Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus voor het Sanhedrin III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus voor het Sanhedrin III

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 26 vs. 57 en 59—64. Die nu Jezus gevangen hadden, leidden hem henen tot Kajaphas den hoogepriester, alwaar de schriftgeleerden en de ouderlingen vergaderd waren. En de overpriesters en de ouderlingen en de geheele groote Raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij hem dooden mochten en vonden niet; en hoewel er vele valsche getuigen toegekomen waren, zoo vonden zij toch niet. Maar ten laatste kwamen twee valsche getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. En de Hoogepriester opstaande, zeide tot Hem: Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? Doch Jezus zweeg stil. En de Hoogepriester antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch ik zeg ulieden, van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.

Doch Jezus zweeg stil. W e zagen de laatste maal waarom en waartoe Hij zweeg. Kent gij dien zwijgenden en sprekenden Jezus voor uwe ziel? Ja? Hoe hebt gij Hem dan ontmoet?
Zoo staan daar twee hoogepriesters tegenover elkander. De snoode Cajaphas en de gezegende Christus. Hier is het Paaschlam, dat weldra geslacht zal worden. Hij heeft gezwegen, geweigerd zich te verklaren over zijn raadselspreuk over den Tempel. Zoo beheerscht Jezus koninklijk den gang van het proces, waarvan het vonnis reeds vaststond.
Pijnlijke stilte heerscht in de rechtszaal. W a t zal men beginnen? De Geest der waarheid gaat op richterlijke wijze door de vergadering. Er is verlegenheid en verbittering. W i e verloor eigenlijk het geding? W a s het Jezus of zijn rechters? Cajaphas bezint zich. Jezus de Nazarener moet sterven, dat staat vast. Doch het proces vordert niets. Daarom zal de hoogepriester doorzetten en de vraag stellen, die ligt op den bodem aller vragen omtrent Jezus. Hij daagt den Heere Jezus voor den troon des Waarachtigen Gods en vordert Hem op een eed.
„Ik bezweer u bij den levenden God, dat Gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods." De hoogepriester wenscht een uitdrukkelijke verklaring van den Heere Jezus over Zijn Messiasschap om Hem als valsche Messias te kunnen veroordeelen. Immers daarvoor houdt hij Hem, omdat hij Hem niet kent.
Petrus had in de deelen van Caesarea Filippi op de vraag van Jezus: wie zegt gij, dat Ik ben, uitgeroepen: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. En Jezus had geantwoord: Zalig zijt gij, Simon bar Jona, want vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is.
God wordt de levende genoemd om Hem te onderscheiden van de afgoden. De afgoden zijn dood; zij hebben een mond maar spreken niet en ooren doch zij hooren niet, ook geven zij geen geluid door hunne keel. De levende God, vol van werkdadig zijn. Leven is veel meer dan bestaan. De levende God is de eenig ware God, die den hemel en de aarde geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt.
W a a r om zouden de heidenen zeggen: W a a r is nu hun God? Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt.
Kent gij den levenden God? V a n nature kennen wij God niet en versieren ons een god naar eigen gedachten. Wij oefenen godsdienst jegens dien versierden God. Zoo versieren de menschen zich ook een Jezus naar hun gedachten en vertrouwen op hun gedachten-god en gedachten-Jezus, zoodat zij een versierden godsdienst hebben. Wij hebben van noode den levenden God te kennen om niet bedrogen uit te komen met onzen godsdienst. Die levende God is een verterend vuur en een eeuwige gloed. W i e zal voor Hem bestaan ten tijde Zijns toornigen aangezichts? De levende God doet den dooden zondaar sidderen voor Zijne majesteit. W i e zal voor Hem bestaan; wie zal leven als hij valt in de handen van den levenden God?
