Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bij het ledige graf

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bij het ledige graf

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 20 vss. 1 — 9. En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. Zij liep dan en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus lief had. en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf. en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben. Petrus dan ging uit en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf; en deze twee liepen tegelijk. En de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus en kwam eerst tot het graf; en als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen, nochtans ging hij daar niet in. Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf en zag de doeken liggen en den zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar afzonderlijk in eene andere plaats samengerold. Toen ging dan ook de andere discipel daarin, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het en geloofde; want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de dooden moest opstaan. De discipelen dan gingen wederom naar huis.

Zoo heeft Maria hare boodschap gebracht in Jeruzalem aan de broeders Petrus en Johannes. Hare boodschap, want het was niet de waarheid, doch hetgeen zij meende wat zij uitsprak in hare verwarring. Zij was als een verbijsterd lam. Hoe anders zou straks hare sprake luiden als zij een boodschap van den verrezen Christus mocht overbrengen: ,,Ga henen tot mijne broeders, zoo sprak Hij, en zeg hun: Ik vaar op tot mijnen Vader en uwen Vader en tot mijnen God en uwen God. Dan lezen we verder: Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had en dat hij haar dit gezegd had. Maar ach, daar denkt ze nu niet aan, dat zóó iets zou mogelijk zijn. Was Hij maar in zijn graf, dan kon zij hem balsemen... maar zij hebben den Heere weggenomen; zelfs hebben zij Hem de ruste des grafs niet gegund. Zoo is ze gekomen tot Petrus en Johannes. Ze heeft haar wedervaren verteld en is blijkbaar weer aanstonds teruggegaan naar den hof van Jozef om daar te treuren en te weenen... en om Paaschvreugde te smaken. Zij is toch de eerste, aan wie de Levensvorst verschijnt.
Wat zal Petrus doen? Hij is dien morgen blijkbaar nog niet bij het graf geweest, evenmin als Johannes. Het was ook nog zeer vroeg in den morgen, toen Maria was gegaan. Het was nog duister. Doch de Zonne der gerechtigheid had haar eclips gehad en scheen in luisterrijken glans. W i e Hem volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. Voor elk, die in het duister dwaalt, strekt deze Zon tot een helder licht, dat het pad des doods bestraalt.

Petrus dan ging uit en de andere discipel en zij kwamen tot het graf en deze twee liepen gelijk.
En de andere discipel liep vooruit sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf, en als hij nederbukte zag hij de doeken liggen, nochtans ging hij daar niet in.
Petrus- en Johannes haasten zich naar den hof om het graf te bezien en te onderzoeken of Maria zich ook vergist kan hebben. Dat hopen ze maar, want zou na alles wat is voorgevallen, hun nu nog meer moeite en smart wachten, zoo hebben ze zeker gedacht. Bij één ding hebben ze echter niet stil gestaan, namelijk bij hetgeen de Heere zelf had gezegd: Ten derden dage zal Ik weder opstaan. Hoe is het toch mogelijk, dat die waarheid verborgen blijft in hun hart. want zij was er toch wel. Meent gij dan, dat het heden anders is als ons hart wordt gefolterd door bange nooden. Meent ge, dat we nu voor het grijpen hebben, wat de Heere tot ons heeft gesproken? Zeker, daarmede is onze vergeetachtigheid niet verontschuldigd noch ons ongeloof goedgepraat. Doch zoo is toch de werkelijkheid van het leven. Niemand kan iets aannemen, tenzij het hem van boven gegeven worde, maar ook niemand kan iets vasthouden en zich te binnen brengen zonder de bediening des Geestes. Als de Geest geen opklarend licht geeft dan tasten we in de duisternis van ons eigen hart rond en loopen als in een tredmolen rond. Alles wordt dan steeds onmogelijker. De twijfelzucht krijgt hare kansen. In den tredmolen loopen is zwaar, men komt nooit verder. Er is nog iets anders.
