Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie XI

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie XI

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Naar Calvijn's beschouwing volgt dus uit het feit, dat de overheid uit Gods ordinantie opkomt, dat haar roeping des te hooger en heiliger is en haar des te meer eerbied toekomt. Hare dienst is ook een heilige dienst, want in overeenstemming met haar wezen dient zij op hare wijze God. Het ligt dus voor de hand, dat hij van de anarchistische, valsch idealistische bewegingen, die er in zijne dagen zoovele waren, niet gediend is. Hij staat lijnrecht tegenover hen, die meenen, dat overheid en het Koninkrijk Gods elkander uitsluiten en dat dus een Christen geen drager van het Overheidsgezag kan zijn. Als God de overheid heeft ingezet, dan stelt zich tegen God, wie de overheid wederstaat of haar dienst miskent en ongeoorloofd verklaart. Van zulken geldt hetgeen God tot Samuël zeide: „Zij hebben u niet verworpen, maar Mij." Hiermede is dus beslist over de houding, die krachtens Calvinistisch beginsel behoort te worden aangenomen tegenover de anarchistische, antimilitaristische bewegingen, die er ook in onzen tijd zijn tot zelfs in de K e r k e n V r e d e beweging toe. Wie aan de Overheid het zwaard ontzegt, verwerpt daarmede Gods ordinantie, waardoor haar het zwaard toekomt. Elke ambtsdrager der Overheid ontleent zijn gezag aan de ordening Gods. De hoogste, zoowel als de laagste. Overheidspersoon ontleent zijn gezag aan Gods autoriteit, daar Hij haar verordend heeft. Zoo is de Koning, maar ook de eenvoudigste dorpsveldwachter drager van een door God ingesteld gezag. Krachtens Gods voorzienigheid regeeren de koningen en daarom komt hun de eere toe. Welk verschil er dus tusschen de magistraatspersonen zijn moge, uit gezagsoogpunt, dus wat het wezen des gezags betreft, is er geen verschil. Ook de vormen der regeering kunnen veelvuldig verscheiden zijn, doch het gezag als zoodanig is één in wezen als door God verordend. Er is geene macht dan van God.
De regeeringsvormen echter kunnen verschillen. En daarin onderscheidt ook Calvijn naar het voorbeeld der philosophen: de monarchie, de aristocratie en de democratie. De monarchie is daar, waar één de hoogste macht in handen heeft, de aristocratie, waar de voornaamsten en besten regeeren, de democratie de volksregeering. Hij had er een open oog voor, hoe licht, als één alleen regeert, deze kon vervallen tot tyrannie, waar de aristocraten regeeren, kunnen zij zich tot eene factie aaneensluiten, die ook tot onmacht komt en waar het volk regeert, komt er licht oproer. Zoo kleeft er aan elk dezer regeeringsvormen, die trouwens in de oude philosophie bekend waren, een bezwaar. Doch Calvijn is van meening. dat eene aristocratische regeeringsvorm de voorkeur heeft en dan in getemperden vorm. En dit stelt hij dan uitsluitend op practischen grond. De geschiedenis leert, dat eene absolute monarchie zelden zoo gematigd is, dat zij niet van het recht wijkt, of zoo wijs en voorzichtig geleid wordt, dat steeds het juiste doorzien wordt. W a a r meerderen regeeren, houden zij elkander in evenwicht. De ervaring leert, zoo meent Calvijn, dat door eene regeering der besten het volksleven het meest gediend wordt. Israël is hem daartoe een leerzaam exempel in de dagen van Mozes. Zoo was dus Calvijn's ideaal: eene regeering, die aan het volk eene betamelijke vrijheid waarborgde en die niet elk oogenblik verdwijnen kon, doch eene vastheid bezat, doordat het volk geregeld haar kon steunen. En zoo kwam hij er toe aan de Overheid als plicht op te leggen: de vrijheid des volks te beschermen. De Overheden mogen niet toestaan, dat de volksvrijheden werden verkort, indien zij in deze hare taak traag en zorgeloos is, dan is zij ontrouw aan eed en plicht. Ja, Calvijn aarzelt niet zulk eene natlatige Overheid te bestempelen als „patriae suae proditores", als verraders van hun vaderland.
Anderzijds mag er van een verdrijven van de vorsten geene sprake zijn, mag het volk niet staan naar verandering in de regeering. De gedachte aan zulk eene revolutionaire handelwijze is op zichzelve reeds een nadeel. Men mag niet uit het oog verliezen, dat er, dank zij Gods voorzienige leiding, verscheidenheid in regeeringsvormen is, doch ieder zij onderworpen aan de regeering, die God over hem besteld heeft. Het heeft Gode behaagd koningen te stellen over koninkrijken, en andere regeerders over vrije steden en volken, doch elk heeft zijne overheid onderdanig te zijn.
