Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godsvertrouwen I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godsvertrouwen I

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 28 vs. 7. De Heere is mijn sterkte en mijn schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde en ik zal Hem met mijn gezang loven.

Deze acht en twintigste Psalm is een rechte tegenhanger van Psalm 27. Het is weer een van de psalmen in den nacht, waar de koninklijke harpenaar David zoo vruchtbaar in is. In de Psalmen is neergelegd de ervaring van Gods Kerk voor alle eeuwen. Davids pen was vruchtbaar voor de Kerk, ook in het voortbrengen van klaagzangen, die vertolken het diepe wee der zondaarsziel in lijden en druk.
De oude vogelbeschrijvers beweerden, dat een doorn in de borst van een nachtegaal dezen des te schooner deed zingen. Dit zal wel een idee zijn, maar zeker is, dat Davids smarten en beproevingen hem liefelijk maakten in psalmgezang. De apostel Paulus spreekt het uit, dat zijn smarten den weg baanden om anderen te kunnen vertroosten. Geloofd zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, die ons vertroost in alle onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wijzelve van God vertroost worden. Want, gelijk het lijden van Christus overvloedig in ons is, alzoo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig.
Zoo is het toch nog? W i e niet weet wat krankheid en nood, aanvechting en smaad is, kan een ander in dien nood niet verstaan. Ervaring is de beste leermeester. David klaagt eerst zijn nood. Hij moge met de werkers der ongerechtigheid niet gerekend worden. Hij bidt om verhooring uit zwaar lijden. „Tot U roep ik, Heere mijn rotssteen, houdt U niet als doof van mij af, opdat ik niet, zoo Gij u tegen mij stilhoudt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil nederdalen."
Hoor de stem mijner smeekingen als ik tot U roep, als ik mijne handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid.
Dan teekent hij den toestand der goddeloozen. David had een open hart en een ontsloten troon. De aarde was niet van ijzer, noch de hemel van koper. Dat kan toch ook zijn, want: ik kan niet zuchten, niet van hier naar boven vluchten. Soms schijnt de weg naar den troon zoo ver niet alleen, maar ook als afgesloten. Ook daarvoor heeft de Heere Zijn wijze bedoelingen, opdat wij maar steeds dieper onze volstrekte afhankelijkheid zullen leeren van des Heeren Geest. Dan weer schijnt er aandrang des gebeds, maar geen doorgang tot den troon. Het is alsof het Zijn troonzaal niet bereikt. Dan blijven we zitten met onzen nood. Het is wel niet zoo bang als bij een gesloten hemel, maar we worden toch niet ontlast van onzen nood. Zalig als we in onzen nood aan God verbonden in hem ons hoog vertrek hebben gevonden. Hij draagt mij met mijn zorgen en nooden. Hij draagt mij met mijn kruis naar Huis.
David komt ons hier voor als een man, die een open troon heeft, zoo merkten we reeds op, en een ruimen toegang. Wel is zijn leven bang, want de goddeloozen benauwen hem van alle zijden. Hij spreekt hiervan het, ook nog voor dezen dag, geldende woord: ,,Omdat zij niet letten op de daden des Heeren, noch op het werk Zijner handen, zoo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen."
Gods zwaard is tweesnijdend, het is scherp aan twee zijden. Hun erfdeel des kwaads zal de goddeloozen verhinderen van eenig goed te ontvangen. De epha is te vol van toorn dan dat zij nog een enkele grein van hoop zou kunnen bevatten. Ze zijn geworden als oude vermolmde huizen, onnut voor den eigenaar. Ze zijn tot niets nut en daarom zal de groote Bouwmeester hen geheel afbreken. Onverbeterlijke overtreders moeten een snel verderf tegemoet zien. Ook gij, mijn lezer?
Plotseling verandert de toon van Davids getuigenis. Hij krijgt een oog voor de daden des Heeren in zijn leven. Geloofd —• zoo roept hij uit — geloofd zij de Heere, want Hij heeft de stem mijner smeekingen gehoord.
