Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VIII

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VIII

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo wordt dus de Staatsidee der hedendaagsche A.R. Partij geoordeeld door de Adviseurs der Synode van 1905, die zonder er doekjes om te winden, verklaarden, dat een neutrale Staatsidee, een religieus indifferentisme, zooals deze in de moderne wereldbeschouwing wordt voorgedragen, lijnrecht in strijd is met het Calvinisme. En zij zeiven verklaarden „geen oogenblik te aarzelen zulk eene opvatting van de vrijheid der religie te verwerpen". Zij zagen ook in, dat zulk een neutrale Staatsidee niet te rijmen viel met het overige deel van Art. 36 der Belijdenis, dat men niet dacht te schrappen. Het is dus duidelijk, dat de ontwikkeling, die de A.R. Partij heeft doorloopen sinds 1905, een verkeerde is geweest. Zij is in hare politieke beschouwingen afgegleden naar een door den tijdgeest bepaald beginsel van geheel anderen oorsprong en geheel andere orde dan de Christelijke religie in zich draagt. Zij heeft in de operatie, die deze Synode op Art. 36 toepaste, eene prikkel gehad om steeds verder in de modernistische richting te gaan. Daarmede is zij als Partij eigenlijk ontkerstend. Het kan natuurlijk wel zijn, dat uit kracht der traditie zij af en toe nog een en ander voorstaat, dat de Christenen ook begeeren na te streven, maar hare poltieke wereldbeschouwing wortelt niet meer in het geloof in Gods souvereiniteit en in de gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Het gaat haar, zooals het met geheel ons moderne leven gaat. Men kan, zooals ik onlangs bij een Duitsch denker las, de vraag stellen, of deze moderne menschheid nog Christen is en dan antwoorden: het wezenlijke van het Christendom, zooals het historisch verschijnt, zijn wij kwijt, maar we hebben nog zooveel, dat aan de Christelijke religie herinnert, er is nog zooveel in onze cultuur, dat Christelijk van oorsprong is en dus we maken nog aanspraak op den naam. Maar het wezenlijke, dat was deze man kwijt en hij was er zich van bewust. Duizenden zijn dat wezenlijke ook kwijt, maar zijn er zich niet van bewust. Doch de ervaring leert, dat het dan gaat van kwaad tot erger. De ervaring heeft dit trouwens in Duitschlands ontwikkelingsgeschiedenis geleerd. Doch als een politieke partij, haar primordiaal beginsel heeft ingeboet, dan gaat het daarmede precies zoo. Een politieke beschouwing, die is losgeweekt van den geestelijken wortel, waaruit de partij ontsproten is, houdt allerlei vormen over, uit kracht van traditie, maar uit het oorspronkelijk beginsel kan zij geene inspireerende kracht meer betrekken. En eene uit het Calvinisme opgekomen politieke partij, die den Staat het orgaan ontzegt tot onderscheiden op religieus gebied, kent ook den Staat niet meer als buigend onder Gods souverein gezag en gehoorzamend aan Zijn Woord. Daarmede is de teerling geworpen en is wezenlijk de Rubicon overtrokken, die het Calvinisme scheidt van de moderne wijsbegeerte. Het is natuurlijk mogelijk, dat de veldheeren, die deze rivier overgestoken zijn, zich daarvan niet bewust zijn geweest, dat zij door practische overwegingen, of wat nog waarschijnlijker is, door den geest des tijds bekoord, werden geleid tot den onbewusten overgang, maar het feit blijft des niettemin en doet op de toekomende geslachten zijn ontkerstenenden invloed gelden. Er is op zulk een weg geen stilstand. De Adviseurs van 1905 hebben dat gevoeld en er tegen gewaarschuwd, maar in den loop der jaren verstomde die waarschuwende stem, trad ook de rest van Art. 36 op den achtergrond voor de wezenlijk neutrale Staatsidee.
