Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis V

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis V

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij herlezing van hetgeen meer dan dertig jaren geleden geschreven werd in die brochure „Grijpt als 't rijpt", is het opvallend, hoe de bezwaren en gevaren, waarvoor ik gewaarschuwd heb, inderdaad in vervulling zijn gegaan. De groote fout door de „Gereformeerde kerken" begaan, met zich, hoewel eene gescheiden kerkformatie, te gaan gedragen als ware zij nu eigenlijke de nationale Gereformeerde Kerk en als had zij met geene andere Kerkformatie van grooter of kleiner omvang iets uit te staan, heeft zich gewroken. Van een langs den weg van normaal weder tot elkander groeien naar het beeld van Ezechiël 37 kan geene sprake meer zijn, zoodra belijdenis en liturgie verschillend zijn geworden. Deze heele wijziging in de belijdenis, hoewel allerminst eene dringende behoefte, is eenvoudig doorgedreven. als wilde men eens laten zien tot welke groote daden men alzoo in staat was. En daarmede is er een toestand ingetreden, die het abnormale als normaal stelt en waarbij de in Gods Woord en in de Belijdenis klaar op den voorgrond gestelde roeping tot eenheid eenvoudig werd ter zijde gesteld. Eene ijdele zelfverheffing gaf daarbij den toon aan. Hoewel er in den eigen kring dezer ,.Gereformeerde kerk" op dit punt zelfs geene eenheid bestond, werd de wijziging met meerderheid van stemmen er door gejaagd, hoewel er een aanzienlijk aantal zich tegen verklaarde. Het zal nu echter wel duidelijk zijn. dat de poging om zich op Prof. Visscher's brochure te beroepen om eene verontschuldiging daarin te zoeken onredelijk is, want deze heeft naar zijn beste vermogen de toenmalige leidende figuren afgemaand van dit Vandalen-werk. Hij heeft de gevaren aangewezen, de gevolgen geteekend, zooals de toekomst deze ook heeft meegebracht. Ik ben het dus nog geheel eens met hetgeen ik geschreven heb, want het is door de feiten achterhaald en bevestigd.
Doch behalve op deze algemeene gevolgen, die men bij nadenken uit dit eigenmachtig veranderen der belijdenis kon afleiden, heb ik ook nog op een theoretisch bezwaar gewezen. Het gravamen toch tegen art. 36, zoo schreef ik, „bepaalt zich tot deze woorden: om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst om het rijk des antichrists te gronde te werpen." Deze woorden zouden uit het artikel worden uitgelicht. Zeiven hadden de Heeren, die een Advies gegeven hadden inzake het Gravamen tegen Art. 36 der Belijdenis, er opmerkzaam op gemaakt, „dat de bedoeling der Synode is zich te bepalen tot het ingediende gravamen en deputaten niet geroepen zijn een principieel advies te geven over de veel verder strekkende vraag, welke taak de Christelijke Overheid heeft op religieus en ethisch gebied of wat de verhouding moet wezen tusschen Staat en Kerk." Zij hebben zeer terecht zeiven er op gewezen, „dat de tijd nog niet rijp is voor een dergelijke diep ingrijpende, veel omvattende dogmatische beslissing". Welnu, daarmede stemde ik in. Waarom heb ik daarmede instemming betuigd? Mijn antwoord is geweest: „Het is niet mogelijk daarover thans eene beslissing te nemen, omdat het inzicht in dit gewichtig en moeilijk vraagstuk nog niet klaar genoeg is" (blz. 18). Beslissingen nemen over zaken van groot belang en hoog gewicht, terwijl men zeiven zegt, dat de tijd er niet rijp voor is, dit acht ik absoluut verwerpelijk. Doch daaruit had dan ook logisch moeten volgen, dat men niet ging peuteren aan de belijdenis op dit punt. Ik heb dit toen toegelicht met er op te wijzen, dat dit art. 36 eene eenheid vormt, dat de woorden, die men wilde schrappen, in het kader van het artikel passen. „Zij hangen", zoo schreef ik, „onlosmakelijk samen met de Staatsbeschouwing, waaruit het geheele artikel opkwam. Zij zijn er de zuivere consequentie van. En als er zonder meer deze woorden worden uitgelicht, dan is daarmede in geen enkel opzicht de zaak tot haar einde gebracht. Zeker, dan staan er wel die woorden niet meer, dan kan wel tot de buitenstaanden gezegd worden: „ziet gij wel, dat wij van den Staat niet meer eischen het uitroeien van afgoderij en valschen godsdienst". maar, zoo voegde ik er aan toe, „wie dan met oordeel des onderscheids het overblijvende leest, die postuleert de geschrapte woorden op grond van hetgeen overbleef. In een artikel der Belijdenis staande dingen nu eenmaal niet op zichzelven. Eene belijdenis is geen onsamenhangende reeks uitspraken over geloofskwesties, maar een organisch geheel.
