Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie X

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie X

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wereld- en levensbeschouwing van Calvijn is in strikten zin volstrekt religieus. Hij schouwt gansch het wereldproces in het licht Gods, in een eeuwigheidslicht, zooals hem dit was opgegaan in Gods Woord. De belijdenis der Souvereiniteit Gods en de gebondenheid aan Zijn Woord is de grond, waarin het Calvinisme wortelt. De beide levensgebieden, die der „religio" en der „politia", hebben zelfstandigheid, doch zijn elk aan die Souvereiniteit Gods en de gebondenheid aan Zijn Woord onderworpen met inachtneming van eigen aard. Daarom heeft geen mensch recht voor het religieuse leven naar goeddunken wetten te maken, evenmin als iemand bevoegd is naar zijn goeddunken eene politieke orde te stellen. Ook deze is Gode en Zijn Woord onderworpen. Daarom mag de regeering nimmer dulden, dat de ware religie openlijk door goddeloosheid wordt geschonden. En nu wijst Calvijn er op, dat drie momenten hierbij in het oog zijn te vatten, namelijk: de magistraat, die bestuurder en bewaker der wetten is, de wetten volgens welke deze regeert, en het volk, dat er door geregeerd wordt en er aan gehoorzaamt.
In de beschouwing van het eerste stelt hij de autoriteit der overheid in het licht, handelt hij dus van het ambt der overheid; in het tweede aan welke eischen de wetten moeten voldoen, zal er van eene Christelijke regeering sprake zijn en daarbij sluit dan aan hoe het volksbelang daarmede saamhangt en de gehoorzaamheid, die het schuldig is. Het behoeft geen betoog, dat door deze drie hoofdlijnen het politieke vraagstuk geheel beheerscht wordt.
Wat de autoriteit der overheid aangaat, zooals zij in de Schrift verschijnt als van Godswege verordineerd, met goddelijk gezag bekleed, wordt zij ook door Calvijn beschouwd. De overheid heeft haar mandaat van God, dus ook hare autoriteit, zoodat zij in Zijne plaats optreedt. In de Heilige Schrift verschijnt zij als door de volbrenging van haar ambt God dienende. Hare eerste taak is de bestelling van het recht. God voltrekt door middel der Overheid het recht onder de menschen. Het is Gods werk, dat de vorsten regeeren en de raadsheeren recht doen. De verantwoordelijkheid der overheid wordt op deze wijze ontroerend, want al is het, dat zij gesteld wordt door Gods voorzienige en heilige ordinantie, zij blijft daarom niet te min verantwoordelijk voor de wijze, waarop zij hare taak volbrengt. Zoo verschijnt dan ook in de Apostolische Geloofsbelijdenis Pontius Pilatus als de wereldlijke rechter, opdat Christus, zooals de Catechismus z.egt, „onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zoude, bevrijdde." Hoewel Pilatus het gruwelijkste onrecht bedreef, door hem als rechter, die recht spreekt uit Gods Naam, veroordeelt de Vader den Borg en Middelaar van Gods Kerk en gaat dus Gods recht over den vleeschgeworden Zoon. En zoo is er dan ook in Rom. 13 geschreven, dat er geene macht is dan van God en de machten, die er zijn, die zijn van God verordend, waarvoor de apostel een woord bezigt, dat de regeermacht noemt als eene bevoegdheid, een vermogen, om Gods werk te doen. Bij de volbrenging der overheidstaak wordt zij dan ook geacht te staan onder Gods voorzienige en bijzondere leiding. Zooals er in de gemeente des Heeren, wanneer zij namelijk recht staat, ambten zijn ingesteld, die haar regeeren tot opbouw van het lichaam van Christus, zoo ook dient de burgerlijke overheid tot opbouw van het leven der gemeenschap. De overheid heeft dus in het maatschappelijke leven eene heilzame functie, zoodat zij in de volbrenging harer taak God dient. De dienst der overheid verschijnt dus in goddelijk licht. Daarom heeft zij een goddelijk gezag.
Het wordt dus duidelijk, dat door de erkenning van Gods souvereiniteit, zooals zij zich in Zijn Woord openbaart, de vaste grond van het souverein gezag der overheid is gegeven. Zonder dezen grond is er geen gezag in den diepen, zedelijken zin des Woords. Zonder dat kan er wel een overmacht zijn, kan er wel eene machtsorganisatie verschijnen, die de burgers met geweld onderwerpt, maar geene overheid, die een zedelijk gezag oefent. Het ligt toch voor de hand, dat de menschen op zichzelven beschouwd, over andere menschen geen gezag kunnen hebben. Zij kunnen door de omstandigheden machtiger zijn, geweld oefenen en hunne medemenschen aan zich onderwerpen, maar een gezag in zedelijken zin hebben zij daarom nog niet. Wel kan een deel van het volk, zooals bijvoorbeeld in Rusland, een ander deel des volks gewelddadig onderwerpen en zal dan een Christen onder dat juk als onder een rechtvaardig oordeel over de volkszonde en eigen zonde buigen, maar daaruit volgt nog niet, dat zulk eene geüsurpeerde macht een zedelijk gezag heeft. Een zedelijk gezag wordt eerst geboren, wanneer de overheid zelve hare regeermacht erkent ontvangen te hebben ..bij de gratie Gods" en het volk erkent, belijdt, dat het Gode belieft hen te regeeren door hare hand. Bij zulk eene verhouding tusschen regeering en volk is er alleen sprake van een gezag in den waren, zedelijken zin.
