Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Simeon in den tempel VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Simeon in den tempel VI

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lukas 2 vss. 25—35. vss. 25—34. En zie, daar was een mensch te Jeruzalem, wiens naam was Simeon: en deze mensch was rechtvaardig en godvreezend, verwachtende de vertroosting Israëls en de Heilige Geest was op hem: en hem was een goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude eer hij den Christus des Heeren zoude zien. En hij kwam door den Geest in den Tempel; en als de ouders het kindeke Jezus inbrachten om naar de gewoonte der wet met hem te doen, zoo nam hij hetzelve in zijn armen en loofde God en zeide: Nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar Uw woord; want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle de volken: een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. En Jozef en zijne moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd. En Simeon zegende hen, en zeide tot Maria, zijne moeder: Zie. deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teeken, dat wedersproken zal worden.

Van nature haten wij het licht, omdat onze werken boos zijn en wij komen niet tot het licht, omdat onze werken en wijzelven openbaar worden. Maar over den verloren zondaar gaat het licht op, den zondaar, die geleerd heeft, dat wij de oogen van des Heeren heerlijkheid hebben verbitterd. Hoe helder schittert Jezus als het licht, dat de duisternis onzer onwetendheid verdrijft en ons verlichte oogen des verstands schenkt, opdat wij den Waarachtige kennen. Gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, wandelt als kinderen des lichts. Dan wandelen zij temidden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld, zegt Hij, die het licht der heidenen is. Dan is ons pad als een schijnend licht, voortgaande om te lichten tot den vollen dag. Want alléén in Zijn licht zien wij het licht, dat is gezaaid voor den rechtvaardige. Immers, hoe donker ooit Gods weg moog' wezen, Hij ziet in gunst op allen die Hem vreezen. Dat licht bestraalt de Zijnen tot kennis, van dag tot dag, doet de liefde ontbranden en sterkt de hope. Ontsteekt ons in ijver tot het goede en tot hetgeen liefelijk is en wel luidt. Als gij in duisternis zijt gezeten, zal de Heere een licht zijn; Hij zal de duisternis doen opklaren. Uw licht zal Hij doen uitbreken als de dageraad, en uwe genezing snellijk doen uitspruiten, en uwe gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan en de heerlijkheid des Heeren uw achtertocht wezen. Neen, zij zullen in de duisternis niet ondergaan en telkens weer zal dit licht hen bestralen ook tot genezing hunner ziel. Deze zon is het oog der Kerk en de bron des lichts. Deze zon is met hare stralen als de koesterende vogel, die hare vlerken uitbreidt over hare jongen. In het bijzonder wordt ook in de Schrift de genezende werking van dit licht naar voren gebracht. Er zal genezing zijn onder zijne vleugelen; onder de vleugelen dezer zon, door de stralen van dit licht. Daar is de kwaal der onkunde, blindheid, vloek, zonde, onheiligheid, ellende. Onder de vleugelen van dit licht is alléén genezing.
Dit licht geneest onze blindheid. Eiken dag een bad in dit licht is dringend noodig. Dit licht verdrijft den nacht uit ons gezicht. Kent gij zóó dit licht der heidenen? Bij dit licht worden onze oogen ontdekt opdat wij aanschouwen de wonderen van Gods wet. Lezer, wij stippen nu slechts aan en zagen gaarne dat gij punt voor punt eens indenkt en uitwerkt, wat dit licht bewerkt en of gij het zóó kent. Onze oogen worden genezen en wat zien wij dan? Den Koning in zijne schoonheid! Alleen door dit licht geneest de melaatschheid onzer zonde. Ik ben het, die u heilig. Het gebroken hart wordt hersteld; Ik zie hunne wegen, zegt de Heere, en Ik zal ze genezen, en Ik zal hen geleiden en hunne vertroostingen wedergeven namelijk hunne treurigen.