Ik heb er dus op gewezen, dat wij hier te doen hadden met eene verminking der belijdenis in plaats van met eene verandering. Het was een geheel willekeurige schrapping van enkele woorden, die zich niet laten schrappen, wanneer men het overige gedeelte van het artikel wilde laten staan Waarom was men dan juist op die woorden zoo gebeten? Daarvoor kan maar één grond zijn geweest, namelijk de politieke grond der coalitie. Deze had er toe geleid, dat een man als Dr. Kuyper in contact kwam met een man als Dr. Schaepman. Het is dan ook merkwaardig, dat er eene overeenkomst bestaat tusschen de formuleering van Dr. Kuyper en de omschrijving, zooals die in het geschrift van Dr. Schaepman voorkomt. Op blz. 27 van ,,Eene Katholieke Partij, Proeve van een program door Dr. H. J. A. M. Schaepman in eene bewerking ten dienste der hedendaagsche Katholieken door het Algemeen Secretariaat der R.K. Staatspartij lezen wij: ,,De Katholieke Nederlanders hebben steeds gestreden voor de vrijheid hunner kerk, de volle en onbewimpelde vrijheid. Historische rechten door andere kerkgenootschappen verkregen, hebben zij niet bestreden dan waar zij onrecht werden voor derden. De scheiding van Kerk en Staat hebben zij verworpen, waar deze niets anders was dan de ontkenning van het publiekrechtelijk karakter der kerkgenootschappen of de vermomde Staatsvoogdij of de opheffing van het niet alleen grondwettig recht der Overheid om op hare. niet rechtstreeksche wijze de kerkgenootschappen hulp of steun te verleenen. Naast de vrijheid van godsdienst was de vrijheid van onderwijs het doel hunner inspanning. Vrijheid van onderwijs was de eisch in verschillende omstandigheden verschillend voorgedragen. Confessioneele scholen van Staatswege, subsidieën van Staatswege zijn beurtelings door hen verdedigd. Een stelsel van resitutie, gegrond op de rechtvaardige vordering, dat ieder, die onderwijs geeft, den onderwijzenden Staat van een last ontheft, is door hun woordvoerders voorgestaan.' Ik behoef deze uitspraak hier slechts in herinnering te brengen om begrijpelijk te maken, hoe Kuyper en Schaepman elkander vinden moesten. Ik kan voorbijgaan de vraag, hoe deze door twee groote mannen ontdekte perspectieven, zich ten slotte in de werkelijkheid hebben verwezenlijkt. Maar duidelijk is, dat waar deze ideeën leidende krachten waren geworden, de coalitie komen moest. En dan ligt het toch ook voor de hand, dat de woorden van art. 36 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarin afgoderij en valsche godsdienst, met het rijk van den antichrist incluis, werden genoemd als uit te roeien en te gronde te werpen, niet konden blijven in de belijdenis van hen, die tot zulk eene nieuwe vriendschappelijke verhouding gekomen waren. Men moest er wel toe komen op eene demonstratieve wijze er van te doen blijken, dat men in dat opzicht had gebroken met de conceptie der Vaderen, zooals men zich die voorstelde, alsof daarin geweld den toon aangaf. Dus deze woorden vooral: „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst om het rijk des antichrists te gronde te werpen," moesten vallen. Deze waren te prikkelend en de schrapping moest den indruk van oprechte welwillendheid maken jegens den nieuwen bondgenoot. De groote rest van het artikel kon, althans voorloopig, blijven staan, al beteekende dit niet, dat men ook daarmede van harte instemde. Welnu, ik heb er in die oude brochure op gewezen, dat deze amputatie principieel beschouwd, zonder schade kon worden nagelaten, omdat hetgeen in de gewraakte zinsnede stond, toch wezenlijk volgde uit hetgeen niet werd weggenomen. Het eenige, dat men kon doen. was: na de amputatie tot wie het hooren wilde, zeggen: „Ziet gij wel, dat wij van den Staat niet meer eischen het uitroeien van afgoderij en valschen godsdienst, noch ook het verzet tegen het rijk van den antichrist." Dit gold de belijdenis der Kerk.