In die brochure Grijpt als 't rijpt heb ik er echter in 1905 op gewezen, dat het, nu de Confessie zooveel eeuwen niet herzien was, nuttig moest geacht zich helder rekenschap te geven van de diepgaande wijzigingen in ons cultureele leven. Ik stelde het als een vraagstuk, hoe het mogelijk kan zijn in onze dagen weder aan te knoopen aan de oude lijnen. En ik wees er op, dat ik over dit probleem slechts enkele opmerkingen maakte, genoegzaam om mijne afwijzende houding te rechtvaardigen. Met het oog daarop s t e l d e ' i k in het licht, dat als de Heere Jezus in de wereld komt, Hij den Staat vindt. Hij riep niet voor het eerst een Staat op, maar Hij verscheen in eene wereld, waarin het Staatsleven reeds een langdurigen ontwikkelingsgang had doorloopen. Als Hij verschijnt, ging er een gebod uit van den keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zou worden. En dat geschiedde, als Cyrenius over Syrië stadhouder was. Ja, het de toenmalige bekende wereld omvattende Romeinsche rijk had reeds een eeuwenlange geschiedenis achter zich. De Staat had eveneens een geschiedenis van eeuwen. Gods Woord leert het ons. En als de Heere Jezus verschijnt, dan doet Hij geene keuze tusschen de destijds reeds lang bekende verschillende regeeringsvormen. Hij zegt van geen enkele staatsidee, dat zij de eenige is, die bestaansrecht heeft. Noch de democratie, noch de monarchale regeeringsvorm, noch de republiek wordt door Hem aangeprezen, doch Hij wil, dat een zuurdeesem van Gods Koninkrijk het al doordringen zal. En daarop wees ik, dat na een paar eeuwen van worsteling de Christelijke religie zulk een geweldigen invloed verworven had, dat zij zelfs dén toenmaligen Staat doordrong, zoodat met Constantijn de Groote de eerst vervolgde godsdienst de steunpilaar van den Staat werd. De Christelijke religie verdrong het heidendom en kerstende de oude Staatsidee. En ik vestigde er de aandacht op, dat men oudtijds zich niet kon voorstellen, dat de Staat bestaan kon, wanneer er, zooals in onze dagen, verschillende religies naast elkander zich ontwikkelden. Ik wees op het toenmalige Rusland, dat er in 1905 nog heel anders uitzag dan thans, op den nauwen band tusschen troon en altaar en hoe de Czaristische regeering de positie der orthodoxe kerk met alle hare macht poogde te handhaven in hare bevoorrechte positie uit vrees, dat losmaking dier banden den Staat zou schaden. De oorlog en zijne gevolgen hebben echter met het Czarisme ook de oude nationale orthodoxe kerk gesloopt en landen en volken overgegeven in handen der atheïstische geweldenaars, zoodat het bewijs nu wel geleverd is, dat een door politieke macht in stand gehouden kerkformatie, welker innerlijk leven feitelijk gestorven, althans zoo versteend was, dat er geen kracht meer van kon uitgaan, een revolutionaire schok meestal niet meer doorstaan kan. De geschiedenis der kerk en die der revolutie heeft ook hier te lande hetzelfde geleerd.