Zoo is het dus duidelijk, dat Calvijn, juist omdat hij de overheid als door God verordend erkent en daarom ook gehoorzaamheid oplegt aan de burgers, ook de rechten en de vrijheden der burgers ongeschonden gehandhaafd wil zien. In het goddelijk recht der Overheid is eenerzijds gegeven hare gebondenheid aan des Heeren Woord, maar ook anderzijds gewaarborgd de volksvrijheid. Omdat zij van God verordend werd, is zij geroepen zich aan God en Zijn Woord te houden, zich daaraan te onderwerpen, maar is ook het volk geroepen haar om Gods wil gehoorzaamheid te bewijzen. Zoo liggen in zijne beschouwing de vaste gronden voor de Overheid, waardoor hare regeering wordtbepaald, maar ook voor het volk, want daardoor wordt ook zijne verhouding tot de Overheid bepaald. Het zou voor de Westersche volken, ook voor ons volk, van groot belang zijn geweest, indien het aan deze grondslagen had vastgehouden. Onze Vaderen zijn daarvan diep doordrongen geweest. Indien er een bewijs noodig was voor de erkenning van Calvijn's zegenrijken invloed op de Nederlanden, dan is dit gelegen in het feit, dat door zijne Institutie dezen politieken grondslag in het Nederlandsche volksbewustzijn werd ingedragen. De worstelstrijd der Vaderen heeft gestaan in het teeken van dit Calvinistisch ideaal: eene regeering, die door God verordend, ook aan Gods Woord gehoorzaamheid schuldig is bij de volbrenging van hare taak, een volk, dat haar als de wettige, door God verordende Overheid onderdanig, aanspraak maken mag op de rechten en vrijheden, die het eveneens uit Gods hand heeft ontvangen. In het teeken van dit groote beginsel heeft de vrijheidsoorlog gestaan. Het is dan ook merkwaardig, dat aanvankelijk die samenhang met de grondidee van Calvijn ook blijkt uit het feit, dat zij aan een getemperden monarchalen regeeringsvorm bleven vasthouden. „Hun verzet", zegt Groen van Prinsterer, „had in het eerste geenszins afzwering des Konings ten doel." En al begeerde men, dat de Koning zich zou houden binnen de grenzen zijner bevoegdheden, „men stelde op prijs het behoud van den monarchalen vorm." Doch het lag voor de hand. dat waar de vraag naar vrijheid van religie zulk een grooten rol speelde, de vrijheidsoorlog wezenlijk geworden is een strijd om „vrije belijdenis der Gereformeerde Kerk". Door dien strijd is de Staat der Vereenigde Nederlanden geworden. Toen de koning „uitroeiing der Christelijke Gemeente tot onveranderlijke voorwaarde van bevrediging had gesteld, werd de strijd tegen Spanje levensbeginsel van Kerk en Staat. De Gereformeerden, onderworpen aan de macht, die uit God is, rekenden zich niet gehouden, noch om den hals onder het slagzwaard van een Roomschgezinden beul te stellen, noch om in ballingschap te gaan sterven, noch om de Evangelische Kerk aan de willekeur en dweepzucht van den Landsheer ten offer te brengen". Doch onder dit alles dachten zij niet aan afzwering. De Gereformeerde Staat werd echter langzaam maar zeker geboren en de loop der zaken leidde er toe, dat vereeniging van Roomschen en Hervormden op gelijken voet niet meer mogelijk kon zijn. Al beteekent dit niet dat men aan Roomschgezinden geweld aandeed, het beteekende echter wel, dat waar eenmaal de Gereformeerde levensbeschouwing inzet was geworden, zij ook inzet werd in de Staatkunde en dus de Staat zelve Gereformeerde Staat moest worden. Doch ook bij de erkenning daarvan, hebben de Vaderen ook daarin aan Calvijn's leer vastgehouden, dat zij de consciëntie vrij lieten. Zoo stond er dan ook in het 13e artikel der Unie van Utrecht, „mits dat een yeder particulier in sijn Religie vry sal moghen blijven, ende dat men niemandt ter cause van Religie sal moghen achterhalen oft ondersoecken." Doch dit deed niet af aan het feit, dat terwijl de Gereformeerde Kerk midden in het politieke leven stond en ook hare dienaren dus in de politieke actie betrokken werden, de invloed op het staatkundig leven zoo groot was, dat de grondidee van Calvijn de geheele politiek der Vaderen beheerschte. Zij stonden voor een Staatsmacht, die van God verordend, ook aan God en Zijn Woord in de zelfstandige volbrenging van hare taak, gehoorzaamheid betoonde. En zij waren ervan overtuigd, dat onder zulk eene politieke orde de rechten en vrijheden, ook de belangen des volks veilig zouden zijn. In deze weinig woorden heeft Groen van Prinsterer dat voorvaderlijke streven saamgevat: „Alzoo stonden te allen tijde de lotswisselingen van het Vaderland in lief of leed met de verkondiging of verzaking van het Evangelie in verband. Toen de waarheid onder het bijgeloof bezweken scheen, was er „herleving, belijdenis, vervolging, martelaarschap, strijd. En zoo, uit die worsteling om der Godsdienst wille, een Gemeenebest is te voorschijn gekomen, welks magt en luister, als