood zijn prikkel ontnam. Want wij weten, dat zoo het aardsche huis dezes tabernakels verbroken wordt wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Gij zult mij leiden door Uwen raad en daarna in heerlijkheid opnemen. Ik weet, wien ik geloofd heb en dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegd te bewaren tot dien dag.
Maar, de dienstknecht kan noch wil heengaan zonder de toestemming des Meesters. Zijn oog is op de hand zijns Heeren geslagen, voor zijn leven en sterven beide. Gods kinderen mogen zóó over dood en leven zweven, dat zij leeren kiezen door den Geest.
Toch zijn sommige kinderen Gods zich eene bijzondere bereidheid om heen te gaan bewust. Wanneer onze schat in den hemel is, zal daar ook ons hart zijn. Wie waarlijk een vreemdeling is op aarde, zal uitzien naar Huis. Dit verlangen ontwaakt telkens weer wanneer de Geest der aanneming krachtig in hen werkt. Dan is het geloof sterk, door de liefde werkende. Het geloof draagt de druiven van Eskol in de woestijn en doet de stammen verlangen naar het land, vloeiende van melk en honig. Alleen de valsche verspieders zeggen dat het land onneembaar is en derhalve de rijkdom nooit in hun bezit zal komen. Door het levende geloof — de dieven worden gevangen genomen op Gods tijd — kan dit worden verstaan. Door het geloof kennen zij zich als gasten en vreemdelingen op aarde en zien uit naar het Vaderland hierboven. Staat gij wel eens in het eenzame nachtelijke uur opblikkend naar de hemelen, waar onze oudste Broeder is en velen onzer Huisgenooten het lied des Lams zingen? Een groot deel der kudde is de rivier reeds overgetrokken en graast bij den goeden Herder.
graast bij den goeden Herder. Wanneer de hope bloeit, worden de rijkste verwachtingen gewekt. Ja, zij brengen ons de gouden poorten der eeuwige stad nabij. Door die hoop beklimmen Gods gekenden de hoogten van Pisga met Mozes. Door de hope daalt de hemelvreugde in het hart en daarom wordt de gedachte van het afreizen zeer kostelijk voor het gemoed. Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot, zoo getuigde de lijder Job, toen hij door het geloof niet alleen uitriep: ik weet mijn verlosser leeft, maar ook gewaagde van de hope der toekomst: mijne oogen zullen Hem zien en niet een vreemde. Job staat daarin niet alleen, maar hij werd onze broeder.
Wanneer de teedere liefde trekt naar den Bruidegom, legt zij het hart als een offerande op het altaar en ontsteekt het met hemelvuur. De liefde toch zoekt vereeniging. Hoe onnatuurlijk zou het zijn wanneer de liefde haar voorwerp niet zocht, niet begeerde bij elkander te zijn! Zoolang Gods pelgrims nog op de aarde zijn, wonen zij uit van den Heere in wonende in het lichaam. De Bruid roept haren Bruidegom wees Gij gelijk een ree of welp der herten op de bergen van Bether.
Er is nog een zaak van de grootste beteekenis voor dit leven der hope. En wel de ootmoed des harten. Simeon had geen denkbeeld van eigen waardigheid of eigen beteekenis. Zou hij anders niet hebben willen blijven om de boodschap des heils te verbreiden in de nieuwe bedeeling, die nu aanbrak? Omdat hij groot van den Heere denkt, begeert hij dicht bij Hem te zijn, wetende dat de Heere Zijn eigen instrumenten kiest. Ik verlang naar Huis, o God der liefde, mijn verlangen wordt tot pijn. Velen verstaan van deze begeerte niets, omdat zij geen uitzicht hebben in de eeuwigheid; omdat zij niet bevredigd zijn me( God of wel verschrikt door aardschgezindheid zich zoo nuttig achten op deze wereld. Alleen, wie zich als onbruikbaar en overbodig leert kennen, is bruikbaar voor God. Wie leeft uit genade en door genade, dien gaat het werkelijk om de eere des Heeren en niet om zichzelven. Wie overvloedig mag zijn in genade, leeft in de voorsteden van het nieuwe Jeruzalem.
Klare verzekerdheid des heils is daartoe eveneens onontbeerlijk, want zoo dikwijls iemand twijfelt aan eigen behoudenis kan hij niet begeeren te sterven. Doch, als het levensschip is bevracht met goedertierenheid en het anker opgewonden en aan boord gehaald, dan begeert het scheepsvolk een gunstigen wind om af te varen van hier...
