Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gebed des Verbonds II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed des Verbonds II

Psalm 28 vers 9. Verlos Uw volk en zegen Uwe erve, en weid ze en verhef ze tot in der eeuwigheid.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het volk van Gods keuze wordt door David genoemd: Gods erve. Wat wil dat zeggen? Wanneer het Woord spreekt van Gods erve, wordt daarmede bedoeld: Zijn bijzonder eigendom. Mozes spreekt ook van die erve. Jacob is het snoer Zijner erve, Israël Zijn eigendom. In Psalm 33 wordt gezegd: Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft. En elders: Hij zal Zijn volk niet begeven, Hij zal Zijne erve niet verlaten. Maar anderzijds geldt ook: De Heere is het deel mijner erve; de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, een schoone erfenis is mij geworden.
Uwe erve. Denk eens aan hetgeen geschreven staat in Deuteronomium 32 : 9. Eerst wordt gezegd: Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar de kinderen Israëls. Dat wil zeggen: De Heere heeft in alles met Israël gerekend. En dan volgt: Des Heeren deel is Zijn volk, Jacob het snoer Zijner erve. Het erfdeel, dat Hem met het meetsnoer is toegemeten. God is de God Zijner Kerk. Dit volk heeft Hij zich ten erve verkoren. Uit vrije genade verkoren uit de rij der volkeren; tot Zijn volk gewijd; met genadeweldaden overladen; Hij heeft het geliefd, geleid, vermeerderd en beschermd. Hij zal dit volk zegenen en tot een zegen stellen en er zich in verlustigen tot in eeuwigheid.
Als Salomo bij de inwijding des Tempels zijn aangrijpend gebed uitspreekt, dan zegt hij: want wij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens... hoor dan uit den hemel de vaste plaats Uwer woning. Het feit dus, dat Israël Zijne erve is opent den hemel, noopt den Heere tot luisteren naar hunlieder gebed. In Psalm 33 wijst de dichter erop, dat Hij dit Volk verkreeg door verkiezing. Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft. Niemand toch kan den Heere aannemen tot zijn erve en deel. tenzij eerst de Heere hem aannam tot Zijn volk en erve.
Zoo is hier een zeer vereerende en veredelende keuze des Heeren. Zij kwam niet op uit de verdiensten des menschen, want zij hadden allen gezondigd en dierven de heerlijkheid Gods. Zoo heeft de Heere in Zijne erve Zijn welbehagen geopenbaard. Op dat welbehagen Zijner keuze beroept zich het verdrukte volk: O Heere, zij verbrijzelen Uw volk en verdrukken Uw erfdeel. Heere, dat kunt Gij niet gedoogen. Als Zijne erve moet Hij voor dat volk instaan.
Nu is de Heere ook omgekeerd de erve Zijner knechten, hun hoogst en eeuwig goed. Deze God is onze God, wij hebben op Hem vertrouwd en Hij zal ons zalig maken.
Deze schat, dit erfdeel, waarin de ziel in eeuwigheid haar verlangen verzadigt, is te beminnen boven alle aardsche goederen. Zou dan het erfdeel geen getuigenis afleggen van de liefde des gestorvenen, voor den erfgenaam. Het Nieuwe Testament in Zijn bloed spreekt ons van den dood des Middelaars, opdat de erfenis onzer zou zijn. Erfgenamen Gods, mede-erfgenamen van Christus. Zoo is dan het Woord Gods een getuigenis Zijner vaderlijke liefde en zorg. Ja, de Heere is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uwe woorden zal bewaren. Ik heb uwe getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vroolijkheid.
De erfenis is voor de erfgenamen en de erfgenamen voor de erfenis.
En weid ze, zoo vervolgt David zijn gebed.