een wonder in het oog der volken, alle verwachting overtrof, het is omdat de godsvrucht der Vaderen voor de uitnemendheid der kennis van Jezus Christus en van de regtvaardiging van het geloof alle dingen schade geacht heeft; onder biddend en vertrouwend opzien tot Hem, wiens zegenende hand ook binnen den meest ruimen omvang van menschelijke berekening niet beperkt is." Doch Groen zegt ook. dat de Republiek is ondergegaan door innerlijke verdeeldheid . En deze ontstond „uit de onvermijdelijke ontwikkeling eener ongeloofsleer'. En toen kwam de dag, dat een Staatsrecht zijn intrede deed, waarin van de oude beginselen niets bleef, „waarin terzijdestelling van Godsdienst als de eerste voorwaarde van politiek welzijn beschouwd werd". En tegenover die geestelijke verwording heeft Groen van Prinsterer hetgeen er nog aan Gereformeerd volk over was, opgeroepen tot eene Antirevolutionaire Christelijk Historische politiek. Zijn levensarbeid is aan dien oproep gewijd geweest. Hij heeft de grondslagen gelegd voor de A.R. of Chr. Historische Partij. En het Program, waarmede zij optrad, sprak het onomwonden uit, dat deze richting vertegenwoordigde „den grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit door Oranje geleid, onder invloed der Hervorming, omstreeks 1572, zijn stempel ontving." En zij pretendeerde er naar te zullen streven ,,dit overeenkomstig den gewijzigden volkstoestand, in een vorm, die aan de behoeften van onzen tijd voldoet", te ontwikkelen. Die grondtoon van het volkskarakter was bepaald door dit groote, allesbeheerschende politieke beginsel van Calvijn: De Overheid door God verordend, is als zelfstandige verschijning in het volksleven geroepen tot de erkenning van Gods souvereine Majesteit en tot onderwerping aan Zijn Woord, terwijl het volk om Gods wil haar gehoorzaamheid schuldig is en onder het licht van dit beginsel zijne rechten en vrijheden gewaarborgd zal weten.
Heeft nu deze A.R. Partij aan dit primordiale beginsel vastgehouden? Is zij gebleven bij dat grondbeginsel van 1572? W i j weten allen beter. Ook op haar is van toepassing wat Groen zeide van den ondergang der Republiek. Zij heeft in plaats van vast te houden aan haar uitgangspunt, een „Staatsregt aanvaard, waarin terzijdestelling van den Godsdienst als de eerste voorwaarde van politiek welzijn beschouwd werd". En daarom is het mogelijk geweest, dat zelfs een A.R. Minister, behoorende tot de „Gereformeerde kerk", een wet invoerde, die om de lastering van Gods Naam te beteugelen, het goddelijk Wezen zelf uitschakelde om het te vervangen door godsdienstige gevoelens en is het ook mogelijk geweest, dat er eene toelichting op het beginselprogram verscheen, waarin aan de Overheid alle onderscheidingsorgaan op godsdienstig gebied wordt ontzegd. Zoo ging de A.R. Partij langzaam maar zeker over in eene revolutionaire Partij. En daarom zal Groen s woord ook van haar gelden: „Welke vastheid hebben in dezen zandgrond de fundamenten gehad? Telkens zag men ineenvallen wat ter nauwernood opgerigt was. Geen orde, maar verwarring, geene vrijheid, maar willekeur, geen voorspoed en onafhankelijkheid, maar ellende en slavernij." Zoo is de teekening van Groen toepasselijk op de politiek der A.R. Partij en op haar zelve tevens. Haar beginselen heeft zij verlaten, naar het Woord des Heeren kan zij niet meer vragen, want haar Staatsrecht kent slechts een God-loozen Staat. De eerste beginselen van het Calvinisme belijdt zij niet meer. Omdat het zoo met haar geworden is, achten wij het plicht de Hervormde Gezindheid terug te roepen tot hare werkelijke levensbeginselen en dus tot den strijd om een Staat, die met de Vaderen belijdenis doet van Gods Naam, die de zedelijke normen van Gods Woord aanvaardt, de vrijheden en rechten van het volk op ieder gebied waarborgt en onder de dynastie van Oranje eene toekomst opent voor ons Nederlandsche volk, waarin het onder den zegen des Heeren wederom vrede en voorspoed deelachtig wordt onder de schutse eener regeering, die naar dezelfde primordiale beginselen regeert, waaronder de Vaderen eenmaal zijn gekomen tot vrijheid en voorspoed.
En wij hopen, dat de A.R. Partij zich zal bezinnen op haar oorspronkelijk wezen en zal terugkeeren tot de oude beginselen, die Groen geleid hebben tot hare stichting. Zonder dien terugkeer is zij gedoemd tot een libertinisme, dat ook op haar als Partij het oordeel legt, waaraan Groen van Prinsterer herinnerde: „In de stem der geschiedenis werd de stemme Gods gehoord: „Uwe boosheid zal u kastijden en uwe afkeeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij den Heere uwen God verlaat en mijne vreeze bij u gemist wordt."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie XI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's