Wat kan er in korten tijd toch veel geschieden. Nog maar enkele dagen geleden waren Petrus en Johannes op weg naar Jeruzalem om de Paaschzaal te bereiden en nu loopen ze door Jeruzalems straten moedeloos voort; vol van gedachten en toch zonder te kunnen denken. Ja, in korten tijd kan er veel gebeuren, zeer veel zelfs. Hoe kan iemands leven als omkeeren in korten tijd. Het kan zijn, dat de Heere in korten tijd groote wonderen werkt. Soms brengt Hij aan de poorten der hel en weldra in het voorportaal des hemels. Zou voor den heere iets te wonderlijk zijn?
Zie. daar loopen twee discipelen des Heeren naar den hof van Jozef. Als we niet wisten, dat ze eeuwig gelukkig zullen zijn, dan zouden we medelijden met hun ellende krijgen en zeggen: De Heere vraagt wel wat al te veel van hen. Maar zij zullen ervaren, dat de weg tot het licht voert langs de donkere paden van zelfverloochening en zelfvernedering, opdat God alleen groot zij. Ze zullen zeggen: Wij hebben het er slecht afgebracht, maar de Heere heeft alles wel gemaakt.
Johannes begint vlugger te loopen dan Petrus. Nu ja, als menschen in een gemoedstoestand verkeeren als deze twee, hebben ze elkander niet veel opwekkends te vertellen. En wat ze te vertellen hebben, hebben ze al overvloedig uitgesproken.
Zie Johannes loopen naar het ledige graf, als ware dat nu het droeve feit van den dag. En toch, dit is de blijde Paaschwerkelijkheid, dat het graf ledig is, maar dat het wel gevuld is geweest met het lichaam van den Zone Gods, die het heeft geheiligd tot eene slaapstede.
Johannes komt eerst tot het graf. Daar staat hij bij de spelonk. Zou Petrus, de voortvarende, in zijn loop niet zijn tegengehouden door de bittere gedachtenis aan zijn verloochening? O. die laatste blik van den Meester! Zijn oog traant nog.
Johannes ziet dat alles is, zooals Maria heeft gezegd. De steen is afgewenteld. Het graf ligt open en hij bukte neder, omdat het graf iets dieper lag dan de begane grond en werpt een blik naar binnen. Schuchterheid houdt hem terug om in het graf in te gaan en een nader onderzoek in te stellen. W a t zal hij zien als hij binnentrad in de grafspelonk. Johannes daal maar af. Zulk een slaapstede hebt ge nog nimmer betreden.
Johannes was niet tegenwoordig geweest bij de begrafenis van den Heere Jezus. Daar stond hij nu bij het open en... ledige graf. Hij ziet de doeken liggen. Als hij vele jaren later schrijft, dan ziet hij het weer als ware het gisteren gebeurd. Nooit kan hij die dagen vergeten. Gij ziet hem toch staan in den geest bij het graf van Immanuël? De discipel. dien Jezus lief had. die aanlag aan Zijn borst? Hij is vol vragen, vol van droefheid tevens. Wat zal hij straks bij zijn thuiskomst vertellen aan Maria, de moeder des Heeren, die bij hem in huis is? Zal opnieuw een zwaard door hare ziel gaan? Hij weet het niet meer! Alles schijnt tegen te loopen. Nu ook dit weer. Ach, zoo gaat het nog. Als we in verwarring zijn, dan duiden we alles nog verkeerd ook en zouden zelfs den Heere gaan verdenken in Zijn liefde, geen wonder, dat we de menschen van ontrouw verdenken. Ik zeide in mijn haasten: alle menschen zijn leugenaars... ja in zijn haasten des ongeloofs... doch daarom werd het hem een dubbel wonder, dat de Heere naar zulk een hoorde en laat hij volgen... dan nog (terwijl ik zoo verkeerd was en dacht!) dan nog hoordet Gij naar de stem mijner smeekingen als ik tot u riep. Hoe kon ik toch zoo denken en doen? En hoe kon de Heere mij blijven dragen en verdragen?