Gods erve behoeft niet slechts leven, maar ook voeding. David denkt weer aan het werk zijner jeugd, toen hij in de velden van Ephrata de kudden zijns vaders Isaï weidde. David, de herdersknaap, David, de herder-jongeling, bij zijn broeders ongeacht. Hoe gaarne ontleent hij zijn beelden aan herder en knaap.
Dit weiden omvat de gansche herderswerkzaamheid over de kudde en de geheele zorg voor het enkele schaap. Uit den overvloed der stof nemen we slechts enkele gedachten voor heden.
De Heere kent Zijne schapen en wordt van hen gekend. Hij teekent ze met het zegel des Geestes en merkt ze met bloed aan oor en voet. Met het bloed van het geslachte Lam. Zijt gij zulk een schaap? Is u het teeken des kruises ingedrukt? Zijt ge als een verloren schaap gezocht en gelegd op den rug van den herder? Verloren schaap! Verloren en... geen schaap... maar gered door den herder? Hij boog zich neder na een haastigen tocht over de bergen en vond hen in een r a \ ' i n in den muil van den helschen leeuw. Hij boog zich en hief het schaap op en legde het op zijn almachtige schouders. Hoe zoo vroolijk, herder? Drukt die zware last u niet neer? O neen, dit is een last der liefde, ik draag dit schaap naar huis... het was verloren, maar ik heb het gevonden. Mijn schaap... en daar valt een traan uit het oog van het schaap op de borst van den herder... Mijn Herder, mijn Goël, mijn Zaligmaker.
mijn Goël, mijn Zaligmaker. Hij weidt de schapen: In eene goede weide zal ik ze weiden en zij zullen nederliggen in eene goede kooi op de bergen Israëls zal Ik mijne schapen legeren. Hij weidt hen in de grazige weiden Zijns Woords; Hij voert hen zachtkens aan zeer stille wateren; Hij verkwikt hunne ziel. Hij is de weide, waar ze eten en drinken de zachtvlietende wateren uit de fontein des levens. Hij is de rots, waartegen zij zich aandrukken in de middaghitte. Hij is het, die hen beveiligt in den duisteren nacht, beschaduwt in Zijn woning. Hij voorziet de kooi van alles, wat de schapen behoeven.
Hij regeert en leidt Zijne schapen. Hij bestuurt hen met zijn staf en roept hen met zijn stem. Mijne schapen hooren mijne stem en zij volgen Mij. De stem van den Herder klinkt als muziek in de ooren. Hij bestuurt hen met zijn staf, en als zij willen gaan in een weg, die den herder niet goeddunkt, laat hij hen soms begaan om er den hond op af te sturen en hen weder te brengen tot de kudde. Dat kan het schaap angstige oogenblikken bezorgen, en het dier is dan meer aangegrepen door angst voor den hond dan door het besef, dat de herder het tot de kudde wil terugbrengen. Toch zal het blijken, dat zoowel de aanvallen van den vorst der duisternis, dien moordenaar der zielen van den beginne, als van de wereld mede zullen werken ten goede.