Veler godsdienst is ijdelheid, ondanks den christelijken naam, waarmede hij wordt gesierd. W i j hebben van noode den levenden God te kennen en den levenden Christus, die dood is geweest, maar nu leeft in alle eeuwigheid. Alleen door het leven van Hem, die gestorven is als zondendrager kunnen wij voor den levenden God bestaan.
De hoogepriester vraagt Jezus onder eede, of Hij is de eenige en de ware Messias, de Zone Gods. Op deze wijze moet de zaak tot beslissing komen. Hier is het hoogtepunt in de rechtszaal. Hij bedient zich van het wettelijke en gebruikelijke bezweringsformulier. Wie zwoer, wist dat de God der waarheid wrake zou doen over den meineedige. Hij vordert den Hecre Jezus zijn geloofsbrieven af en treedt op in de waardigheid van zijn ambt. Hoe moet zijn ziel zijn gepijnigd, dat Hij op een eed werd gebracht. De eed toch is er onder ons menschen om der zonde wil. omdat de mensch leugenachtig is geworden. De eed van den Zone Gods in de laatste vergadering van het sanhedrin om Jezus te veroordeelen tot den dood, stelt ons voor den gruwel dat de eed wordt gebruikt om de leugen te doen triumpheeren. Zoo komt dan de vraag onder eede tot Jezus wie Hij is. Vele eeuwen zien als op deze vergadering neer. De einden aller Christus-voorbereidende eeuwen zijn hier samen. Hiervan had echter het sanhedrin geen vermoeden. Cajaphas gaat met den Heere Jezus in de eedkamer Gods. Daar is het wel zeer plechtig en majestueus. W i e daar werd binnen geleid, kwam onder de kracht der eeuwige waarheid in God.
De hoogepriester maakt gebruik van zijn ambtelijke waardigheid om Hem op een eed te vorderen, Hem dus behandelend als een leugenachtig mensch, gelijk andere menschen. Hij moet nu maar vrijuit zeggen of Hij de eenige, de groote, de verordineerde Messias is. Hier was voor Jezus een diepe vernedering. Zijn spreken was immer gehoorzaamheidsbetoon aan den Vader. Nooit was er bedrog in zijn mond geweest, noch onrecht op Zijn lippen. Jezus' woorden hadden altijd de kracht van een eed. Hij is de getrouwe en de waarachtige getuige, de Ja en de Amen. Hij klimt op tot den volmaakten ernst van het hemelsche en het eeuwige.
Hij is de waarheid. Hij leeft den Eeuwige! Hij is de Waarachtige God geopenbaard in het vleesch. Hem te vorderen op een eed was brutale Christusloochening; Hem als valsche Messias daarstellen. Zweer mij bij God; ik bezweer u bij den levenden God. Cajaphas trok Jezus in de eedkamer Gods. Ach, indien hij had beseft wat hij deed. waren de woordenhem op de lippen bestorven. Ter plaatse van het gericht aldaar was goddeloosheid. Zoo moet Jezus boeten voor de leugenachtigheid der Zijnen. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem. Hij was de beëedigde Middelaar.
Kende Jezus de eedkamer Gods? Zeer zeker. Reeds in de stilte der eeuwigheid had de Vader Hem gezworen. Ik heb eens gezworen bij mijne heiligheid: Zoo Ik aan David lieg, Zijn zaad zal in eeuwigheid zijn en zijn troon zal voor Mij zijn als de zon. En: de Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen, gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening Melchizedeks. Daarin is goddelijk vermaak, wanneer de Vader met eede, dus zijn eigen wezen als pand stellende, den Zoon belooft, dat Zijn troon zal schitteren als de Zon. Hij zal Hem zijn glorie niet onthouden als Hij gaat door smaad en hoon naar den troon. In dien eed is ook Zijn volk opgenomen. God heeft met eede gezworen aan de Kerk. W a a r l i j k zegenende zal Ik u zegenen. Gods belofte en Zijn eed zijn als de twee armen van het anker, dat ingaat tot in het binnenste heiligdom, opdat wij een sterke vertroosting zouden hebben. Zoo mocht Paulus inblikken in de eedkamer Gods. En, zoo laat hij volgen, wij namelijk, die tot de voorgestelde hope de toevlucht genomen hebben. Zalig, wie mag leven uit de zekerheden Gods. In ons is alles onzeker en wankel. In God den Heere zijn de eeuwige vastigheden. De grondslag van Sions zaligheid is eeuwig onwankelbaar in het deugdenbeeld Gods.