Daarom is er zoo weinig leven der hope, omdat er zoo weinig gemeenschap is met God. Bij teedere en liefelijke gemeenschap met Christus wordt het verlangen ontstoken eeuwig bij Hem te zijn. Wanneer wij Hem niet genieten, spreken we even moeilijk over het leven als over het sterven. Maar als Hij nabij is en ons inleidt in hetgeen Hij bereid heeft, dan kan het niet anders of wij verlangen daar te zijn waar we Hem nimmermeer uit het oog zullen verliezen, maar Hem zien, gelijk Hij is. O, als we die oogen zien als duivenoogen bij de waterbeken... Dan vragen we wel eens: waarom toeft Zijn wagen te komen? De wereld is zwart als Christus blank is. Ik belijd u, dat ik geen rust heb voor ik over mijn hoofd en ooren in den oceaan der liefde ben gezonken... Zijn afwezen noem ik wreed, den sluier zijns gelaats een droevig deksel. O, wanneer zal ik Hem aanschouwen, hoe lang zal het nog duren eer de huwelijksdag aan de kimme gloort? Zoo sprak niet alieen Rutherford in de gevangenis opgesloten.
Wanneer zij mogen loslaten alles wat in de wereld is en zij de toekomende wereld het sterkst vasthouden, weten zij wat Simeon bedoelde toen hij het aangezicht des Heeren aanschouwend, tot Hem spralc: Nu laat gij Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede naar Uw Woord. Gelukkig, dat de Heere telkens weer een doorn legt in het ondermaansche nest, dat hij zich zoekt te maken, opdat hij opvare als met vleugelen der arenden. Letten we ook nog op het volgende.
Wanneer het opgedragen werk bijna is voltooid is de slagboom gevallen, die ons ophoudt en ons verlangen matigt en binnen de grenzen der verwachting houdt. Gods bijzondere toezegging bond Simeon aan het leven op deze aarde in het geloof. Nu hij Christus heeft gezien, is deze band losgemaakt. Hij kan gaan, zijn taak is volbracht. De Heere zelf kan ons ophouden door te zeggen: Mijn kind, ik weet, dat sterven u gewin is, maar te blijven is noodiger om hunnentwille. Ik ben uw Heere, Ik mag toch over u beschikken? Dan welt uit het verbroken gemoed de sprake: doe met mij wat U welbehagelijk is, alleenlijk zet mij als een zegel op Uwen arm, als een zegel op Uw hart. Mijn ziel is in mij als een kind gespeeend en heeft zich met Uw wil vereend. Ja, dan mogen zij stil berusten in Zijn beleid, wetende, dat Hij hen zal leiden door Zijn raad en daarna in heerlijkheid opnemen. Wanneer de getrouwen in den lande weinigen zijn, is het dan wel wonder, dat het gebed der Kerk wordt vermenigvuldigd om de weinigen die het getuigenis Gods dragen vast te houden in het gedurig gebed aan den troon der genade. Bidt om den vrede van Jeruzalem. Wel moeten zij varen, die u beminnen. Zouden ook niet degenen, die gezegend zijn onder de bediening en dorsten naar die bediening des levens, bedelen aan den troon om hunne geestelijke vaders te mogen behouden? Hoe zou het anders kunnen!
Soms raapt de Heere zijn liefste kinderen weg voor den dag des kwaads. Daarin is gewis een oordeel.
Nu laat Gij Heere uwen dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord.
Het Woord spreekt ons van een vreedzame afreis voor Gods kinderen, die de verschijning van Christus hebben lief gehad in onverderfelijkheid. Met den overwinnaar des doods in de armen, vervuld met de liefde Gods, is de dood slechts een schaduw. Gij zijt met mij, Uw stok en Uw staf die vertroosten mij. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. Zullen wij den Heere dit vermaak niet gunnen, dat Hij Zijn oogst binnen haalt? Kostelijk toch is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten. Ja, hij zal ingaan in den vrede, zij zullen rusten op hunne slaapsteden. De rust voor ziel en lichaam is hun bereid door Hem, die in ziel en lichaam beide de onrust kende en klaagde: Mijn God, des daags roep ik tot U en Gij antwoordt niet en des nachts en ik vind geene stilte. Hij, die overwint zal alles beërven. De eeuwigheid nadert. Gij zult weldra de poort des doods doorgaan om voor Gods rechterstoel te verschijnen. Zult gij daar voor eigen rekening staan? Dan zal de dag van uw dood niet beter zijn dan de dag, waarop gij geboren werdt. Daarom dringen wij aan, ook heden, dat gij u met God zoudt laten verzoenen. Is uw hart niet onrustig? Weet ge wel, dat het vreeselijk zal zijn te vallen in de handen van den levenden God?
Zijt gij inwendig overhoop geworpen, benauwd, gebogen en verslagen over uwe zonde als schuld voor God? Hier in dit Kindeke is vrede te vinden bij God. Hoe lang is het nu ook weer geleden, dat gij hebt gebeefd voor God en hoe lang, dat voor het eerst die onuitsprekelijke liefde van Christus in uw hart daalde? Hij is de weg der waarheid en het leven.