Wij spraken over den staf van den herder. Met dien staf houdt hij het schaap tegen, en zonder woorden leidt hij het in den weg, dien de herder verkiest voor zijn schaap. Met dien staf telt hij de schapen, hij doet ze onder de roede doorgaan en wat zijn schaap niet is, houdt hij buiten den stal. Wanneer hij zijne schapen uitgedreven heeft, zoo gaat hij voor hen heen en de schapen volgen, overmits zij zijne stem kennen. David zong van die leiding: Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns naams wille. Uw stok en uw staf die vertroosten mij. De kudde toch staat onder nauwkeurig opzicht en veilige bescherming. Hij staat voor de schapen in. De dichter nadert den Herder met de bede: weidt uwe schapen, uwe erve, want Gij moet voor hen instaan en zij hebben Uwe zorg zoo noodig. Wat de Heere belooft, zal Hij ook zeker doen en toch wil Hij er om gegebeden zijn, telkens weer. Hij wil de stem zijner schapen hooren. Hij kent ze in hun getal en eigenaardigheden. Van zijne kudde is Hem nooit iets verborgen. Hij bewaart Zijne schapen gelijk een herder de kudde. Het dwalende brengt Hij terecht; het zwakke sterkt Hij; het kranke heelt Hij; het gekneusde verbindt Hij; het amechtige verkwikt Hij. Gij maakt mijn hoofd vet met olie. Het dorstige drenkt Hij. Gij doet mijn beker overvloeien. O, welk een zorg! Wat hebben we die zorg der liefde noodig; we reizen toch door een gevaarlijk land en Hij weet hoe zwak van moed en hoe klein we zijn van krachten. Jacob zeide tot zijn broeder Ezau: Mijn heer weet, dat ik zoogende schapen en koeien bij mij heb. Indien men ze maar één dag afdrijft, zoo zal de geheele kudde sterven. Ik zal mij op mijn gemak als leidsman voegen en mij schikken naar den gang van het werk.
Laat ik nog een enkele bijzondere werkzaamheid van den herder noemen. De lammeren zal hij in zijnen schoot dragen, de zoogenden zal Hij zachtkens leiden. Zeker, op de markt der wereld tellen Jezus schapen en lammeren niet. Ze zijn ter beurze niet genoteerd. Maar den Herder zijn ze hoog in waarde. De lammeren zijn de jong geboren schapen. Maar dan toch werkelijk geboren. Ze mogen in het geloof Christus kennen en zich koesteren in Zijne liefde. Jonge kinderen in Christus. Er zijn toch zuigelingen, jongelingen, mannen en vaders in de genade. Er is een opwassen in de kennis en in de genade onzes Heeren Jezus Christus. In den nood is Christus aan de zielen der jonggeborenen geopenbaard. Hun werken zijn werken des doods bevonden.
David had veel op met de lammeren der kudde. Hoort maar: Hoor naar mij, kinderen, en ik zal u des Heeren vreezeleeren. De lammeren zijn de nog onlangs toegebrachten, soms ook zijn ze jong in jaren. Dat is dubbele genade als de groote herder der schapen vroeg riep en wederbaarde door Zijn Geest. Zouden wij niet verheugd zijn als in jonge harten een dorst naar Jezus en de klare kenmerken van de vernieuwing des harten openbaar worden? Hoe zou het toch anders kunnen. En. nu bidt David ook voor hun welzijn: weid hen, uwe erve... ook de lammeren. David wist wel als herder hoeveel zorg de lammeren behoeven. Nu mag hij den Heere bidden voor Zijne gansche kudde te zorgen. En de Heere zegt weer tot Zijne dienaren: weidt mijne lammeren. Hoedt mijne schapen. Wie zulk een vereerende, hoewel moeilijke, opdracht ontving, zal zeker veel verkeeren bij den grooten herder der schapen om onderwijs en... om zelf gevoed te worden om uitdeeler te kunnen zijn der menigerlei genade Gods. Over de lammeren gaat de bijzondere zorg van den oppersten herder der schapen. De sterken te vergeten zou zondig zijn, maar de lammeren niet te hoeden misdadig, want dan zou de kudde uitsterven. De lammeren huiveren voor den wolf. Wel zijn ze nog wat wispelturig in hun leven. Ze zien weinig gevaar en vreezen alles! Ik denk aan een knaapje, dat bleef staan voor een kleinen waterplas en hard ging schreien, omdat hij er niet over kon en... er langs heen... daar had het knaapje geen erg in. Maar wat deed een oudere broer? Hij haastte zich en zette het broertje erover en had vermaak. Soms kunnen ze alles en dan weer niets. Ze zijn nog zwak in geloof, al wandelen ze over de golven; in kennis; in hope. Het is echter niet zóó, dat ge wel hoopt, dat er leven in de ziel is. Neen, we weten meer van hen. Christus is geopenbaard aan het hart, dat boog onder het recht des Heeren; zij bekenden verdiend te hebben, dat zij verloren gingen.