Zie, daar komt Petrus aan en gaat bij Johannes staan om den toestand op te nemen. Inmiddels werpt Johannes nog eens een blik in het ledige graf en ziet de doeken liggen, de grafdoeken. Kom Johannes, luister nu eens naar de sprake, die uitgaat van dat ledige graf en die doeken. Geef uzelf niet langer over aan dat ongeloofsgepeins. Daar daalt de Geest des Heeren in zijn hart. Nu zal het anders worden. Zie, daar is een heiligdom, hier is de rustplaats van Hem, die welriekende door zijn offer inging in het graf. Maria van Bethanië had de kostelijke nardusflesch gebroken en uitgegoten over zijn hoofd tot eene voorbereiding van Zijne begrafenis. Zijn dood was geen verderf-, maar leven- en gerechtigheid-gevend offer. Hier was nu vervuld het woord der profetie van oude dagen: Deze heeft geen verderving gezien en is met de rijken in zijnen dood geweest. Hier rusten nu de vermoeiden van kracht en zij hooren de stem des drijvers niet. Ziedaar Johannes de plek waar Zijn gezegend hoofd heeft gelegen, dat hoofd met doornen gekroond. Johannes, zie maar goed. Aan de andere zijde van het graf is de plaats, waar Zijn doorboorde voeten hebben gerust. Met dien voet verpletterde Hij den kop der oude slang. Daar, daar is de plek, waar zijn hart lag, dat gij Donderdagnacht nog hebt voelen kloppen, toen ge uw hoofd achterover boogt en vroegt: Wie is het, Heere? Johannes, merkt ge wel, dat hier geen graflucht is zooals dat in grafspelonken gewoonlijk het geval is? W a t zou dat alles toch beduiden? Zou het waar zijn... het licht gloort door zijn ziel.
De groote Paaschgedachte verrijst als uit haar graf, dat dieper was dan de spelonk van Jozefs hof. O. wat kan alles wat wij van de genade kennen en doorleefden, wat de Heere zeide en zelfs met eede bevestigde, diep begraven liggen in ons duistere hart. Gelukkig, dat zelfs het diepst begravene niet verteren kan, omdat het eeuwig is. Zie Johannes, hier is de geur der zalve; de albasten flesch, die eenmaal de Godheid in zich bevatte als van den geliefde des Vaders. Zie Johannes, hier is nu het Elim in deze aardsche woestijn, waar men met God alleen kan zijn. Hier is geen vloek, hier ademt alles vrede. Weet ge nog wel, dat Hij eenmaal zei: Er is Eén, die mijne eere zoekt! Zie, dat is nu weer vervuld. De Vader wekte Zijn heilig Kind Jezus op, dien Hij antwoordde aan het kruis, nadat Hij had geroepen: het is volbracht, met het scheuren van het voorhangsel, met het opensplijten der graven en het opwekken van dooden. Hier lag de Rots der eeuwen begraven, wiens werk volkomen is. Ook ziet Johannes de grafdoeken liggen. De zweetdoek, die om Zijn hoofd was geweest is in eene andere plaats samengerold. Toch wel een bewijs, dat de Heere Jezus niet in haast is weggehaald of gestolen. Hij sliep tot het laatste oogenblik door. Toen greep het wondere feit plaats, dat de ziel, die in den hemel was in de hand des Vaders in bewaring gesteld, door de kracht Zijner godheid werd vereenigd met zijn lichaaam in het graf, waarvan de godheid niet gescheiden was geweest. Ik heb macht mijn leven af te leggen en Ik heb macht hetzelve wederom te nemen.
De Meester ontdeed zich van de grafdoeken en verscheen in het kleed der onsterfelijkheid. Het kleed neemt een einde. Het kwam door de zonde. In den zondenvernieler zal het voor de Kerk zijn waarde verliezen. Jezus liet Zijn lijkwade achter. Datgene dus wat Hem als doode kenmerkte. Zijt gij nu met Hem gestorven en begraven om op te staan tot een nieuw leven? Dat is een Paaschvraag bij uitnemendheid. Alleen door zijn bloed zal gelijk voor Israël in Egypte weleer de verderfengel ons voorbij gaan en zullen wij feest kunnen vieren op Paschen. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Is het dan heden voor u Paschen? Zijt gij gestorven in Zijn dood en levend gemaakt in Zijn leven. Is het vrede? Vrede door Zijn bloed en gerechtigheid. Johannes blijft staan bij den ingang der spelonk.
Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen;
en den zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar afzonderlijk in eene andere plaats samengerold.
Daar kwam Petrus aan. Hij gaat aanstonds in het graf en laat Johannes staan. Er zijn oogenblikken, dat ieder genoeg heeft aan zichzelf. Dat kan van veel zegen berooven, maar de Heere is goed.
Na de verloochening heeft hij den Meester niet meer gezien. Hij bemerkt de doeken, de reepen lijnwaad, waarin het lichaam van Jezus gewikkeld was geweest bij de graflegging, zooals dat in het Oosten gebruikelijk was. Ze waren niet los daarheen geworpen in het graf, maar ordelijk opgevouwen en neergelegd. De zweetdoek was in een afzonderlijke plaats neergelegd. Deze doek diende om het zweet te drogen. Zoo lezen we van de zweetdoeken van Paulus, die werden gelegd op de kranken ter genezing. Zoo n doek werd ook gebruikt om het hoofd te beschermen tegen de felle zonnestralen. Welnu, die verschillende opgerolde lijnwaaddoeken zag Petrus ordelijk liggen, maar Jezus zag hij niet. Zooveel is wel zeker, dat in deze stille doodenkamer geen lijkroof is gepleegd. Maar — wat is er dan wel geschied, zoo peinst Petrus. Het is wonderlijk.
Verder komt hij niet. Het was ook wonderlijk. Ja, een machtig wonder is hier geschied. Zonder dit wonder waren wij allen nog in onze zonden, waren verloren die rustende in de beloften Gods waren heengegaan zonder deze te hebben verkregen.
De zweetdoek afzonderlijk samengerold. Een vraag welt op in ons hart. W i e zal, als wij ons moede hoofd voor goed ter ruste leggen, ons het doodszweet wegvegen van het bepareld voorhoofd? Want de gedachte, dat wij gaan sterven is ons niet vreemd. Kan de zucht niet worden gehoord: wanneer komt die dag, dat ik bij U wezen mag? Gods kinderen <.ijn toch hier vreemdelingen en doortrekkers naar de heerlijkheid. Zult gij het doen met betraand oog, weenend over het gemis, dat u gaat treffen... en toch met gevoelens van dankbaarheid in hetgeen de Heere u gaf. De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd. Zeg dan: deze mensch heeft nu opgehouden te sterven.
W i e zal ons oog toedrukken, of om het te zeggen met vader Jacob: wie zal de hand op onze oogen leggen. En dan... vergaderd tot onze vaderen, opgevoerd naar de stad onzer bijeenkomsten. Met Paschen kan ik sterven, ziende op Hem, die den dood verwon en heeft gezegd: Ik leef en gij zult leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al ware hij gestorven. Onze Paaschpsalm zingt van den steen door de bouwlieden verworpen, maar door den Heere ten hoofd des hoeks gelegd. Ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen. Kom. schep moed, Jezus leeft.
Gij hebt Hem gezien in Zijn wonden en versmaadheid, gij zult Hem ook zien in Zijn Middelaarsheerlijkheid. Hij heeft toch gezegd, dat hij zal levend maken het hart der verslagenen en den geest der verbrijzelden. Daar wil Hij wonen als de Vorst des levens. Dat leven kan in ons wellen als een fontein van levend water.
Spreekt die zweetdoek niet van de schaamte, die ons aangezicht moet bedekken voor God en menschen, omdat wij tegen God gezondigd hebben? Maar hoor de Paaschzang: Wij steken het hoofd omhoog. Met Paschen heeft de Levensvorst de oneer en schande der Zijnen weggenomen. Vervuld werd ook toen de profetie van Simeon, dat Hij zou zijn tot heerlijkheid van Zijn volk Israël. W i j liggen in onze schande en schaamte overdekt ons, klaagde de Kerk... niet meer juicht zij met Paschen. Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht. Schande heeft mijn aangezicht bedekt en Gij weet mijne versmaadheid en mijn schande, zoo klaagde Hij. Maar, Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwisschen en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de gansche aarde wegnemen, want de Heere heeft het gesproken. Neen, dat verstaat Petrus nog niet, daar staande bij het graf met verwondering. Weldrazal het licht over zijne ziel opgaan en vrede zijn hart doorstroomen.