Doch wie nu meent, dat zulks voor de houding der uit de ..Gereformeerde Kerk" stammende politieke figuren geen gevolg had, die vergist zich. Want als het er op aankwam van de regeering te eischen. dat zij handelend zou optreden tegen verschijnselen, die als openbaringen van den antichrist golden, dan was een beroep op de belijdenis afgesneden door deze amputatie. De ervaring heeft dat geleerd, want het werd zoo opgevat, dat de Staat niets meer te maken heeft met het geestelijk leven des volks. Dat moest aan zichzelf worden overgelaten. Op zichzelve beschouwd bracht dus de amputatie dezer woorden het eigenlijke vraagstuk, dat door art. 36 der Confessie gesteld wordt, niet verder. Men raakte er zelfs niet aan. Men was het er trouwens met elkander niet over eens. Zelfs waren en zijn er, die heel art. 36 willen missen uit de Belijdenis. Doch welken invloed deze schrapping door de Synode van 1905 gehad heeft op de politieke ontwikkeling der A.R. Partij, daarvan is in het bekende boek „Saevis tranquillus in undis", door den Heer Colijn uitgegeven, een markant voorbeeld te lezen op blz. 104. De schrijver handelt daar over art. 36 in verband met art. IV van het program van beginselen der A.R. Partij, waarin staat dat de Overheid als daartoe in volstrekten zin onbevoegd, zich te onthouden heeft van alle rechtstreeksche bemoeiing met de godsdienstige ontwikkeling der natie. ,,En dat standpunt geeft onder antirevolutionairen geene moeilijkheid.' Inderdaad, maar wanneer komt er nu moeilijkheid? Zoodra het blijkt, dat er aan dat artikel een anderen zin wordt gegeven, die er niet in staat. Het is natuurlijk juist, dat het niet tot de eerste plichten eener politieke partij behoort zich in te laten met eene exegetische kwestie inzake de uitlegging van een belijdenisartikel. Maar het is wel hare taak eene klare en duidelijke uitlegging te geven van haar eigen beginsel-program en daarin geene begrippen te smokkelen, die er niet in liggen. En dat heeft men in verband met de amputatie op art. 36 gedaan. Hoe legt de Heer Colijn art. IV van het program van beginselen uit? Luister slechts: Er staat letterlijk: „dat de overheid zich als daartoe in volstrekten zin onbevoegd, te onthouden heeft van elke rechtstreeksche bemoeiing met de godsdienstige ontwikkeling der natie". En hoor nu de verklaring van den Heer Colijn: „Waar het voor ons als partij op aankomt, is, dat we allen volkomen eensgezind zijn in de overtuiging, dat de overheid zich heeft te onthouden van elke bemoeiing met de religieuse overtuiging des volks" (blz. 104). Nu behoeft men toch waarlijk geen scherpzinnige lezer te zijn om te begrijpen, dat hier, terwijl men zich van art. 36 der Confessie afmaakt met een politiek gebaar, men tevens het geheele art. IV van het beginselprogram verandert. Zeker, dit beginsel-program is geene confessie der Kerk, maar er staan toch in de Confessie beginselen uitgedrukt, die voor een man van Gereformeerde belijdenis, voor zijn leven in de maatschappij, ook gelding hebben. Wij belijden toch niet in de Kerk, wat wij des Maandags op de markt loochenen?