De lammeren leven vooral op de moedermelk, ook al is het bekend, dat zij zeer spoedig ook wat gras meeëten met het oude schaap. Jonge kinderen in Christus, die met melk gevoed worden en niet met vaste spijze. Als nieuwgeboren kinderkens zijnde zeer begeerig naar de redelijke en onvervalschte melk, opdat zij door dezelve mogen opwassen. De lammeren vertoonen gewoonlijk eene sterke begeerte naar het Woord en de instellingen des Heeren. Door de middelen der genade toch wil de Heere hen weiden. Het is ook een eigenschap der lammeren, dat zij bijzondere liefde hebben voor degenen, die hen mochten telen door het Woord. Zij kleven daarbij den Heere achterna. Ze zijn zoo doodongelukkig buiten de gemeenschap met Jezus in de openbaring Zijner liefde.
Zij gaven zich eerst aan den Heere en daarna aan ons door den wille Gods, zegt Paulus. Zij kenmerken zich ook door een dwaalziek oordeel over zichzelven. Zij deelen vaak het vonnis des duivels over hen, als ze worden gefolterd door bange vreeze. Hun werk is toch niet in der waarheid, zij zullen gewis bedrogen uitkomen. Dan weer spreken zij met een beslistheid, die u het hoofd doet schudden en denken: hoe lang zal dit duren? Het is dikwijls hollen of stilstaan. Zijn ze aan de eene zijde vreesachtig, aan den anderen kant begeven ze zich in gevaarvolle plaatsen. Maar waarom zal ik hun gebreken en tekorten opsommen? Ze hebben ook veel liefs, dat ons hart roert en wie liefheeft dengene, die geboren heeft, zal ook liefhebben degenen, die geboren zijn. Ge wilt wel bedenken, dat we het nu niet hebben over de veel geprezen „kleintjes", die als kaf op den dorschvloer door een sterken wind moeten wegstuiven. Want die „kleintjes" openbaren juist de kenmerken der lammeren niet, doch vertoonen een groote mate van eigengerechtigheid en vroomheid, terwijl ze der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen zijn. Zij zouden zelfs heerschappij willen oefenen over het erfdeel des Heeren. Onder voorgewende nederigheid en kleinheid zijn ze opgeblazen en onoprecht in hooge mate. Neen, neen, we laten ons door deze lieden niet verschalken en zoeken het snoode van het kostelijke te onderscheiden, ja, te scheiden. Ze doen denken aan de Gibeonieten, die om hun leven te redden, zich als arme lieden voordeden, die niets kwaads in den zin hadden en zij trokken oude schoenen aan en namen beschimmeld brood mee, alsof zij al een heele reis achter den rug hadden. Dat was een van de weinige onvoorzichtigheden van Jozua, die het Woord vermeldt, dat hij daarnaar geen onderzoek instelde. Hadde hij eerst toch den Heere gevraagd met wie hij van doen had.
De lammeren vertoonen den aard der schapen. Het zijn ook inderdaad kleine schapen. Over de lammeren gaat de bijzondere zorg des Heeren. Hij zal. zegt de profeet, de lammerkens in de armen dragen. In het jaarseizoen, dat de lammeren worden geboren, is het vaak nog koud in het Oosten. Maar de herder vergadert ze en koestert ze bij het vuur, totdat ze behoorlijk kunnen loopen — en de moeder volgen. Maar soms kunnen ze nog moeilijk met de kudde mee. Daarom draagt hij ze in zijn schoot. Die schoot was een opening of plooi in den herdersmantel, van onderen samengebonden door een gordel. Zoo vormde zich een zak, waarin de herder een en ander kon meedragen. Als het noodig was ook meer dan één lam. Jezus vergadert de lammeren tot Zijn hart, Zijn bloed, Zijn Woord en — tot Zijnen Vader. O, welke veilige, warme plaats is die herdersschoot van Jehovah. Daar kan wolf, noch leeuw hen grijpen. O. het van koude verkleumde lam wordt hier gekoesterd en ge hoort het lam blaten in den schoot van den herder. Het is de teedere koestering der liefde. Men zou kunnen wenschen, om die koestering der liefde, lam te mogen blijven. Het is ook een zeer eervolle plaats. Maar deze zorg behoeven zij ten zeerste en de herder heeft hen lief. Het zijn tenslotte mede van degenen die Hij verkoor ten leven en riep met eene krachtdadige roeping.