Vindt ge dien overgang van toon bevreemdend? Dat kan zijn oorzaak hebben in uw gemis aan kennis van dit leven, ja aan gemis van dit leven zelf. Want zoo gaat het nog. Op eenmaal doet de Heere de wolken scheuren die ons gezicht benevelen en schijnt de zon met helderen glans. Hij doet hen ademhalen na bangen tegenspoed. Hij schenkt een gezicht op Zijne goedertierenheden en toont, dat Hij een God is, die het gebed hoort. Dan waakt de hope weer op en de geest wordt weder levend. Het leven van Gods kind is vol afwisseling. Als dan het licht doorbreekt, geven zij den Heere de eere. De heiligen zijn vol van zegeningen. Zij zijn een gezegend en zegenend volk, maar het vette hunner offeranden geven zij aan hun hoogheerlijken Heere. Zoo treedt, na het worstelend gebed, na bange klacht de lofzegging in. Lezer, kent gij de gangen des Geestes in het heiligdom des gebeds? Hoe is uw leven? Zeker, ge bidt plichtelijk en als ge in nood zit nog wel eens met aandrang ook, maar is uw gebed de ademtocht uwer ziel? Gelijk ons natuurlijk leven moet verstikken zonder ademhaling, zoo kan het geestelijk leven niet bestaan zonder gebed. Daarom juist wordt het den zondaar zoo nameloos bang als de weg des gebeds tijdelijk is afgesneden. Hij zou daarin niet lang kunnen leven. Doch juist dan zal het des te krachtiger doorbreken en als een noodgeschrei het oor van Jehovah Zebaoth bereiken. Nu treedt na het gebed de lofzegging in. Wanneer die lofzegging snel wordt onderbroken, keert des te eerder nieuwe benauwdheid in. Gewen u toch aan Hem en heb vrede. Neem de wacht waar aan de posten Zijner deuren en bewaar uw hart boven alles wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens.
Zij, die goed bidden, den Heere welbehagelijk, zullen weldra goed prijzen, Gode tot lof. En de ware lovers laten hun lof overvloeien in gebed. Bidden en loven; bidden en loven, het moge de grondtoon zijn van ons leven totdat wij alléén zullen loven, wanneer alle onze nooden vervuld zullen zijn tot heerlijkheid. Gebed en lofzegging zijn de twee lippen der ziel. De apostel maant tot een waken in het gebed met dankzegging. Aan het gebedsleven ontbreekt een gebedselement indien het den danktoon niet in zich draagt. Of is de Heere alleen maar goed om onze begeerten te vervullen en onze nooden weg te nemen?
Gij mijn ziel hebt rijke stof tot Godes lof; prijst Hem in uw psalmen met de schöonste galmen. Ja, ik vinde tot Zijn lof gedurig rijker stof. Het moge zijn, dat wij met de weldaden gedurig in den Weldoener ingaan en met onze ontelbare nooden neerknielen aan den troon Zijner genade toegaande met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, niet twijfeldende, om geholpen te worden ter bekwamer tijd. Bidden en loven zijn twee klokken, die samen liefelijke muziek voortbrengen voor de ooren Gods. Het zijn twee altaren, waarvan de geur des wierooks opstijgt; twee van Salomo's leliën die welriekenden geur verspreiden. Twee jonge reeën welke tweelingen voortbrengen en weiden op de bergen der specerijen. Het is moeilijk voor tegenspraak vatbaar, dat er in het gebedsleven veel is, dat wijst op groote armoede aan geestelijk leven. Dit blijkt ook in het openbaar gebed onder ons. Het wordt vaak een halve preek; men heeft blijkbaar geen nood, noch draagt den nood waarachtig op de ziel van degenen, wier mond men zegt te zijn bij God. Het is meer taak der betrekking dan drang der ambtelijke ziel. Daarom wordt ook de lofzegging schaars gevonden. Ook de veelvormigheid des gebeds is weinig aanwezig.
Davids lof is geen ijdel roemen, maar waarachtig prijzen. Het kwam niet op uit een onbestemd gevoel van Gods goedertierenheid of een voorbijgaande opwelling Zijner goedheid, neen, het is eene zuivere heldere bron, die ontspringt uit de diepte der ervaring. Zalig de mensch, die de goedertierenheden getrouwelijk mag vermelden, den veelvoudigen lof des Heeren. Gods ontferming is een niet zoo onbeduidende zaak, dat wij haar als minderwaardig mogen verachten. Zijn wij niet geringer dan alle weldadigheid en trouw, die de Heere ons bewees? Vergeet, mijne ziel, geene van Zijne weldadigheden, vergeet ze niet, het is God, die ze u bewees.
Hoor David zingen:
De Heere is mijne sterkte en mijn schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde en ik zal Hem met mijn gezang loven."