Zoo komt Hij als het licht tot de ziel door Woord en Geest. De steen des harten en het wilde vleesch der natuur, de kanker der zonde en de ontsteking der borst moeten bestraald worden door dit licht. O mijn beminnelijke Jezus, wat zijt gij toch alles voor mij, uw kranke kind, bij aanvang en voortgang. De bloemen kennen de zon en buigen naar haar licht. De blindgeborene kon zeggen; een ding weet ik. dat ik blind was, maar nu zie. Zij zouden verteerd worden door hun zondekwalen buiten dit licht. In onze dagen wordt veelvuldig gebruik gemaakt in de geneeskunde van verschillende stralen om genezing te brengen voor anders ongeneselijke kwalen. Maar menig lijder vond slechts tijdelijk baat of zag zijn kwaal verergerd en daalde naar het graf. de dood sneed het leven af. Hoe wordt de laatste penning bijeenvergaard om in vaak hopelooze gevallen toch nog te worden bestraald. Maar wie kent de kwalen zijner ziel? Hoe komt het, dat Jezus zoo weinig patiënten heeft? Hebt gij al eens met Hem onderhandeld? Weet toch. Hij stuurt geen rekening, want het is alles om niet, zonder geld en zonder prijs. Maar de mensch heeft den dood verkoren boven het leven, den vloek boven den zegen. Daarom is Jezus niet in tel tot dat wij door de trekking des Vaders Hem tegemoet worden geleid in de ontdekking des Geestes. Ja. dan wordt Hij ons ten licht en ten leven. In donkere nachten bij een kouden Noordenwind buiten in deze koude wereld en onder de vervroren menschen gaat dit licht op en dan wordt de koesterende warmte gevoeld. Dan kan ik weer leven. Eenzaam is vaak het pad, maar dit licht maakt ons toch vroolijk. Ja, bij dit licht hebben wij de doodsrivier aanschouwd, overbrugd en leidend naar de. lichtstad, waar het Lam de kaars is.
Zult gij, lezer, straks ingaan in de eeuwige duisternis? Daar schijnt dit licht niet, maar brandt Gods gramschap en... de toorn van het Lam.
Ten lichte der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël.
Zoo is dit Kindeke ook tot heerlijkheid. Christus is de zee, waarin de parel van groote waarde ligt. De heerlijkheid der verkiezende genade ligt in Hem. In Hem zijn zij uitverkoren van voor de grondlegging der wereld. Door Hem alleen ontvangen de Zijnen vergeving van zonden en het recht ten leven. In Hem alleen worden zij aangenomen tot kinderen Gods. Hij nam hun smaad en schande op zich, opdat zij zouden zijn de heiligen der hooge plaatsen. Tot heerlijkheid! In Christus is eene heerlijkheid, die allen anderen glans verdonkert, gelijk zonsopgang de sterren doet verbleeken. Hij is heerlijkheid in zijn namen, naturen, ambten en staten. Hij is heerlijk in zijn kruisdood als uitdelger der zonden. Hij is heerlijk in zijn opstanding, in het aanbrengen en opbrengen der gerechtigheid. Simeon stelt den Heere zijn Israël voor en zingt des Konings lof. Uw volk Israël. Met Christus in de armen wijst hij den Vader op Zijn erfvolk, dat Hij gaf aan den Zoon, opdat Hij hun heerlijkheid zoude zijn. Hij neemt hunne schande weg, door ze zelf te dragen. Hij brengt hen tot heerlijkheid langs den weg van het kruis. Daarom zal Hij verheerlijkt worden in alle zijne heiligen en wonderbaar in allen, die gelooven.
Christus is tot heerlijkheid gesteld. Hij neemt hun smaad weg en brengt hen tot eere. Hij zelf wordt verheerlijkt met de heerlijkheid, die Hij bij den Vader had eer de wereld was en daarom zal de heerlijkheid Gods, de lichtschittering Zijner deugden, de stad Gods verlichten. Licht en heerlijkheid. Heerlijkheid en licht!
Zoo zag Simeon dit Kindeke als algenoegzame Zaligmaker. Is Hij dat voor u geworden? Want anders zal Zijne heerlijkheid uw schande vermeerderen en zijn licht uw duisternis verdichten.
Zoo geeft Simeon een profetisch getuigenis van Jezus. Nog is Zijn Koninkrijk niet vol geworden. Nog vergadert de Heere Zijne onderdanen. Heeft Hij niet ook in onze dagen een werk gewrocht, waarvan de eeuwigheid zal gewagen? Gewis, Hij heeft gedacht aan Zijn verbond en bevestigt dit van kind tot kind. Hij heeft gedacht aan Zijn naam en zich vermaard gemaakt in Israël; Zijn heerlijkheid bekend gemaakt onder Jafeths geslachten.