Het wordt zoo zeker wel duidelijk, hoe ver ook ons volk van dien eenig juisten grondslag reeds is afgeweken, daar er in onze Grondwet van God en eene erkenning Zijner Souvereine majesteit niet meer gesproken wordt. Alleen kan iemand, de Koning, een volksvertegenwoordiger, als hij wil, den eed afleggen" en daarbij God almachtig aanroepen, maar verplicht is ook dit niet. Hij kan ook volstaan met te zeggen: ..Dat beloof ik." En zoo wordt in het 5e Hoofdstuk in art. 150 wel gezegd: ,,Er wordt alom in het Rijk recht gesproken in naam des Konings", maar ook daar zelfs wordt er over gezwegen, dat de Koning regeert bij de gratie Gods, al is het bekend, dat in den officieelen vorm der rechtspraak deze wordt genoemd en bij de indiening eener Wet de Koningin er aan laat voorafgaan, dat Zij de Staten-Generaal in Godes heilige bescherming aanbeveelt. Doch dit zijn overgebleven en traditioneel bewaarde vormen, die er op wijzen, dat er voorheen eene andere mentaliteit in het Staatsleven heerschte, die thans eechter is verdwenen. Het gaat met zulke cultureele resten als met de overblijfselen van oude gebouwen te midden der gemoderniseerde stad. Zij staan als vereenzaamd, passen nauwelijks meer bij de omgeving, doch zij blijven staan, totdat zij hinderlijk worden. Dan komt de slooper.

Het is merkwaardig, hoe in de politieke geschiedenis van Nederland zich dat ontkersteningsproces heeft voltrokken. In het ontwerp der Staatsregeling voor het Bataafsche volk, die den 4en Mei 1798 in werking trad, wordt nog onder no.8 gezegd: ,,De eerbiedige erkentenis van een Albestuurend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij en blijft iederen Burger ten duursten aanbevolen." Hier wordt het geloof in een Opperwezen dus als sociaal nuttig aangeprezen, op dezelfde wijze als soms de godsdienst als een politie maatregel geldt. Dat is natuurlijk geheel verwerpelijk. Maar er was dan toch in 1798 nog iets van godsdienstig besef in de regeerende kringen, hoe revolutionair zij ook voelden. Dit is dan ook het eenige, dat er na de revolutie van is overgebleven, want verder staan die Burgerlijke en Staatkundige grondregels in een sociaal licht, trachten zij het gezag sociaal te fundeeren. Daarom luidt art. 9: ,,Het Oppergezag is het regt der gantsche Maatschappij over elk haarer Leden", enz. en wordt het sociaal contract te hulp geroepen, wanneer gezegd wordt: ,.Het Bataafsche Volk, zijne belangen in persoon niet kunnende waarnemen, verkiest daartoe, bij onderlinge overeenkomst, eene geregelde Staatsform en wel eene Volksregeering bij Vertegenwoordiging."
Hoewel er dus nog eene matte schemering was, die aan de vroegere levensbeschouwing der Reformatie zwak herinnerde, was toch wezenlijk in de plaats van God en Zijn gezag gesteld de maatschappij. Een wezenlijke gezagsgrond kan dit echter niet zijn, want er is geen enkele reden, waarom een sociaal complex machtsbevoegdheid zou hebben. Eene machtsbevoegdheid, die berust op de helft plus één, heeft nog geen zedelijk gezag. In de plaats van het goddelijk zedelijk gezag is hier getreden de macht der meerderheid. Het gevolg daarvan is dan ook geweest, dat de Westersche, zoogenaamd democratisch geregeerde volken in gestadig revolutioneerende beroering verkeeren, want er is geen goddelijk gezag. Joseph de Maistre zegt in zijn geschrift Considérations sur la France, Bruxelles, 1852, pag. 15: „Men heeft opgemerkt, dat de Fransche revolutie de menschen meer leidt dan dat de menschen haar leiden." Inderdaad, zoo is het eene eeuw later nog precies zoo. De democratieën leiden de menschen, de menschen niet de democratie. Zij is in eene gestadige revolutie gewikkeld, omdat haar het gezag eener leidende, samenbindende idee ontbreekt. De Westersche democratie is wezenlijk God-loos en dus hare regeeringen zijn zonder het zedelijke gezag, dat zij behoeven om waarlijk te kunnen regeeren. Ten onzent is dit niet anders, al is de vorm der revolutie nog omhuld, wezenlijk is zij de kern. Ook onze Staatsinrichting wordt niet gedragen door Gods souverein gezag.