Daarom is het verkeerd geweest, dat de Synode van 1905 er maar op los amputeerde, terwijl zij het vraagstuk, dat art. 36 ongetwijfeld meebrengt voor onzen tijd, blauw-blauw liet. Ik heb tegen het verkeerde daarvan gewaarschuwd en er op gewezen, dat de moeilijkheid op deze wijze bleef zitten. Het was een uiterst oppervlakkige manier van handelen met de Belijdenis der Kerk. De Heeren zeiven erkenden het. Op blz. 4 van het Advies inzake het Gravamen staat geschreven: „De Kerk zou, om aan de andere zijde misverstand af te weren, evenzeer verplicht zijn tegenover de neutrale Staatsidee, de valsche scheiding van Kerk en Staat, het niet meer rekenen met de ordinantiën Gods voor het volksleven en de ontkerstening van de gedoopte natiën positief haar dogma te stellen, wat volgens den Woorde Gods de roeping der Overheid is. Juist op dit punt echter ontbreekt tot nog toe de scherp belijnde en wel gefundeerde overtuiging, die alleen tot formuleering van een nieuw dogma leiden kan. Tal van vraagstukken komen hierbij aan de orde, die nog niet genoegzaam zijn doorgedacht en waaromtrent nog geen communis opinio is verkregen. Thans reeds een beslissing te willen nemen, zou een plukken zijn van de vrucht voordat zij rijp was, een vooruitloopen op de leiding des Heiligen Geestes, die de Kerk in alle waarheid leiden moet." Gulden woorden, waarvan het alleen te betreuren is, dat deze zelfde Synode den tijd wel rijp achtte om te peuteren aan het bestaande artikel, hoewel dit in al diezelfde vraagstukken ingreep. En wat nog inconsequenter was? In datzelfde Advies wordt ook gezegd: „Waar ten slotte nog bijkomt, dat zulk een nieuw dogma alleen dan ' genoegzame autoriteit zou hebben, wanneer het werd vastgesteld met medewerking van allen, die de Gereformeerde belijdenis zijn toegedaan. De droevige verdeeldheid op eigen kerkelijke erve en het weinige gemeenschapsbesef tusschen de Gereformeerde Kerken in de onderscheiden landen, maken het echter onmogelijk, dat thans reeds zulk eene revisie der Confessie aan de orde kon komen." Ja, waarlijk dat staat er! Men wist dus wel, dat er nog andere Gereformeerden waren, waarmede men te maken had. Welnu, ik heb in die brochure de Heeren er voor gewaarschuwd in deze woorden: ..Wij kunnen op de historische ontwikkeling niet vooruit loopen. Op Gods tijd zullen de omstandigheden en het inzicht rijp zijn. zoodat de vrucht kan worden geplukt." Op Gods tijd, maar dat was de tijd der Synode niet. Die had haast om het der wereld te toonen, dat zij niet meer gediend was van eene overheid, die den plicht van Godswege had, ,,te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsche godsdienst om het rijk van den antichrist te gronde te wérpen". En hoewel op deze wijze, zonder medewerking van alle andere Gereformeerden, het geheele artikel toch in het geding werd gebracht, ging zij in strijd met haar eigen advies door om een vrucht te plukken, die niet rijp was. Welnu, het Gereformeerde volk en ook de A.R. Partij heeft ervaren, dat onrijpe vrucht niet gezond is en niet gedijt, maar pijn verwekt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis V

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's