In de eedkamer Gods. Zijt gij daar ooit geweest? Bloed en eeden zijn mijn zekerheden. Niet wat ik ben in mijzelven. maar wie ik ben in Christus, daar gaat het om. Ik ken een mensch in Christus. Gods Wezen is ons waarborg der zaligheid.
Denkt gij ook wel eens aan een anderen eed Gods? Zoo heb Ik dan gezworen in mijnen toorn zoo zij in Mijne rust zullen ingaan. Ook de vloek ligt onder den last van Gods eed. Uit die eeden Gods tot Sions zaligheid wordt de eed van trouw geboren, zooals David daarvan gewaagt: Ik heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik zal onderhouden de rechten Uwer gerechtigheid. Wereld, gij moogt weten wie wij zijn. Zoo dan wie zich Mijns en mijner woorden zal geschaamd hebben, diens zal Ik mij ook schamen voor Mijnen Vader en voor de heilige engelen. Ik weet hoe het vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen.
W i e zijt gij? W i e zijt gij? In de rechtszaal staande voor God: wie zijt gij? O, ook voor den bevenden zondaar ligt alleen zekerheid in de vastigheden Gods. Als de Heere ons betrekt in het gericht kunnen we niet één op duizend antwoorden. De Heere make u waar voor uzelven en God. Die vastigheden Gods openen een algenoegzaam heil. Ze zijn de fundamenten der Kerk. W i e zijt gij? W i e zijt gij voor God? W i e is deze Jezus voor u, die daar staat in de eedkamer Gods?
Maar de eeden des Vaders zijn Hem tot troost, reeds in de stilte der eeuwigheid gedaan. Daaruit wordt het woord geboren, dat Hij heden spreken zal. Het is als luistert de schare der verlosten over de tinne des hemels naar het antwoord van den Messias.
Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden van nu aan zult gij den Zoon des menschen zien, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels."
Lucas, de evangelist, vermeldt ons nog, dat de Heere Christus ook sprak: Gij zult niet gelooven, al zeg ik het u. Daarmee toont de Heere Jezus, dat Hij weet voor wien Hij staat; een rechter, die niet gelooft, zelfs niet den beëedigde en Hem bij voorbaat heeft veroordeeld als meineedige, als Gods lasteraar. Dat alles verzwaart Jezus' lijden, maar toont ons óók Zijn koninklijke majesteit in de rechtszaal. Zij hadden gehoord wat Hij had gesproken, zich menigmaal verwonderd en geërgerd over de wonderen die Hij deed en moeten opmerken, dat Hij sprak als macht hebbende en niet als de Parizeen en Schriftgeleerden. Juist dat had hen vervuld met doodelijken haat.
Zoo begint dan de Zone Gods in het vleesch te spreken nu Zijn Messiasambt aan de orde is gesteld voor den levenden God. Hij volhardt in Zijn belijdenis ten einde toe, opdat Hij zou bewerken de volharding der heiligen, zoodat zij mogen spreken: Ik weet, wien ik geloofd heb en dat Hij machtig is mijn pand bij Hem weggelegd te bewaren tot dien dag. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal dezelve uit mijne handen rukken, zoo had de goede Herder gesproken. Nu gaat Hij gewillig Zijn leven afleggen voor Zijne schapen.