Ook van de lammeren staat geschreven: niemand zal ze rukken uit mijne handen en... Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Ze zijn de Zijnen; gekocht met des Middelaars bloed. Als in Israël het losgeld werd betaald, dan gold de regel door den Heere voorgeschreven: De rijke zal niet meer geven en de arme zal niet minder geven. De prijs der lossing was dezelfde voor allen. Van de lammeren staat geschreven — ook wel voor de schapen — gij zult op de zijden gedragen worden en op de knieën z'eer vriendelijk getroeteld worden. Ja, zoo spreekt de Heere: uw hart zal vroolijk zijn, en uwe beenderen zullen groenen als het teedere gras. De moeilijkheden van den weg worden hun nog ten deele bespaard, doordat de herder hen draagt in zijnen schoot. Toch maken ze al vroeg kennis met ruwe winden en een hobbelig pad. Maar de Heere zal hen niet laten verzocht worden boven vermogen. Mozes herinnert Israël er aan hoe het als volk in de jeugdjaren in de woestijn werd geleid en bewaard: Daar gij gezien hebt, dat de Heere uw God u daarin gedragen heeft als een man zijn zoon draagt. Ja, Hij zal dragen en redden. Het oogenblik moge snel aanbreken, dat gij als verloren schaap gelegd wordt op den rug van den herder, om gedragen te worden in de schaapskooi. Verloren... gevonden. De groote herder der schapen is zelve het Lam Gods, dat de zonde droeg dien de Vader op hem laadde. David onderscheidt hier echter niet, maar heeit veelmeer de herderswerkzaamheid Gods als verbondsgod op het oog. Toch mogen we zeker wel opmerken, dat in het bijzonder de Heere Jezus als Herder der schapen de zorg voor het zwakke op zich nam. Hij is de barmhartige Hoogepriester, die medelijden kan hebben met de zwakheden der Zijnen, overmits Hij zelf met zwakheid was omvangen. Hij weet wat ruwe winden zijn en doornige paden. De verzoeking kent Hij als geen ander. Bovendien, de Heere is hun eigenaar. De kudde is Zijn smarteloon. Hij is verantwoordelijk voor elk lam.
Op Hem rusten de verbondsverplichtingen en zij zijn weldra het deel Zijner glorie. Indien Hij er één verloor, zoo was Zijn lichaam geschonden, Zijn kroon ontluisterd. Soms bestaat dit dragen hierin, dat Hij hen geen zware verdrukkingen beschikt. Dan ook tempert Hij den wind voor het teedere lam. Ook beschikt Hij over hulpmiddelen en doet een Zijner kinderen de zorgen mededragen van bepaalde jong-geborenen.