Zoo is het te dezen dage. Daarom zal mijn mond en mijn hart Hem prijzen voor de wonderen Zijner macht. En die Man, die meerdere Boaz. zal niet rusten, totdat de gansche zaak is volbracht en de arme Ruth aan Naomi en haar God verbonden, met Hem is verbonden en Hij zal zeggen: Ik ben de Losser. Laten ze inmiddels gerust aren lezen op deze rijke velden. Met handvollen zullen de maaiers laten vallen, want Boaz heeft goed gesproken voor Ruth. En Hij zegt tot haar: Ga niet in een ander veld om op te lezen. Blijf bij mijne maaiers!
Zoo heeft Simeon door den Geest getuigenis afgelegd van hetgeen dit Kindeke zou zijn: een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. Uw volk, o Heere, dat Gij ten eigendom hebt verkoren, hebt Gij door uw heil verkwikt. Thans reikte hij het kindeke weer over in de armen zijner moeder.
En Jozef en zijne moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd.
Dit was zeker geen wonder, dat Jozef en Maria zich verwonderden over hetgeen de grijsaard sprak over Hem Want zoo klaar en zoo ver zijn glans verspreidend had het licht in de geboortegeschiedenis nog niet voor hen geschenen als in Simeons lofzang. Het heil, dat in de belofte was geschonken, werd al klaarder ontsloten in het profetische Woord in Israël; ten laatste in Zijn eeniggeboren Zoon werd het vervuld. Dat de zaligheid ook voor de heidenen zou zijn was aan het bondsvolk niet onbekend. De heidenen zullen tot uw licht gaan en koningen tot den glans die u is opgegaan. Maar Jozef en Maria hadden het Kindeke niet aangezien in het volle licht der profetie. Zoo is het toch nog. Wie zal Hem ooit ten volle naar waarde schatten? Alles in Hem zien wat in Hem is. Riep de Bruid niet uit, na al zijne voortreffelijkheden te hebben opgesomd, al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk? Wel hadden zij een diepen indruk gekregen van de heerlijkheid der gave, maar dit is nog iets anders dan met onderscheiding haar te kennen in het geloof. Geweldig kan de indruk zijn op het hart van den armen, ongelukkigen zondaar, die dorst naar den levenden God als deze Gave hem wordt voorgesteld; als hij op Immanuël staart en de kracht van Zijn liefde het hart doet zwellen tot barstens toe; het verlangen doet trekken als ware het ineengeknepen. Immers dan is het hart vol en leeg tegelijk. De liefde doet het hart zwellen, het verlangen is als de zuigkracht van het luchtledige.
Maar dan ontbreekt nog het onderscheidend kennen, het met klare bewustheid Hem omhelzen in al datgene, waartoe Hij van den Vader is geschonken. Dit onderscheidend kennen neemt bovendien trapsgewijze toe, ook bij Gods kind, dat door Zijne kennis is gerechtvaardigd en is ingeleid in de toeëigening van dezen Christus van krib tot kruis, ja, tot in het Vaderhuis. Wij kennen ten deele en wij profeteeren ten deele. Ook aan de volmaaktheid van Gods Woord vindt Gods gemeente geen einde. We hebben volstrekt niet het gevoel uitgeleerd te zijn. maar veelmeer aan het begin te staan van de leerschool, die ons zal opleiden, totdat wij kennen gelijk wij gekend zijn. Zalige toekomst dan! Laten we hier maar goede leerjongens Christi mogen zijn. Dat wij in de leer toenemen. „Want eerst hij maakt rechte vorderingen in het Woord Gods, die niet ophoudt datgene te bewonderen, wat hem dagelijks uit de lezing of prediking er van voorgehouden wordt tot gestadige sterking zijns geloofs. Wie meent iets te weten, die heeft nog niets gekend, zegt Paulus. Wat kent gij van Hem; hebt gij Hem? Hij is ons genoeg in leven en sterven beide.
Kom, ga met ons en wij zullen u weldoen, want wij reizen naar een goed land. hetwelk de Heere ons geven zal. De liefde is mededeelzaam en waar. Waar ijzer is, brengt de magneet het in beweging en het zand blijft liggen. Wij zaaien in hope. wetende, dat Zijn Woord niet ledig zal wederkeeren. Het zal gewis vruchten dragen den grooten Landman tot glorie. Hij zal ons ook daarin niet bedriegen!