Hoor maar hoe Simeon zich nader verklaart in onzen text: want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien.
Door den Geest had de oude grijsaard het Kindeke herkend als de vertroosting Israëls. Jezus de beloofde der vaderen, de ware Messias. Nu gaat hij zijn liefelijken zwanenzang zingen. Dit Gods-Kind vervulde zijn hart en zinnen met hemelsche vreugde, zaligen vrede en blijde verwachting. Wat aanschouwt hij in dit Kindeke?
Hij zegt: mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien. Wiens zaligheid? Wel, de zaligheid Gods, de zaligheid des Vaders. Maar, was het dan niet zijne zaligheid. Zeer zeker, maar de Heere is de Eerste, wien het Kindeke toebehoort. Hij is eerst de Middelaar Gods en dan ja, tegelijk de Middelaar der menschen. In welken zin geldt dan dat Jezus de zaligheid des Vaders is? Hij is de afdalende vrucht van des Vaders liefde. Simeon eert den Heere in Zijne aanbiddelijke deugden. Het woord, dat hier wordt vertaald door zaligheid beteekent verlossingsmiddel, hetgeen dient om te redden, om te hereenigen met God. Alle heil gaat van den Heere uit.
God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenend. Zoo heeft de Heere zich van eeuwigheid vermaakt in dezen Zoon als Middelaar des verbonds en als Hoofd des lichaams. dat is: Zijne gemeente. Alle heil is van boven. Alle weldaden stammen uit God. Het leven van Gods kinderen is niet uit den wil des mans, noch uit den bloede, maar uit God geboren. Gelijk hun leven uit God is, zoo zal het ook in Hem eindigen. Zij zullen in God door Christus één zijn. Zoo nu mocht Simeon het zien door het geloof. Hij zag de zaligheid zelf en wat hij bezat, aanbad hij en wat hij aanbad, droeg hij Gode op. Jezus is des Vaders eigendom, hetzij Hij ligt in de kribbe, of hangt aan het kruis, of rust in het graf, of zit op den troon Zijner heerlijkheid. Tot de herders werd gezegd: Zie, ik verkondig u groote blijdschap, die alle den volke wezen zal, dat u heden geboren is de Zaligmaker, Christus de Heere, in de stad Davids. Hij is de Gegevene des Vaders van krib tot kruis, van hemelvaart tot in het Vaderhuis. Jezus is de zaligheid. Daarvan zong de dichter: die God is onze zaligheid! Hij was de zaligheid als kind in de kribbe. Alles is den Zijnen noodig en Hijzelf is alles. Wordt ge wellicht weer gewaar in uwe ziel, dat gij met het uwe voor God niet kunt bestaan? Moet ge de harde les leeren, dat gij alléén met Hem voor God kunt bestaan? Al het uwe moet vergaan. Als de aangename gewaarwordingen van Gods liefde worden ingetrokken, kwijnt uw hart en meent ge eerlang te zullen vergaan. De onvrede doorschrijnt uw ziel met pijnigend verlangen. En toch kunt ge in de wereld niet meer leven. O neen, zegt ge en het angstzweet breekt u uit... terug nooit, neen nooit... en dan weer: Heere, houdt mij omvat, want anders zal ik afvallen want ik ben tot hinken en tot zinken ieder oogenblik gereed. Gij hebt van noode de toepassing van het eenzijdige werk Gods. Dat wordt u steeds noodzakelijker... het is ook algenoegzaam. Die weg van vrije genade lacht u bij wijlen toe en in ieder geval ziet ge er de eenige weg des behouds in. Als het van u moet komen, is het voor eeuwig een mislukking. Kom, zing maar weer uw boete- en klaagpsalmen. Hij maakt
Hij is de eenige zaligheid. Er is ook onder den hemel geen andere naam gegeven tot zaligheid dan deze naam. Met Hem in de armen doen we afstand van alles. Hij is het alleen en Hij is het volkomen. Niet in hetgeen ik ben, of doe, of geniet, maar hetgeen Hij is voor mij maakt mij zalig.
Simeon had groote vertrouwdheid met den tempeldienst. Zeker heeft hij menig offer zien brengen en veel bloed zien vergieten, maar in het bloed van stieren en bokken had hij nooit de zaligheid gezien. Nu ziet hij de zaligheid, ja Gods zaligheid, Gods reddingsboei, maar ook Gods vermaak! De beloofde, verordineerde, beschikte zaligheid. De zaligheid, die verborgen was van voor de tijden der eeuwen, maar nu geopenbaard is in den laatsten tijd. Doch daaruit vloeit ook noodzakelijk voort dat de Heere hem aanvaardt als Zijne zaligheid en iedere zondaar, die in Hem nadert tot den Heere, zal ondervinden, dat dit het offer van Gods keuze is. De lust Zijner oogen en de vreugde van zijn hart. Simeon zag de zaligheid gewaarborgd in dit Kindeke, zoodat hij ook den dood in Hem overwonnen zag en begeerde te sterven.