De Heere Christus vermijdt geen antwoord, maar Iaat de verantwoordelijkheid van den vrager ongerept. Gij hebt het gezegd. Hij heeft alzoo den eed aanvaard, nu ook voor Zijne tegenstanders verklaard, ten aanhoore van den levenden God. dat Hij de Christus Gods is. Hij houdt vol de Messias te zijn ook als het gaat op een sterven. Hij aanvaardt ook heden in de rechtszaal Zijne verplichtingen als Borg.
Toen de Messiasbekentenis Hem de kroon kon brengen, onttrok Hij zich. Als de discipelen Hem belijden als den waren, van God gezonden, Messias, gebiedt Hij hun: Zie toe, dat gij dit niemand zegt. Waarom? Omdat Zijne ure nog niet was gekomen en toch sprak Hij vrijuit tot de wereld. Toen satan Hem stelde voor Zijn Zoonschap en zeide: Indien Gij de Zone Gods zijt, werp uzelven nederwaarts van de tinne des tempels, was Zijn antwoord: Daar is wederom geschreven: Gij zult den Heere uwen God niet verzoeken. Hij stelt zich als mensch voor God. Nu het Zijn leven gaat kosten getuigt Hij beide. Hij is de Christus, de Zoon des levenden Gods. Doch merkwaardig is de wijze, waarop Hij van beide nader spreekt. Het is weer een raadselspreuk bij uitnemendheid. Hij teekent Zijn Messiaswaardigheid in het beeld der Oud-Testamentische profetie.. Zijn Woord herinnert aan een visioen van Daniël ( 7 : 13). Daniël zag een viertal dieren opkomen uit de rivier. Toen het vierde dier de volkeren vertrad, zag Daniël iets zeer wonderbaars. Voorts zag ik in de nachtgezichten en zie, er kwam Eén met de wolken des hemels als eens menschen zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor denzelven naderen.
En Hem werd gegeven heerschappij en eere, en het Koninkrijk, dat Hem alle volkeren, natiën en tongen eeren zouden; Zijne heerschappij is eene eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden.
Deze menschen-zoon is ongetwijfeld de Messias en het . is buiten twijfel dat de Heere Jezus aan deze plaats den naam Zoon des menschen voor zichzelf heeft ontleend. Door den Geest der profetie had Hij dien, eeuwen tevoren, aan Daniël bekend gemaakt. Die bekendmaking geschiedde in het nauwste verband met Zijn koninklijke glorie. Hij teekent Zijn heerlijkheid van de hemelvaart tot de wederkomst toe.
En van dat rijk lezen we in vers 27: Maar het Rijk en de heerschappij en de grootheid der koninkrijken oijder den ganschen hemel zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hooge plaatsen, welks rijk een eeuwig rijk zal zijn en alle heerschappijen zullen Hem eeren en gehoorzamen."
Zoo noemt de Heere Jezus zich ook in de rechtszaal Zoon des menschen. Altijd gebruikt Hij dezen titel Zelf en slechts een paar maal komt hij in den mond van anderen voor. W i e zeggen de menschen, dat Ik de Zoon des menschen ben? Simon antwoordt: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. De Zoon des menschen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge! Hij is gekomen, etende en drinkende; zal lijden en overgeleverd worden. Gaat henen gelijk van Hem geschreven is. Wordt overgegeven in de handen der zondaren en zal gekruisigd worden. De Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij is een Heere ook van den sabbath; heeft het leven in zichzelven en macht om gericht te houden. De Zoon des menschen zal opstaan; zal verhoogd en verheerlijkt worden; op Hem dalen de engelen neder; Hij heeft eene verschijning in Zijne toekomst. Er is een nauwe vereeniging tusschen den Zoon des menschen en de Zijnen, want Zijn vleesch moet gegeten en Zijn bloed worden gedronken. Zóó alleen heeft men het leven in zich blijvende. Ja, de Zoon des menschen wordt verheerlijkt en God wordt in Hem verheerlijkt.