Hij redde mijn ziele. Hij wou mij bevrijden.
En kocht mij door smarten, door angsten en lijden.
Als Redder en Middelaar, mijn Heiland, Gods Zoon,
Tot d' erve daarboven, tot priester, tot koning.
En schenkt uit genade bij Hem in Zijn woning,
't Heil van Gods kinderen, na 't lijden de kroon!

Daar staat Petrus, peinzende, zich verwonderende over hetgeen geschied was (Luc. 24: 12). Hij is dus heden niet verschrikt, maar verwonderd. De angst slaat hem niet om het nog zeer moede hart, maar tot vreugdevol gelooven komt het toch nog niet. Hij kan er niet bij. Hij weet niet, wat hij er van denken moet. Verwondering bij zichzelven. Zou Petrus wellicht gedacht hebben aan het lichaam van Mozes, dat niet werd gevonden nadat hij gestorven was, omdat God hem begroef? Gaat door zijn hoofd het heengaan van Henoch? de zevende van Adam, dien God wegnam? Want God zelf had hier gehandeld, zooveel stond wel voor Petrus vast. Tot het geloof in de opstanding kwam het echter niet. Zoo kan het nog zijn. W e zijn verwonderd. Geen verschrikking grijpt ons aan, maar vreugde... neen. daartoe kan het niet komen. W e zijn wel opgebeurd, maar blijven toch met de groote vraag in het onzekere. In het onzekere en toch verwonderd met uitziende begeerten. Letten we nu op Johannes.
Toen ging dan ook de andere discipel daarin, die eerst tot het graf gekomen was en zag het en geloofde.
Johannes blijft bescheiden; zooals hij gewoon is op den achtergrond. Hij heeft niets te roemen over zichzelven ook niet met Paschen. Hij wist toch ook niet de Schrift, dat Hij van de dooden zou opstaan. In diepen ootmoed en kinderlijk eenvoudig vertelt hij ons zijn wedervaren op dien gedenkwaardigen dag van zijn leven, dien hij nooit meer vergat. Zonder te weten hoe het kwam, ging hij nu ook in het graf. Hij was eerst tot het graf gekomen, maar was blijven staan bij den ingang. Toch wordt nu de laatste weer de eerste. Hoe wonderlijk onderscheiden handelt de Heere met de Zijnen, naar de vrijmacht Zijner genade.
De Heilige Geest deed het licht opgaan over hetgeen Hij had gezegd van Zijn opstanding. Hij doet hem de prediking verstaan van het ledige graf en de doeken. Hij is hier niet, Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Voor Johannes ging het licht op en: hij geloofde. W a a r is nu de roem? Die is uitgesloten. Als Johannes van den dood des Heeren schrijft zegt hij: En die het gezien heeft, die heeft het getuigd en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt hetgeen waar is, opdat ook gij gelooven moogt. Johannes legt nadruk op het gelooven zonder zien; zonder de hulp van het zichtbare. In Psalm 81 vermaant de Heere: Ik beproefde u aan de wateren van Meriba. Sela. Mijn volk. zeide Ik: hoor toe en Ik zal onder u betuigen; Israël of gij naar Mij hoordet!
Johannes verheft zich niet, o neen. want wat onderscheidt hem van Petrus? Alleen genade. Anders niets. In zichzelven is Johannes even ongeloovig als de vrouwen en de discipelen. Er klinkt zelfs in zijn toon iets door van beschaamdheid en verlegenheid over zijn ongeloof, over zijn vergeetachtigheid. Hij moest eerst neerschrijven: en zag, namelijk het ledige graf en de doeken en dan: en geloofde. Dat moest niet noodig zijn geweest, eerst dat zien. Hij had zich van meetaf behooren te verlaten op Zijn Woord, dat even vast is en zeker als God zelf. Zullen wij Johannes hard vallen? Wie, die zichzelven kent, weet niet, dat hij het er volstrekt niet beter afbrengt, ja. vaak nog erger. Dit zien ging aan het geloof vooraf. Een week later zal Jezus tot Thomas zeggen: Thomas, omdat gij gezien hebt, zoo hebt gij geloofd, zalig, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben.