,,G r o o t h a r t i g e " doodde den reus voor C h r i s t i n - n e en hare zwakke kinderen. Weidt mijne lammeren. Zij moeten opgeleid worden tot den herder. Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen: spreekt naar het hart van Jeruzalem en zegt, dat haar strijd vervuld is. Maar, wat ge wilt dragen moet ge eerst opheffen en om te kunnen opheffen moet ge bukken en de armen uitstrekken. Ge blijft niet gebogen staan, maar neemt het op en draagt het. Dit is een heilige en liefelijke oefening, lammeren te dragen in den schoot en als zij ons wat zwaar zijn. dan mogen we ze in den schoot van Jehovah neerleggen en ervaren, dat Hij hen liefheeft met eene eeuwige liefde. Dan mogen we met onzen last — een last der liefde —• rusten in Hem, Die gezegd heeft: Ik zorg voor u. Ik zal u weiden! En de bede waakt op: Weidt hen, Heere, het is een deel Uwer erve. Ze zijn verstijfd van schrik, dan weer verkleumd van de koude, of wel het pad is te steil, de zorgen te vele. Heere, ach, neem Gij' ze weer eens in Uwen schoot; koester hen met de warmte Uwer goddelijke liefde. De herder draagt het lam om voort te gaan. Straks zet Hij het weer neer. Zie. we moeten met de groote schapen over een bergpas, de lammeren worden gedragen, want ze moeten mee naar de liefelijke weiden in het dal. Zoo dragen wij de lammeren, anders lijden de schapen gebrek. Te blijven staan bij de eerste beginselen der genade is schadelijk voor de schapen, evenzeer voor de lammeren der kudde. Zij moeten toenemen in gemeenschap met Christus en den Vader leeren kennen. Toch hebben wij vermaak in de lammeren, omdat zoo de kudde vermeerdert en de herder ontvangt loon.
Weid hen, zegt onze text. Zal ik u nog spreken over het scheren en wasschen der schapen als een deel van het herderswerk? Neen, we doen nog slechts één greep uit de volheid der stof. De bede omvat ook de begeerte, die Jezaia aldus omschrijft:
De zoogenden zal Hij zachtkens leiden. Dat zijn de schapen, die anderen voeden, zij hebben bijzondere zorg van noode en gelijken daarin op de lammeren zelf. Ze moeten veel voedsel ontvangen, willen ze anderen kunnen voeden. De lippen der rechtvaardigen zullen er velen voeden. De zegenende ziel zal vetgemaakt worden. Dan behoeft het moederschap niet eens zooveel te doen vermageren. Dit zoogende schaap heeft dubbel genot. Het mag veel eten. De lammeren te voeden is een nieuw genot. Er zijn maar weinig zoogende schapen met drielingen, wel veel magere schapen zonder lammeren.
Paulus, de groote heidenapostel, die zoo diep was ingeleid en opgetrokken was geweest tot in den derden hemel, kon zeggen: Ik heb u met melk gevoed, want dezelfde Christus is den kinderen melk en den volwassenen vaste spijze. Heere. weid hen, ook door de bediening van Uw dierbaar Woord. Laat het aan onderherders niet ontbreken, die in uwen naam dienen en herderen. Deze zoogschaapen drinken uit de diepe wateren van het eeuwige welbehagen.
Maar, wijzen we alleen nog maar op het „legeren der schapen als onderdeel van het weiden. Op de hooge bergen Israëls zal hunne kooi zijn, aldaar zullen zij nederliggen in eene goede kooi en zullen weiden in eene vette weide op de bergen Israëls.
Legeren is laten rusten. Hij legert de kudde op den middag als de dag heet is en de zon brandt, dan leidt de herder de kudde achter een rots, opdat de schapen zich er tegenaan kunnen drukken. Kan hij geen rots bereiken, dan zoekt hij koel geboomte. Soms echter is hij niet bij machte zijne schapen te legeren. Doch dit overkomt den grooten herder der schapen nooit. Neen. de rots is nooit verre. Die man zal zijn een verberging tegen den wind. Hij legert hen in den nacht in de kooi. Zij mogen zalig rusten in de vastigheden des verbonds. Men hoort der vromen tent weergalmen. Kent gij dat legeren der schapen? Of gelijkt gij meer op een haas? Die legert zich ook, maar heeft zelfs in den slaap geen rust, dat brengt zijn onrustige natuur mee en de legerhonden sporen dat soort wild wel op.