Zoo gewaagt de kleine David wat hij aan den Heere had. Niet wat hij van Hem kreeg, maar wat Hij voor hem was is het thema van zijn zang. Temidden van het rumoer der aarde klonk hem de Jehova-naam als muziek in zijn ooren. David heeft rust in God. W i e niet weet wat dat zegt kan er zich geen voorstelling van maken. Ik zal in vrede nederliggen en slapen, want de Heere alleen zal mij doen zeker wonen. Dan is rust in de tenten der vromen. Dan mogen zij verademen na bangen tegenspoed. Immers is mijne ziel stil tot God, van Hem is mijn heil. Hier is het land der ruste niet, maar wel het geloof in den Rustaanbrenger, de ware Silo, en Zijne rust is heerlijk. Indien Gods pelgrims geen tijden van rust hadden, zij zouden den tocht niet kunnen volbrengen, maar de Heere laat de Zijnen nooit verzocht worden boven vermogen. David mocht uitrusten; onverwacht veranderde de geheele gesteldheid zijner ziel. Hij mag zich verkwikken in het heil des Heeren en zien op den God zijner sterkte. Hij geeft wondere uitkomsten.
Let op den merkwaardigen vorm van dit vers. Het omvat een viertal dubbele gedachten. Het spreekt toch van een verzekerd bezit. Een zalige ervaring. Een diepe vreugde, geopenbaard in een vroolijk lied. Ook mag het onze aandacht niet ontgaan, dat elk punt een tweetal gedachten omvat en elk paar bestaat in een in- en uitwendige zaak. Let maar eens op. Een verzekerd bezit: De Heere is mijne Sterkte en mijn schild. Twee gedachten. En... de sterkte is inwendig, het schild uitwendig. Op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen. Weer twee gedachten en... inwendig (op Hem heeft mijn hart vertrouwd) ik ben geholpen is naar buiten openbaar. Daarom is mijn hart verblijd is weer inwendig in het derde paar gedachten en ik zal Hem met mijn gezang loven is weer uitwendig.
Zoo is er heilige harmonie in Davids zang. De Geest schept orde ook in het lied. Hoe schoon zal het lied des Lams wel zijn dat eeuwig ruischt, ja veel sterker, dat als een machtige stroom bruist door den hemel van Gods heerlijkheid. Waarheid en schoonheid, diepte en orde zijn aan elkaar verbonden. Wij mogen ook in onze spraak wel bedenken wat liefelijk is en wel luidt. Moeten bedenken, dat het niet genoeg is woorden uit te spreken en onzen tijd vol te praten of te lezen.
Woorden aaneen te rijgen zonder gedachten te vormen en gedachten zonder verband uit te spreken is in strijd met de orde van Gods waarheid. Gij kunt fijne geesten niet bevredigen met ruwe klanken, maar evenmin met gedachtenloos woordenvertoon.
Wanneer wij mogen doordringen in de gedachtenwereld Gods bij het licht van den Geest worden wij welsprekend, doordat Hij als Bezaliël werkt in ons hart. De samenhang van onzen text en de vorm, waarin deze samenhang wordt vertolkt, streelt den geestelijken smaak en prikkelt de opmerkzaamheid en helpt het geheugen.
De psalmist diende den Heere met zijn beste krachten. Het beste, wat wij kunnen geven ook in de bediening des Woords is nog gebrekkig, gemeten aan den hoogen maatstaf, die moet worden aangelegd. Niets zij ons te goed of te veel voor dien God, die ons alles mag zijn. Daarom moeten ook slordige preeken, veel woorden zonder gedachten in ons preeken, bidden en zingen worden gebannen als in strijd met de heiligheid van Zijn Huis en den rijkdom Zijner heilsgedachten. Luister naar David.
De Heere is mijne sterkte en mijn schild.
De arme David is dus niet zonder bezit. Met een dubbele greep houdt hij het goddelijke verbond vast. Mijne sterkte en mijn schild. Hij heeft een dubbelhandige greep op den God zijns heils. De bloedvloeiende vrouw werd genezen toen zij maar den zoom van Jezus' kleed aanraakte, maar David omvat hier den Heere zelf. Hebt gij ooit waarlijk den zoom Zijns kleeds aangeraakt? Hoe zult gij anders komen tot het bezit der zegeningen, die in den God des verbonds zijn besloten.
Voor David is de Messias in Zijn lied. Immers hij gebruikt den Jehova-naam. Hij bezingt wie de Heere voor hem is, ja, dat de Heere zijn sterkte is. De Heere is een Sterkte. En die sterkte was van David. W e zouden het ook zoo kunnen zeggen: de Heere als Sterkte was Davids God. Hoor, welke verbinding Paulus kende met den God zijns levens. W i e zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere. God is mijn heil, wien zoude ik vreezen, zingt de dichter van Psalm 27.