Zoo ziet ge, dat het allerminst zonder beteekenis is, dat de Heere Jezus de toekomst Zijns Rijks ontsluit met de woorden der profetie. Ook hierin werd de Schrift vervuld. Reeds eerder had Hij aan Daniels profetie herinnerd. Toen zijn diepste vernedering naderde beleed Hij zichzelven voor Zijn jongeren openlijk als de Messias.
Ook in het Koninkrijk Gods heeft alles zijn bestemden tijd. Hij sprak: En alsdan zal in den hemel verschijnen het teeken van den Zoon des menschen; en dan zullen alle geslachten der aarde weenen en zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels met groote kracht en heerlijkheid.
Daniël had in visioen aanschouwd de verhooging van den Middelaar. En nu klinkt het in de zaal van Cajaphas: Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld. Met eere en glorie wordt Hij gekroond, juist omdat Hij als Middelaar wil sterven den vervloekten dood des kruises. Dit lijden voert naar de kroon, als loon voor Zijne smarten en gehoorzaamheid aan den Vader. Juist in dezen weg des lijdens wordt Hij openbaar als de Messias der Schriften; van God gezalfd, als de Zone Gods verschenen in het vleesch. Zoo had het volk van Israël hem behooren te onderkennen, dat volk dat wist van Abels bloed en Izaks offer, dat kende het slachten van het lam op het a l t a a r . . . en dan zouden zij Hem niet hebben gekruisigd... Wonder raadsel der goddelijke voorzienigheid... Hij moest sterven, anders was er geen zaligheid! En... indien zij Hem gekend hadden — zij hadden Hem moeten kennen — zoo hadden zij Hem niet gedood. Zoo dan aanbidden wij dien God, die ook de zonde des menschen dienstbaar stelt aan Zijn eeuwige voornemens van reddende genade.
Door lijden tot verblijden, door den dood tot het leven.
Wees de Heere Jezus in zijn laatste redenen op het woord uit Daniël in verband met zijn wederkomst in het bijzonder, hier wordt het gezet in het licht van het heden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. Nu staat Jezus op den diepsten trap zijner vernedering... weldra wordt Hij verhoogd. Zijn naam en evangelie zal aan alle creaturen worden gepredikt. De historie eindigt in Zijn dag, waarin God den aardbodem rechtvaardig zal richten door eenen man, dien Hij daartoe gesteld heeft. Zijne verhooging vangt aan met Zijne opstanding ten derden dage; wordt bevestigd bij Zijn hemelvaart in het zitten ter rechterhand Gods; bekleed met de hoogste macht en heerlijkheid. Hij heeft boven de wolken des hemels zijn plaats. Hij kwam. zoo zag het Daniël, tot den Oude van dagen en de wolken die Zijn licht en vuurtroon omgeven doen Hem tot denzelven naderen. De Zoon des menschen komt onder het gericht Gods, gaat in den dood, ligt neder in het graf, maar komt op uit het oordeel. Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen. Op de wolken des hemels komt Hij naar den troon des Eeuwigen. En een wolk nam Hem weg van hunne oogen... Hij vaart op met gejuich, met het geklank der bazuin. Voor Hem, den Koning der eere, sterk en geweldig in den strijd, heffen de poorten hare hoofden op en rijzen de eeuwige deuren omhoog, opdat de Koning der eere inga. Zoo zit Hij aan Gods rechterhand. Door Hem regeert de Vader alle dingen en in Zijn hand ligt het boek met Zijne zeven zegelen. Weent niet Johannes, zoo zal deze hooren op Patmos, want de Leeuw uit den stam van Juda heeft overwonnen. Die is waardig dat Boek te nemen en deszelfs zegelen te openen. En Hij kwam en nam het Boek uit de rechterhand desgenen die op den troon zat. En ais het dat boek genomen had, vielen de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen voor het Lam neder, hebbende elk citers en gouden fiolen, zijnde vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw lied. zeggende: Gij zijt waardig dat boek te nemen en zijne zegelen te openen; want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie; en Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren en wij zullen als koningen heerschen op de aarde... Hem die op den troon zit en het Lam zij de dankzegging en de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