Zoo heb ik er ook nadruk op gelegd, dat de verscheidenheid op religieus terrein in den loop der eeuwen is toegenomen en dat onder die veelvormigheid men nog niet altijd inzag, dat daarmede ook de Staatsidee zich moest wijzigen. Zoo liet ik het licht vallen op hetgeen hier te lande gebeurde onder onze Vaderen, hoe zij langzamerhand beschouwingen verwierven, die van de middeleeuwsche voorstellingen met name daardoor afweken, dat zij het recht der vrije consciëntie erkenden. Toch bleven ook de Vaderen nog bij de antieke staatsidee, dat een gezond Staatsleven slechts mogelijk kon zijn, als in zake religie de burgers vrijwel één waren. Maar ook daarin kwamen zij langzamerhand tot de opvatting, dat het Staatsbelang den doorslag moest geven, of bewegingen op godsdienstig gebied al of niet konden worden getolereerd. Ik heb als voorbeeld daarvan gewezen op hetgeen dien aangaande geleerd werd in het bekende leerboek, dat zeer lang het leerboek was der kerk, dat de predikanten bestudeeren moesten om dogmatisch onderlegd te worden, namelijk de Synopsis purioris Theologiae der Leidsche hoogleeraren Poliander, Rivet, Walaeus en Thysius. Deze toch legden vooral nadruk op de bestrijding van die ketters, die den vrede en de eendracht van het Gemeenebest bedreigden, dus van de revolutionairen, die sekten en muiterijen in kerkelijke en wereldlijke regeeringen trachten aan te richten. Tegen zulke leeringen moest de Staat vooral waken. Een religie, die verderfelijk is voor het Gemeenebest, mocht de Staat niet vrij laten tieren. De Overheid had dus een taak op het gebied der religie, maar het Staatsbelang was daarbij van groote beteekenis. En ik vestigde er de aandacht op, dat daaruit duidelijk blijkt, hoe er in vergelijking met vroegere perioden in de geschiedenis, dus eene mildere houding werd aangenomen. En ik stelde in het licht, dat rekening te houden met het belang van den Staat, ook waar het de religieuse verscheidenheid betrof, niet streed met Gods eer, omdat het nu eenmaal zóó is, dat de Staat niet bij machte is meer te bereiken dan God in handen van menschen heeft gesteld en daartoe behoort niet het recht over de consciëntie en het kennen der harten.
En zoo teekende ik ook in enkele groote trekken de opkomst van de intellectualistische beweging, die haar uitgangspunt had in wijsgeeren als Cartesius en Spinosa en hoe deze wijsgeerige scholen het staatsbegrip hebben gewijzigd, zooals zij heel ons volkswezen hebben beïnvloed en de groote krachtbronnen geweest zijn, waaruit het liberalisme en modernisme op het gebied van het kerkelijk leven en het liberalisme en ten laatste ook socialisme en communisme op staatkundig terrein zijn opgekomen. De Staat werd de neutrale Staat, werd ontheven van den plicht de eerste tafel der Wet te handhaven, had alleen maar te letten op de geboden der tweede tafel. De leer, zooals die door de leidende figuren der A.R. Partij tegenwoordig voorgedragen wordt, is precies dezelfde. En daaruit wordt het dan ook duidelijk, hoe diep de afglijding is van den grondslag van het Calvinisme niet alleen, maar van de allereerste beginselen van Gods Woord.
Het is in hooge mate te betreuren, maar het feit ligt er, dat met name de Heer Colijn in zijn uitlegging van het program van beginselen der A.R. Partij op liberalistisch spoor is overgegaan. De eerste tafel komt niet meer in aanmerking voor eene Overheid, die geen onderscheidingsorgaan meer bezit. En hij verliest volkomen uit het oog, dat een Staat, die zulk een orgaan mist, ook voor de tweede tafel geen orgaan meer overhoudt. Gods wet in haar geheel is dan ook in deze moderne maatschappij in het gedrang gekomen, want breede kringen in het volksleven hebben alle eeuwige dingen uitgewisseld door een „stuivertje wisselen oj, zedelijk gebied. En ik heb er voor gewaarschuwd, dat zulk eene historische ontwikkeling tot noodzakelijk gevolg moest hebben een „socialisatie van den Staat, waar bij in naam van het Staatsbelang vooral de Christelijke religie om hare handhaving der persoonlijkheid het zal moeten ontgelden".
Alzoo heb ik meer dan 30 jaren geleden gewaarschuwd. En als wij nu zien, wat er in Rusland, Italië, Duitschland, Mexico en misschien straks ook in Spanje gebeurt, heeft dan het historisch verloop in deze dertig jaren niet de juistheid bevestigd van de beschouwing, die ik in die oude brochure heb gegeven? De feiten hebben de profetie vervuld. En is het dan niet te betreuren, dat de toen door mij gestelde eisch, dat het vraagstuk in onderzoek moest worden genomen. opdat de Kerk daarover zich op grond van Gods Woord een heldere voorstelling zou vormen en haar bazuin een zuiver geluid zou geven, in den wind is geslagen?