David ziet een dubbelen zegen. En toeëigenend geloof legt er beslag op. Hij omvat den Heere met beide handen en omvangt Hem als sterkte; rust op Hem. Het geloof is gerijpt door ervaring, gesterkt door de belofte, bekrachtigd door den Heiligen Geest, die er zoowel de voedster als bewerker van is. Hij rust niet op de beloofde genade, zelfs niet op de ontvangen genade, maar in de bron der genade. Het is niet Gods werk in mijn ziel. noch de zekerheid van mijn geloof, noch de gloed mijner liefde, maar Hij is het die mijne sterkte is. Hij zal mijne sterkte aangrijpen. Zalige greep des geloofs. We mogen ons zwak bevinden, toch zijn we bezitter van oneindige kracht. Wat zou het u baten al kondet gij zeggen: mijne is de wereld en hare volheid, want zij zal vergaan door vuur. maar dit bezit is eeuwig. Nu is het echter niet zoo. dat David veilig is, omdat hij God vasthoudt, maar omdat God hem in Zijne almachtige handen besluit. Doch David mag die werkelijkheid nu genieten door het geloof.
Hoe zwak hij is van moed en klein van krachten, in den Heere is hij sterk en onverwinbaar. Dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof. En dat geloof opereert met de sterkte Gods. Neen, met den God der sterkte Zelf. Gods kinderen zijn krachteloos in zichzelven, lediger dan de ledigheid zelve, maar de almacht is niet te meten. Hij, die den hemel en de aarde heeft geschapen is mijne sterkte, zegt David. Hij, die de bergen vastzet door Zijne kracht zonder dat zij het gewaar worden. Dit is eigenlijk nog maar de verberging Zijner sterkte. Wat de almacht kan doen? Alles wat de Heere zou kunnen doen is niet uitgeput in hetgeen Hij heeft gedaan. Het is wonderlijk hoeveel een mensch kan dragen als de Heere zijne sterkte is. Maar zal Hij ons met de kracht van Zijnen arm niet wegslingeren in de rampzaligheid? Wie zal voor Hem bestaan ten tijde Zijns toornigen aangezichts? Zie, zoo het aan de kracht komt Hij is sterk! Maar de hitte van Zijn gramschap is gebluscht. Zijne sterkte is niet tegen degenen, die in den Zoon Zijner liefde werden geborgen, die Hem leerden kennen als het leven huns harten. God in Zijne sterkte wil hen bewaren en beschermen. Gij hebt mij versterkt met kracht in mijne ziel ten dage des strijds. Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.
Hoe onderhoudt Hij dan hunne kracht? Hoe vernieuwt Hij hun leven? Hij voedt hen met het vleesch en bloed van Zijnen Zoon. Diens naam zal geheeten worden: sterke God, vader der eeuwigheid. Ik zal dragen en Ik zal redden. Hij zou een tarwehalm kunnen gebruiken om de wereld te dragen, als Hij dien halm daartoe sterkte. Hoe weinig doet het ertoe, hoe zwaar het verlies, hoe diep de weg, hoe groot de nood, hoe bitter de smart, hoe verscheurend de pijn, indien de Heere onze sterkte is. Wil Hij dien last, dien wij hebben te dragen verdubbelen, het is geen bezwaar, indien Hij de kracht slechts verdubbel', dan is de last toch niet vermeerderd. Doch onze ervaring werd, dat bij verdubbeling van den last de Heere de sterkte wil verdrievoudigen. Hij is een mild God, overvloedig in genade, ja, eindeloos goed. Hij heeft beloofd dat de zonen van Aser hun voet zouden doopen in olie en ijzer en koper onder hun schoen zou zijn en... hunne sterkte gelijk hunne dagen. Hij lokt onze genegenheden uit en wekt ons op door de uitnemende grootheid Zijner kracht naar de werking der sterkte Zijner macht. De dichter van Psalm 68 zong van dien God: O God, Gij zijt vreeselijk uit uwe heiligdommen; de God Israëls die geeft het volk sterkte en krachten. Geloofd zij God.
Hij geelt krachten tegen eigen vleesch, de wereld en satan. Anders vlucht ik als die moedelooze Benjaminiet uit den strijd. Voorts, broeders, wordt krachtig in den Heere en de sterkte Zijner macht.
Als een zondaar voor het eerst mag verstaan in Christus dien sterken God: de Heere Heere is mijne sterkte, Hij is mijn lied, mijn psalmgezang, dan weet hij niet hoe dit in den gang van het leven wordt uitgewerkt.