Daarom voegt Johannes nog toe, wat eigenlijk de ware oorzaak was van al hun worsteling en waarom zij zulke bange dagen hadden doorgebracht.
Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de dooden moest opstaan.
Dat was, zoo belijdt hij, zijn gebrek evenals bij al de jongeren des Heeren. Als zij de Schriften geweten hadden, dan hadden zij niet zulke bange tijden behoeven te doorleven. Geweten, dat wil zeggen door geloofsomhelzing de geopenbaarde waarheid aanvaarden. Het was niet alleen het ongeloof der Joden, die een teeken begeerden en werden verwezen naar Jona, ook de discipelen hadden zelfs op dit teeken niet gelet. Als de discipelen zich verwonderden toen de Heere Jezus groote daden had verricht, dan lezen we: zij hadden niet gelet op het wonder der brooden. hun harten waren nog verhard. Het is dus verharding der harten, die hun in dezen nood deed komen. Zoo noemt nu de Heere de zaak bij haar waren naam.
Zij hadden moeten zeggen na de graflegging: nog drie dagen en dan zal Hij verrijzen gelijk Hij gezegd heeft. Zijn Woord is waarachtig. Hoe anders ging het met de discipelen. Neen, Gods kinderen leeren wel zeer diep hoe ongeloovig hun hart is; hoe kortzichtig hun oog; hoe hardhoorend hun oor.
Maar de Heere weet wat van Zijn maaksel zij te wachten, daarom is Zijne goedertierenheid tot aan de hemelen. Wie zal de ontferming des Heeren peilen. Wie zal het geduld des Heeren uitputtend beschrijven. Hij blijft dezelfde en dei- Zijnen ontrouw doet Zijn trouw niet teniet, want Hij kan zichzelven niet verloochenen.
Gelooven op Zijn Woord; vertrouwen op Zijn naam alleen ziedaar het devies der genade. Het is zoo eenvoudig, maar omdat wij van nature niet eenvoudig zijn, daarom is het zoo onmogelijk voor onze natuur om te gelooven. Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Maar ach, hoe vaak is het berustend vertrouwen zoek en het gelooven op hope tegen hope niet aanwezig.
Wanneer Johannes schrijft: want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de dooden moest opstaan, dan bepaalt hij zich dus niet tot de woorden van Jezus, over zijn opstanding, zoo herhaaldelijk gesproken, maar betrekt er het geheele onderwijs der Schrift in. De Zoon des menschen moet veel lijden en overgeleverd worden in de handen der zondaren en ten derden dage weder opstaan. Hij had gewezen op Jona in den visch als type van zijn verblijf in het graf. Hij had gesproken over den tempel Zijns lichaams: Breek dezen tempel af en in drie dagen zal ik denzelve weder oprichten. In zijn evangelie schrijft Johannes: Dit zeide Hij van den tempel zijns lichaams. Petrus zal prediken: Zoo heeft Hij, dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat zijne ziel niet is verlaten in de hel, noch zijn vleesch verderving heeft gezien. En dat Hij Hem uit de dooden heeft opgewekt, alzoo dat Hij niet meer tot verderving zal wederkeeren heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn.
Johannes leert ons dus'de hooge waarde der Schriften van het Oude Verbond. Daarin wordt ons Christus gepredikt in Zijn lijden en sterven, opstanding en hemelvaart. Paulus zal ook schrijven, dat Jezus is opgewekt ten derden dage naar de Schriften.
Kent gij nu het evangelie der opstanding? Als gij deze overdenking moogt lezen, dan liggen de Paaschdagen weer al eenige dagen achter ons. Geen Paschen zonder Gethsémané en Golgotha, zonder hof van Jozef.
Het ledige graf wijst ons naar den koningszetel in den hemel voor Christus en de Zijnen. Laten Gods kinderen mogen leven boven deze lage aarde en uitzien naar den dag Zijner volle glorie, als Hij zal wederkomen ten gerichte.
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods; bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Bij het ledige graf

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 april 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's