Maar keeren wij terug tot Maria en Jozef. Zij verwonderden zich over alles wat Simeon van Hem zegt. Hebt gij ook waarlijk iets van Hem te zeggen! Ik heb geloofd, daarom sprak ik. We merken op, dat deze Simeon hen waarschijnlijk verder onbekend was. Verwondert een menschenkind zich niet, wanneer een ander blijkt te weten alles wat in het hart omgaat, blijkt mee te gevoelen de worsteling en strijd des levens? En nu zegt deze Simeon zooveel van dat Kindeke! Hij blijkt het te kennen zooals geen tweede wellicht. De daden des Heeren wekken verbazing. Nu is er echter een verwondering der natuur, die geen geestelijken wortel heeft. De scharen verwonderden zich menigmaal over de teekenen en wonderen, die de Heere Jezus deed en riepen uit: Hoedanig een is deze! Daar was de bewondering der bevreemding, maar niet des geloofs. Ook het geloof toch kent zijn bewondering.
Sta er eens bij stil hoe dit kind als ieder eerstgeborene den Heere werd voorgesteld en gelost. Is dat kind nu de zaligheid Gods? Simeon getuigt, dat hij zijn wensch heeft verkregen en nu begeert te gaan op zijn bede in vrede. Was het niet of al de geslachten van ouds, patriarchen en profeten voor hen verschenen in dezen Simeon om getuigenis te geven aan deze Gave van Israëls God? Het wegstervende geslacht hief eerst nog een jubelzang aan over de komst van het heil, waarop het vrome volk van ouds had gewacht. De aarde zal vol worden van de kennis des Heeren. Ook heden gaat Gods gemeente niet zonder licht de toekomst tegen. De gangen der eeuwen zijn Godes en zijn belofte kan niet worden verbroken: ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen, tot aan het einde der wereld. Maar buiten Christus is geen kennis Gods, leven, noch vrede. Zijn naam moet worden uitgedragen tot het einde der aarde en de verwondering hier beneden zal eindigen in eeuwige bewonderende aanbidding hierboven.
En Simeon zegende henlieden. Hij wilde zeggen: wat zijt gij gelukkige echtelieden; wat zijt gij bijzonder bevoorrecht door den Heere, die u verkoor als moeder des Heeren, maar ook als echtvriend van Maria. Hij heeft u waardig gekeurd Zijn heil onder de schaduw van uw echtverbond te doen uitspruiten. Het heeft Hem goedgedacht Zijn wijnstok, welks scheuten en ranken de gansche aarde zullen vervullen, aan uw huis te planten. Het was naar de gedachten Zijns harten om Zijne heerlijkheid, die hemel en aard zal doorlichten, in uw schamele woning te ontsteken.
Hij zegende hen. Hij sprak hen gelukkig. Hun was een onwaardeerbaar voorrecht door Israëls God beschoren. Heel het geslacht der vromen stond in Simeon met zegenende handen uitgebreid over dit echtpaar met het kindeke Jezus. Zoo werd Gods zegen op Jozef en Maria gelegd. Het was toch meer dan een wensch of bede. Die zegen had iets ambtelijks. Het was Gods zegen, die op hen rusten zou. En waarlijk, dien God zegent, die zal gezegend zijn. Zelfs de waarzegger-profeet Bileam, die Israël haatte, kon Israël niet vloeken en moest zeggen: Hoe zal ik vloeken dien God niet vloekt en hij zegende hen aldaar. O, mijn lezer, wie uit Gods mond heeft gehoord: waarlijk zegenende zal Ik u zegenen, die weet — ook al kan hij het niet altijd beoefenen, al wordt het in den weg der gebedsworsteling toegepast — die weet, dat zijn uitgang en ingang wordt bewaard, dat hij op den adder zal treden en geen kwaad zal hem deren. Nu kan het ook zijn, dat wij anderen mogen zegenen in des Heeren naam, zooals Gods gemeente in hare samenkomsten in des Heeren huis door het ambt. Maar wij kennen ook het persoonlijk zegenen in des Heeren naam. Want wij weten, dat noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, den zegen zal rooven van degenen, die God heeft liefgehad met eene eeuwige liefde. Wanneer wij dan in den Heere dezulken ontmoeten, al is het nog zuchtende in de gevangenis (Gods gevangenen eten toch reeds brood van des Konings tafel), dan kan de vrijmoedige Geest ons opwekken om hen te zegenen in des Heeren naam. Zijn de zegeningen van Gods kinderen, waarlijk door den Heiligen Geest verwekt, waardeloos? Hoe zou dit mogelijk zijn? Mogen wij dan niet meer zeggen: vrede zij dezen huize en de hope koesteren, dat onze vrede er op zal rusten?
zegenen en hen behandelen naar den Raad der goddelijke voorkeur? Het is toch geen bloote vorm als Izaak een zegen legt op zijne nakomelingen of een afreizende Mozes zijn volk zegent: De eeuwige God zij u een woning van onder eeuwige armen.