Zoo leeren we dus dat Zijn volk begrepen wordt in Zijn glorie. Gelijk in Daniël werd gezegd: Het Rijk werd van de heiligen der hooge plaatsen. Zij zullen het rijk bezitten in der eeuwigheid. Dit rijk is de nietige steen zonder handen gehouwen, maar die tot een grooten berg wordt, welke de geheele aarde vervult; dit rijk is het koninkrijk, dat vermaalt en te niet doet alle koninkrijken, maar zelf in alle eeuwigheid bestaat. Heerlijke Koning daar voor Cajaphas... Hij aanschouwt in den nacht zijns lijdens den morgen Zijner glorie. De komst van Zijn eeuwig Rijk en de schittering en glans, waardoor het zal worden overgoten door den Vader der lichten. Zoo wordt in de rechtszaal van Cajaphas Gods Kerk opgevoerd naar den hemel, vanwaar wij ook den Zaligmaker verwachten, zegt Paulus. Daarom moeten zij zich troosten met de zalige wetenschap des geloofs, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren bij de heerlijkheid, die aan hen zal worden geopenbaard. En... indien wij met Hem lijden, zoo zullen wij ook met Hem verheerlijkt worden. Eeuwig bloeit de gloriekroon op het hoofd van Davids grooten Zoon!
De anderen? Deze bedenken aardsche dingen, hunne heerlijkheid is in hunne schande, hun buik hun God, het verderf hun einde. Maar het volk der hooge plaatsen staat wel met de voeten in het stof, doch met het hart zweven zij in den hemel. Wanhoopt niet als het kruis zwaar drukt, het vleesch wondt. Het geloof ziet aireede het gloren van den dag van Christus, waarop geen avond volgen zal. De dag, die dag is komende en van hemelvaart tot wederkomst is één periode in de wereldgeschiedenis en die der Kerk. De gevloekte mensch; de bespotte kruiseling is gezeten aan de rechterhand Gods en Hij is komende op de wolken des hemels. Maar eenmaal is de finale der historie bereikt. Daarom, zoo zegt onze oude geloofsbelijdenis, daarom verwachten wij dien grooten dag met een groot verlangen om ten volle te genieten de beloften Gods in Jezus Christus onzen Heere. Deze gesmade Priester-Koning nadert God, zoodat de gansche goddelijke majesteit in Hem openbaar wordt. De unie der godheid, welke bestaat tusschen den Vader en den Zoon zal bekend worden meer dan ooit te voren. Hij, dien de hemelen hebben ontvangen tot den tijd der wederoprichting aller dingen, zal wederkomen met groote kracht en heerlijkheid.
De Joodsche raad zal de kracht van den menschenzoon zien, van nu aan... De verandering zal weldra beginnen, die uitloopt op de beschreven heerlijkheid. En de waarborg is er, dat het begin dier heerlijkheid ook haar einde brengen zal. Nu gaat aanvangen een doorloopend proces der verheerlijking van den Middelaar.
Zijn woorden ploffen als meteoorsteenen in het midden der vergadering. Zijn koninkrijk stelt aan het bewegelijke en veranderlijke der wereld een perk, door een onbeweeglijk Rijk met een onbeweeglijke regeering. Jezus komt tot de wereld met hemclsche autoriteit. De vier dieren, de wereldmachten, zijn de verslinders van elkander. Een proces van eindelooze verschuiving doet zich aan ons voor in de worsteling der volkeren. Ook onze tijd geeft daarvan aangrijpende bewijzen. Een verschuiving, neen vervorming van het volkerenleven is bezig zich te voltrekken, straks door geweldige catastrophen heen, zoo geweldig, dat wij hare huidige gedaante nauwelijks meer zullen kunnen herkennen. Wij, of ons nageslacht. De wereldkaart is in bewerking, door den almachtigen Schepper van hemel en aarde. Maar dwars daardoor heen gaat het onbewegelijke hemelsche Koninkrijk. De heiligen der hooge plaatsen die het Koningschap ontvangen zullen het in bezit nemen tot in eeuwigheid, ja tot in der eeuwen eeuwigheid. Hoort gij het, volk van God, door druk gebogen, vervolgd en benauwd? Zie toch op naar de wolken, zij pakken zich samen tot troonwagen van onzen Koning. Hij komt... Hij komt... Kom Heere Jezus, ja, kom haastiglijk!