De vleeschwording is d-i aanvang der plaatsvervanging, is de waarborg harer voortzetting en voltooiing. Hij zou het zaad Abrahams niet hebben aangenomen, indien Hij het niet had willen verlossen. Hij zou nooit een menschenkind krachtdadig roepen indien het Zijn voornemen niet ware hem ook te verlossen uit de dienstbaarheid der zonde om hem te brengen tot de vrijheid der kinderen Gods. Gelijkerwijs nu de kinderen des vleesches en des bloeds zijn deelachtig geworden, zoo Hij desgelijks, opdat Hij door den dood zou te niet doen dengene, die het geweld des doods had, namelijk den duivel. Hij is verwinnaar in den strijd en geeft Zijn volk de zege. Simeon zag eene volmaakte voldoening voor God, want de losprijs der voorstelling was betaald. Deze Jezus zou zelf de prijs zijn. Hij profeteert daarom straks van den angst, het bloed en de tranen van dit Kindeke, opdat Hij eene groote menigte tot de heerlijkheid leiden zoude. In dat Kind smaakt zijn hart diepe vrede.
Hij is het geheel der zaligheid. Hij zegt niet: mijne oogen hebben een gedeelte uwer zaligheid gezien, maar uwe zaligheid. Die in Hem gelooft heeft het eeuwige leven. Gij zult geen deel der redding kunnen vinden in uzelf, of in uitwendige deugden of plechtigheden, noch in de werken deiwet die door het vleesch krachteloos is. Zeg mij: in welk punt schiet Jezus te kort? Daarom is de vraag: zijt gij niets geworden, opdat Hij alles kan zijn? Uwe zaligheid. Wat behoeven wij nog meer dan Hem? Hebt gij een losprijs noodig voor uwe ziel, die is verkocht onder de zonde? Is deze niet afdoende? Zij is opgewogen in de weegschaal des heiligdoms met het gewicht der eeuwige gerechtigheid en de Vader achtte Hem overvloedig genoegzaam. Hier is het goud, beproefd komende uit het vuur. Hier is de prijs zijns bloeds, het offer der reine gerechtigheden. Moet gij gewasschen worden van uwe zonden? Is in deze heilsfontein geen water genoeg om uw vuile, zwarte ziel te reinigen en wit te maken? Hier is oneindig veel meer dan in het koperen waschvat kon worden afgebeeld. Hebt gij een kleed noodig om de schande uwer naaktheid voor God te bedekken? Hier is het sneeuwwitte kleed der gerechtigheid, dat u sierlijk kan maken voor God en menschen. Maar... ze worden nooit aangetrokken over de vodden en lompen uwer eigengerechtigheid. Zelfs niet over den naakt-uitgetogen-zondaar, tenzij hij eerst zij gewasschen met Zijn bloed. Hier is het geneesmiddel tegen alle kwalen. Door Zijne striemen is ons genezing geworden. Want, zij zijn volmaakt in Hem, die het Hoofd is. Zalig, in Hem te worden gevonden, niet hebbende onze gerechtigheid uit de werken der wet, maar uit de rechtvaardigheid des geloofs. W a r e deze Jezus geen volkomen Zaligmaker, het ware volkomen verloren. Nu mag de radelooze en reddelooze zondaar hope koesteren op eeuwige redding. Neen, neen, ik zal niet zalig kunnen worden, als Jezus niet mijn volkomen zaligheid is. Die God is ons een God van volkomen zaligheid. Hij moet mij alles zijn of niets.
Mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien...
Waarom zeide Simeon niet: laat mij Hern zóó eeuwig aanschouwen, laat ik hier eeuwig met Hem blijven staan voor Uw aangezicht? Dit kon niet, want de losprijs moest betaald. In dit leven zijn het oogenblikken, dat wij met Hem voor den Vader staan; hier is het land der ruste niet. Maar door het geloof gaan wij in in de rust in Hem en daarom begeeren wij eeuwig bij Hem te zijn, waar Hij ook rust van Zijn bloedigen arbeid en Zijne werken volgen met Hem. Nu wil Simeon zijne oogen sluiten. Hij is klaar in den Middelaar! Hier is het redegevende want des geloofs. Laat mij gaan... want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.
Zoo laat Gij Heer', Uw knecht.
aar 't woord, hem toegezegd.
Thans henengaan in vrede;
Nu hij uw zaligheid
Zoolang door hem verbeid,
Gezien heeft op zijn bede.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1936
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1936
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's