Gelukkig, dat de Heere in alle legers een doorn legt, die gemaakt worden buiten Christus. Dan hebben we geen open leger in het veld als de haas, maar als het konijn onder de steenrots. Het konijn is wel een onsterk dier, maar onder de rots is het veilig.
Doch letten we nog een enkel oogenblik op de laatste woorden van onzen text: ,,en verhef ze tot in der eeuwigheid".
David wil zeggen: hef Uwe erve op, en breng hen tot eere en heerlijkheid. Ze zijn van nature zeer zwaar, ze kleven aan het stof. Bovendien zijn ze in oneere bij de wereld en in discrediet bij den duivel. Ze hebben vleugelen of ze zijn lam. Ze hebben Jehovah noodig om zich te kunnen verheffen, om op te varen als de arenden. David zegt zelf ergens: Tot U. o Heere, verhef ik mijne ziel, laat mij niet beschaamd worden in der eeuwigheid. Om die verheffing bidt de verhoogde Herder: Vader. Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.
Ze moeten verheven worden in hoedanigheden. Geef Heere, dat zij hun adeldom openbaren. Dat zij daarom niet zoeken hetgeen van deze wereld is, maar hun wandel moge zijn in den hemel.
Soms liggen ze verslagen, overmeesterd, terneer. Verhef mij Heere, raap mij op en stel mij op mijne voeten. Hef ze op, Heere, als de oogen slaan naar de aarde, opdat zij ze mogen verheffen naar de bergen, vanwaar hunne hulpe komen zal. Heere, Gij weet, dat er veel onecht Christendom is, verhef Gij hen daarboven. Als het papieren geld niet door goud is gedekt, ontstaat een paniek. De kerk heeft veel papieren godsdienst. Heere, verhef Gij Uwe erve daarboven. Laat ze uitkomen als een bijzonder volk.
Verhef hen uit zwarigheden en nooden. Geef hen die twee vleugelen eens grooten arends: gebed en geloof om weg te vliegen in de woestijn en verborgen te zijn voor den ouden draak. Heere, bemoedig Uw volk, als de voet des vijands op hun nek is gezet. Verhef ze door ze Thuis te halen uit het dal der dooden om te wonen in Uwe tegenwoordigheid, waar is volheid van vrede en vreugde. Verhef hen uit het graf; verhef hen van den worm des grafs en breng hen tot eeuwige heerlijkheid naar Uwe toezeggingen, want het is Uwe erve.
Als de Heere hen verheft schitteren ze als de goudgele duif in het licht der zonnestralen, In Zijn verheven Heiligdom zullen ze met Jezus' schoonheid pralen.
Zoo leeren zij den Heere verheffen boven het hoogste hunner blijdschap en zeggen: Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen.
Dit gebed Davids hangt samen met den hoogepriesterlijken zegen: De Heere verheffe Zijn aangezicht over u.
Ja, Hij zal hen verheffen en in dien dag zal de Heere alleen verheven zijn. Wij zullen stervende henengaan om juichend op te staan en de Heere zal zijn alles en in allen. Zoo eindigt de tocht van Gods kudde in de heerlijkheid. Gods erve is erfgenaam Gods, mede-erfgenaam van Christus.
Lezer, zijt gij een schaap der kudde? Gemerkt met bloed aan oor en voet? Is uw deel gemeten met ruime snoeren? Of verkeert gij nog onder den menschenmoorder? Ook dit Woord des Heeren moge u den toets doen aanleggen en de Heilige Geest leere u meten met de maat Gods.
Verlos Uw volk en zegen Uwe erve, en weid hen en verhef hen tot in eeuwigheid.
Zoo zullen wij, de schapen Uwer weiden,
In eeuwigheid Uw lof. Uw eer verbreiden,
En zingen van geslachten tot geslachten,
Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb're krachten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een gebed des Verbonds II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's