Bekent gij niet, dat gij niet gaarne den zegen van uw stervenden vader of ontslapen broeder of zuster in den Heere zoudt missen?
O. hoe nederbuigend goed is de Heere ook door den dienst van menschen om zijn kinderen te laten zegenen. Wie daarvan niet weet, kan er niet over oordeelen. Hij zwijge, want hij weet niet, wat dit beduidt voor tijd en eeuwigheid. Was voor meer dan een de zegen van een vader of moeder, die afreisde naar de stad onzer bijeenkomsten, geen rijker erfenis dan alle schatten der aarde? Niet anders is het met de zegeningen van onze geestelijke vaders in de genade. Neen, wij zijn niet bijgeloovig, maar geloovig, omdat wij weten, dat ook dit deel van de verbondszegeningen ons toekomt van Hem, die Zijn zegen legt op Sions nakomelingen.
Zegenende menschen zijn worstelende menschen om den ' zegen, die zij schenken, want gelijk zij uit God geboren zijn, zoo zullen zij ook door Hem worden vervuld. Zij druipen als hemelsche dauw op onze ziel en verkwikken anderen. Zeker, we staan soms heilig verlegen over zooveel goedertierenheid. maar ook van deze zegeningen mogen wij wel bedenken: vergeet nooit een van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet, 't is God, die ze u bewees. Aan Gods Kerk ontbreekt in onze dagen maar al te veel dit verbondsleven, dat toch zoo nauw verbindt aan den troon der genade en leert pleiten op hetgeen door Hem is toegezegd. Toets uw christendom eens ook aan dit deel der goddelijke waarheid De gezegende echter wordt door dien zegen gebracht onder heilige verplichtingen en moet verwachten, dat hij wordt ontvangen en genoten in den weg van hartverscheurend leed, bang lijden en kruis, want om niet geschonken genade is toch duur betaald door het bloed des Lams en moet als genade worden ontvangen door den gezegende, zoodat het vleesch er niet in deelen zal, opdat genade genade zijn en blijven zal. Wie heeft nu de erfenis, die den zegen wegdroeg of hij die het aardsche goed erfde, maar niet werd gezegend?
Wordt Jozef gezegend, alzoo hij rechtvaardig was. Maria in het bijzonder krijgt nog een afzonderlijke beurt van Simeon. Vooral het teeder besnaard gemoed van Maria, de moeder des Heeren, zal worden doorwond en zij zal ervaren, dat rijke genade zware kruisen brengt, opdat zij alleen roemen zal in den Heere.
En Simeon zegende henlieden... O, gelukkig echtpaar, door den Heere en zijn ouden vergrijsden knecht gezegend, voor tijd en eeuwigheid. Simeon wil gaarne hun voorrechten erkennen en genade maakt niet afgunstig, maar verbindt aan hetgeen de Heere wil begenadigen. Hoe wonderlijk toch, dat de Heere ons iets wilde leeren van dit zegenen en gezegend worden. Hij mat ons erfdeel met ruime snoeren. Afgunst of smaad kan dien zegen niet rooven. Dit alles mag onze ziel vervoeren.
Laat ons leven dan zwaar zijn, maar het is toch rijk. Het is de Heere, die Zijn Vaderhart openstelt en doet ervaren, dat daar ruimte is voor velen, ook voor degenen, die wij mogen dragen voor den troon en kennen als des Middelaars loon. Dit is mijn troost in druk mij toegelegd, dit leert mijn ziel Hem achteraan te kleven. Zoo mag de zegen van Simeon over Jozef en Maria ons mede gelden. Voor eeuwig gezegend! Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn. Dit weet ik, dat God met mij is.
Maria krijgt nog een afzonderlijke beurt als de moeder des Heeren:
En Simeon zeide tot Maria, zijne moeder: Zie, deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël en tot een teeken, dat wedersproken zal worden.