Waartoe is de Heere Davids sterkte? Ook om te beschermen en te verlossen uit lijden. Ja, de Heere betoont zich sterk aan degenen, wier hart volkomen is met Hem. Hoe menigmaal heeft de Heere David bewezen een God te zijn, die >edt door Zijn sterke hand. Ging het anders met al degenen, die op Zijnen naam hopen?
In nood spreken zij den Heere aldus aan: Mijne sterkte haast u tot mijne hulp, doe mij uitgaan uit het net, dat zij voor mij verborgen hebben, want Gij zijt mijne sterkte. Door eigen kracht raken wij slechts meer verward in het net maar die God, die de sterkte der Zijnen is, redt ons uit keer op keer.
Als God der sterkte is Hij genoegzaam om ongemakken te dragen. Met alle kracht bekrachtigd zijnde naar de sterkte Zijnt c heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid met blijdschap. Werk ditmaal deze gedachten zelf eens uit.
De God mijner sterkte draagt mij, Zijn arm schaap, gewis na ir Huis en redt uit allen nood. Daarom: welgelukzalig is de mensch, wiens sterkte in U is! uw God heeft uwe sterkte geboden. Sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt.
David noemt den Heere niet alleen zijn sterkte, maar ook zijn schild. Daarin spreekt hij over de bescherming naar '/uiten. Hij beschermt hen tegen de pijlen, die des daags vliegen en de verschrikking des nachts. Alle instrument, dat tegen u bereid wordt zal niet gelukken. Maar ook tegen de gevaren, die we niet kennen, beschermt Hij de Zijnen. Hoevele verschrikkingen hebben ons bedreigd. Dit schild is sterk en omringt ons geheel. Aan Luther werd gevraagd om hem te benauwen: Wie zal u beschermen als de keurvorst van Saksen zich terugtrekt? Hij glimlachte en antwoordde: Onder het breede schild des hemels sta ik veilig tegen paus en Turk.
Van nature hebben we de schilden onzer vijandschap en hoovaardij tegen God opgeheven en zoeken er ons achter te verbergen. Daar is ook het ongeloof, dat zich keert tegen God. Daar is het schild onzer vroomheid om de pijlen van Gods wraak op te vangen. Maar Gods zwaard slaat onze hoogverhevene schilden stuk en wij storten ter aarde doodelijk gewond. Het is als zet de Almachtige Zijn voet op onze borst. W e konden eerst nog trachten ons versplinterde schild te repareeren, maar het bleek, dat het telkens meer werd vernield, zoodat wij ontbloot werden voor God. Ja, wij hebben met stervende lippen beleden verslagen te zijn voor en door God. Alle tegenstand is gebroken. We zijn handelbaar voor God geworden.
Wie werd neergeworpen op de vlakte des velds zonder bedekking voor den God der wrake weet hoe de angsten der hel treffen, omringd door droefenis. Ons schild en onze „schildjes" zijn verloochening en miskenning van dat ééne schild dat de pijlen der wraak heeft opgevangen en dat geverfd werd door bloed. Alleen in Hem kan onze bedekking zijn voor God. Hij breidde zich over ons uit en sprak: Vader, Ik heb verzoening gevonden. De hitte van Gods gramschap is gebluscht. Nu is Hij in Christus onze bedekking en veilige beschutting. Aan dit schild kleeft het bloed van Jezus. In dit schild staat hun naam met onuitwischbaar schrift geschreven. Zoo is God in Christus onze bedekking van top tot teen. De Heere is onze groote Weldoener en wijze Kastijder. Mozes gewaagt ervan: Verlost door den Heere, die het schild is uwer hulpe en het zwaard uwer hoogheid. Achter dit schild Gods kwam David tot Goliath: gij komt tot mij met een zwaard, spies en schild, maar ik kom tot u in den naam des Heeren der heirscharen, des Gods der slagorden van Israël, dien gij gehoond hebt.
Het schild behoorde tot de schutswapenen. De Heere is zelf het schild der Zijnen. Voor Abraham was Hij schild en loon; voor Israël schild en zwaard; voor David schild en hoorn en voor de kinderen van Korach zon en schild. Zelfs sommige eigenschappen des Heeren worden vergeleken bij rondas en beukelaar. Zoo wordt dit gezegd van Gods waarheid en goedgunstigheid.
Ja, ons schild is van den Heere en onze Koning is van den Heilige Israëls.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 mei 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Godsvertrouwen I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 mei 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's