Ik heb er op aangedrongen zooveel dit in mijn vermogen was, maar heb geen gehoor kunnen krijgen, omdat zooals de geschriften en de daden dezer antirevolutionaire leiders leeren, zij feitelijk van de basis der Christelijke Staatsleer waren afgegleden. Zij hadden er geene behoefte meer aan, daar zij meenden in het liberalisme den steen der wijzen te hebben gevonden door zich een Staatsidee te verzinnen, waarin voor bemoeienis met de religie geen plaats meer was, omdat aan dien Staat het onderscheidingsvermogen ontbrak. Welnu, de geschiedenis van onze dagen leert, hoe bij al die volken, die door zulk een Staat geregeerd werden, het proces omsloeg in zijn tegendeel, zoodat de Staat op religieus gebied een staatsreligie importeerde, die met het Christendom zich niet verdraagt en tot practijken terugkeerde, die als twee druppels water op elkander gelijken op de practijken uit de dagen, waarin hij, die het beeld van dezen Staat niet wil aanbidden, werd geworpen in den oven des brandenden vuurs.
Wij behoeven klaarheid over dit vraagstuk, in de eerste plaats reeds, omdat de Kerk van Christus in deze wereld van verwarring en van naderende revolutie de banier heeft te ontplooien, welker kleuren zoo helder zijn, dat er geen twijfel overblijft over de beginselen, waaruit zij leeft. Doch ook voor de politieke ontwikkeling is dit van belang, nu eigenlijk niemand weet, waarheen wij worden geleid. Wij ervaren, dat de regeering allerlei vereenigingen, groepen, bewegingen op haren index zet, maar van den maatstaf, die haar daarbij leidt, weten wij niets. Straks komt er eene andere regeering en de vraag rijst, welke wegen deze zal bewandelen. Ook in dit opzicht kan Spanje ons een voorbeeld zijn. Men is daar blijkbaar strenger geweest en had tal van tegenstanders in de gevangenissen opgeborgen. Nu kwam er eene andere meerderheid aan het roer, welker eerste werk was de gevangenissen weder open te zetten. Zie daar de wankelbaarheid der democratische „Chateaux en Espagne", welke luchtkasteelen een leerzaam voorbeeld bieden voor ons volk, dat nu nog zoo ver niet is gekomen. Er is hier te lande nog een reservefonds in het volksleven, dat de voorgeslachten ook geestelijk ons nalieten. Er is behalve het Roomsch Katholicisme, nog een Christelijk element, dat, helaas, wel zeer verdeeld is, maar toch van de dagen van Groen van Prinsterer af weerstand heeft geboden tegen de vervlakking van den liberalistischen geest. Doch de ervaring leert, dat ook hierbij eene verslapping der geesten ingetreden is, omdat de beginselen werden verwaterd en verdoezeld. Als niet alle teekenen bedriegen, dan wacht ook hier te lande eene opschuiving naar links. De laatste verkiezing wees reeds in die richting. Ik zal over de oorzaken daarvan nu niet uitweiden, doch er alleen op wijzen, dat eene deivoornaamste is, dat de Christelijke beginselen niet meer bezielen, eigenlijk ook niet kunnen bezielen, geene attractie meer zijn vooral voor de jongeren, omdat nu eenmaal het woord van den Heere Jezus ook op dit terrein geldt: „Als het zout smakeloos wordt, waarmede -zal het ook gezouten worden?" Als er weer van eene bezieling sprake zal komen, dan kan dit natuurlijk niet om ijdel geroep en luid applaus, dat menschen verheerlijken moet. Het kan alleen, als het beginsel van het Gereformeerde Protestantisme weer gaat leven in de zielen, als er weer terugkeer komt tot de belijdenis van Gods souvereine majesteit, die ook gaat over den Staat, als wij weer worden waarlijk Gereformeerde mannen en vrouwen, die leven niet uit een wedergeboorte, die alleen maar verondersteld is, maar die de Heilige Geest voltrok diep in de zielen van Gods kinderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 maart 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis VIII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 maart 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's