Simeon weet, dat het Kindeke alléén haar Kindeke is, ontvangen door den Heiligen Geest. De Geest richtte Zijn voet naar den tempel, sloot zijn armen om het kind, opende zijn lippen en doorademde zijn stem. Ruime vergezichten ontsloten zich voor zijn verbaasden blik en hij schouwt tot in de eeuwigheid der heerlijkheid van en door dit Kindeke. Licht en heerlijkheid! Een schare, die niemand tellen kan! Maar nu vernauwt zich de gezichtseinder. Hij stelt zich in het heden van des Kindekes lot in Israëls historie. Eerst zag hij het resultaat: nu den weg, die derwaarts voert. Dat is twee! Maar als God dan maar in dien weg is, en dat zal zeker zijn, is toch het pad, al gaat het over doornen, toch veilig en heilig. Zóó snijdend is wat hij zeggen gaat, dat Maria zeker ondersteunende genade heeft ontvangen om niet te bezwijken. Menschen vergaan in opgetogenheid of zwartgalligheid, niet Gods Woord. Dit Woord idealiseert niet en blijft toch ideaal. Hoor dien wetgeleerde eens: Meester, ik zal U volgen, waar gij ook henen gaat en hij krijgt ten antwoord: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des mensch heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge... Wie Hem mag volgen zal niet in de duisternis wandelen, maar komt wel aan het kruis, want Hij heeft gezegd: Gelijkerwijs Ik in de wereld ben, zult gij in de wereld zijn, doch hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. En... wie zijn hand aan den ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, is niet bekwaam tot het Koninkrijk Gods. Wie niet haat zijn eigen leven, kan Zijn discipel niet zijn. Alles, alles hebben wij dan voor Hem over, die ons zoo uitnemend heeft lief gehad. Wie zou U niet vreezen, Gij Koning der heidenen, want het komt U toe!
Gods Kerk heeft een ideaal... een nieuwen hemel en een nieuwe aarde, waar God zal zijn alles en in allen. Doch de weg derwaarts is een weg van sterven, van kruisiging, van strijd en ondergang. Dit is nu de koninklijke weg naar den hemel! Wilt gij dezen weg aanvaarden? Gij hebt toch met Mozes gekozen? Vrees niet! Deze waarheid nu wordt aan Maria en in haar aan Gods Kerk profetisch voorgesteld. Zoo wordt het Kindeke in het rechte licht gesteld als Messias, als Borg.
„Gezeggelijk" houdt den loop niet uit en keert vol vijandschap huiswaarts als hij in den modder van den poel mistrouwen terecht is gekomen. Maar „Christen", hoewel nog met zijn pak op den rug — het is een wonder, dat hij niet is gesmoord — maar Christen komt er uit aan de zijde, die voert naar het enge poortje, want genade liet niet toe weder te keeren, doch leidde hem voort, opdat hij in het graf van Christus zijn pak zou voelen wegglijden van zijn schouders. Houdt moed, God-vruchte schaar, houdt moed! Hij is getrouw, de bron van alle goed!
Aanmerkt dezen, die zoodanig een tegenspreken van de zondaren tegen zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uwe zielen. Maria had gezongen: Hij heeft Israël zijnen knecht opgenomen opdat Hij gedachtig ware der barmhartigheid in eeuwigheid. Blijde verwachting vervulde haar hart. Zij zag een weg met rozen, ook al had ze met de doornen kennis gemaakt. Zou geen geweldige ontnuchtering volgen? Heeft ze wel gedacht aan dat andere woord: Israël zal zich niet verzamelen laten?... Zie, Ik heb het u voorzegd. Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt en opdat wanneer de ure zal gekomen zijn, gij ze moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb.
Zoo is dan dit woord ook gesproken voor Gods Kerk van dezen dag om haar voor te bereiden op droefheid, lijden en strijd... om te overwinnen door het bloed des Lams. Dit woord staat geschreven om ons den Christus in samenhang met Zijn volk te teekenen, opdat wij zouden weten het wonder Zijner eeuwige genade, dat Hij ons niet ten val, maar ter opstanding is gesteld. Komt. laten we nu dit woord nog nader bezien.
Zie, deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël en tot een teeken, dat wedersproken zal worden.
Bewonder het Teeken van Gods eeuwige zondaarsliefde in dit Kindeke en zegge ons hart ook heden: U kiest mijn hart, onder ramp en smart, voor eeuwig tot zijn Koning. Hij is het en zal het eeuwig zijn, omdat Hij het heeft gedaan!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Simeon in den tempel VI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's