Nu ligt het voor de hand, dat het geheel verkeerd zou zijn te meenen, dat dit revolutionaire karakter onzer Staatsinstellingen met één slag kan worden weggenomen. Uitgangspunt van alle politieke streven moet wel zijn het in het heden gegevene, de toestanden, waaronder wij verkeeren en wij moeten ons niet voorstellen, dat het mogelijk zou zijn het volksbewustzijn met een tooverslag te veranderen. Daarom was het aannemelijk, dat men ook in het Program van beginselen der A.R. Partij de Grondwet aanvaardde als uitgangspunt om langs wettigen weg tot een hervorming der Staatsinstellingen te komen naar eisch der A.R. of Christelijk Historische beginselen. Maar het was absoluut verwerpelijk deze beginselen uit te ruilen voor die der revolutie, zooals is geschied. Zij vindt niet meer in God de bron van het souvereine gezag, kan dit niet meer in Hem vinden, daar zij aan de regeering het orgaan ontzegd heeft tot eenige onderscheiding op godsdienstig gebied. En omdat deze daartoe geen onderscheidingsorgaan meer heeft, kan zij als dienaresse Gods Zijn Naam niet meer verheerlijken. Zij heeft daarmede volkomen prijsgegeven de belijdenis der eeuwige beginselen, die ons in Gods Woord geopenbaard zijn. Dit zijn alle ledige phrasen geworden voor eene overheid zonder onderscheidingsorgaan. Dus is zij geheel afgegleden van de basis van Calvijn, die geleerd dóór Gods Woord, geen overheid kent, die niet in volstrekte onderwerping aan Gods souvereiniteit en in gebondenheid aan Zijn Woord zou staan, wanneer zij namelijk in eene Christelijke maatschappij is opgetreden en dus Gods Woord haar bekend is. Dit staat dan ook voor hem vast, dat als in Psalm 2 : 1 2 tot de koningen gezegd wordt: „Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat", daarin ligt opgesloten, dat zij hunne macht moeten stellen in den dienst van Christus.
Daarom zullen zij ook volgens fesaja 49 : 23 „voedsterheeren" der gemeente van Christus zijn en dus zullen zij beschermheeren, „patroni" zijn voor „piis Dei cultoribus", voor de godvruchtige priesters Gods. Deze Oud-Testamentische profetische woorden hebben betrekking op de komst van Christus. En als dit dus profetische woorden zijn, hoeveel te meer hebben zij dan beteekenis. nu Hij gekomen is.
In Gods Woord heeft dus de overheid eene functie in de komst van Gods Koninkrijk. En als dit een der eeuwige beginselen van Gods Woord is, met welk recht mogen wij dan haar wezen wijzigen, zoodat wij haar de door God zeiven in de verordening der overheid met haar verbonden functie ontzeggen door te beweren, dat zij het orgaan mist om de haar van God toegekende functie te volbrengen?
Calvijn leert dan ook met grooten nadruk, dat de overheid om haar ambt te kunnen uitoefenen, deze overweging heeft ter harte te nemen. Allereerst reeds daarom heeft de overheid van Gods Woord en eisch nauwkeurig kennis te nemen, omdat zij, die dienaresse der goddelijke gerechtigheid is, een voorbeeld behoort te zijn. De overheidspersoon, die zich bewust is van het wezen der overheid als door God verordend, dus verstaat, dat hij als op Gods rechterstoel zit, hoe zal die het onrecht kunnen doen? Wie weet, dat hij verordineerd is om Gods instrument te zijn, kan diens consciëntie hem toelaten goddelooze verordeningen te onderteekenen? De overheidspersoon zal moeten weten, dat hij een stedehouder Gods is en met deze roeping voor oogen zijne taak volbrengen. En Calvijn dreigt met Gods vloek den regeerder, die deze roeping veracht en in de volbrenging zijner taak bedriegelijk handelt. Want hij staat niet voor de menschen, maar voor God. Daarom vermaant hij hen aldus: „Laat de vreeze des Heeren bij u zijn. Zie toe en doe het, want bij den Heere onzen God is geen onrecht. Zij zullen rekenschap geven van de volbrenging hunner taak. De dienst der overheid is een heilige dienst, en zij is drager van een goddelijk ambt."
Dit is een geheel andere waardeering, dan die in den neoantirevolutionairen gedachtengang wordt voorgedragen. De afwijking daarin van Gods Woord is zoo in het oog vallend, dat niet getwijfeld behoeft te worden, hoever zij zelfs van haar eigen oorspronkelijk beginsel afgeweken is. Wij hopen, dat de Hervormde gezindheid van Groen van Prinsterer zal wederkeeren tot deze in Gods Woord gegronde beschouwingen van Calvijn, want een God-loos staatsbestel is nu wel duidelijk gebleken een ramp voor het volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie X

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's