Hoe wonderlijk spreekt Christus over Zijn Koninkrijk. Ter dood verwezen. In dat „van nu aan" verbindt Hij Zijn glorie aan het kruis; zijn eer aan de schande. Zoo brengt Hij de ergernis in zijn prediking. Hij aanvaardt de vernedering tot de verhooging. Achter de wolken ligt zijn rechtvaardiging; boven de wolken staat Zijn troon. Geen glorie zonder het kruis. Hier staat Hij gelasterd, bespot, gebonden. Maar de ure is nabij, dat Hij den rechterstoel gaat beklimmen en den troon.
Komende op de wolken des hemels.
Hij zal een doorloopend gericht oefenen, want de Vader heeft den Zoon al het oordeel gegeven. Aan Gods rechterhand! Weldra wordt de tempel gesloopt; Jeruzalem verwoest. Niet één steen zal op den ander worden gelaten. Gij zult zien. Raadselspreuk... vol diepte van beteekenis. De Pinksterdag komt en Zijn Rijk zal groeien en bloeien, totdat geen maan meer schijnt. Van zee tot zee zal Hij regeeren zoover men volken kent. De aarde beeft; de zee is beroerd. Straks worden de krachten der hemelen bewogen en vallen de sterren van het firmament. W e l k een dag gaan wereld en Kerk tegemoet.
Zijn glorie profeteert Jezus in banden voor Cajapas en zijn volk blikt omhoog en temidden van de beroering der volken en de benauwing der natiën gelooft zij in Hem als komende op de wolken des hemels. Daar boven is hun Thuis; hier zijn ze gasten en vreemdelingen. De teekenen der tijden spellen het Maranatha. Heft uwe hoofden opwaarts, want uwe verlossing is nabij.
Doch Ik zeg ulieden... van nu aan zult gij zien...
Christus aanvaardt den eed en belijdt de ware Messias te zijn. de Zoon des gezegenden Gods. Zoo vaart zijn ziel op in de eedkamer Gods en ontsluit de Vader voor Zijn bewustzijn de eeuwigheid. Hij doet, op Zijne gehoorzaamheid, afdalen de kracht van den eed in de eeuwigheid Hem gezworen: Gij zijt priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek. Hij spreekt als machthebbende; dit gebod had Hij van Zijnen Vader ontvangen. De waarheid kan niet worden vernietigd. Gij moogt haar slaan aan het kruis, daar zal zij zegevieren bovenal. Hij was omringd van vijanden; nog pas was het bloedig zweet Hem uitgeperst in den hof. Vol koninklijke majesteit verheft Hij zich. Allen dorsten naar zijn hartebloed. Hij is als een schaap temidden der wolven... Doch Ik zeg ulieden...
Hoort het, o volk en spreek, opblikkende tot den troon Zijner heerlijkheid: Verblijd u niet over mij, mijne vijandinne, want als ik gevallen ben, zal ik weder opstaan. Zie de wereld in het aangezicht en zeg met hemelschen glimlach overtogen: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u! Indien wij dan met Hem lijden, zoo zullen wij ook met hem verheerlijkt worden. Mijn Goël is Gods Zoon. En ik Zijns lijdens loon.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 maart 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Jezus voor het Sanhedrin III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 maart 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's