Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (2e serie) XIII

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (2e serie) XIII

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Overheid heeft naar Calvijn's Staatsleer eene taak met betrekking tot de twee tafelen der Wet. Dat is trouwens ook moeilijk anders te verwachten, gegeven de grond van zijn levensbeginsel. Niets treedt in Gods Woord in klaarder licht dan Gods souvereiniteit, zonder welker erkenning er zelfs van geene religie sprake is. Als het ons leert, dat in den beginne God schiep, dan volgt daaruit Gods souvereine majesteit over Zijn schepsel, dat immers is, wat en zooals het is, uitsluitend door Gods vrijmachtige scheppende daad. Daaruit volgt, dat volk en regeering beide Hem zijn onderworpen op elk levensgebied. Dus bestrijkt dan ook Gods Wet het gansche menschelijke .leven innerlijk en uiterlijk. De onderscheiding tusschen de twee tafelen der Wet heeft dan ook niet ten doel eenig levensgebied te onttrekken aan Gods souverein gezag, maar is omgekeerd het bewijs, dat elk levensgebied Gode onderworpen is, doch naar de mate en de wijze en het karakter van zijn bestaan. Gods souverein gezag gaat over hemel en aarde, over de bergen en de boomen, over de dieren en de menschen en Hij regeert ze alle in overeenstemming met hun wezen. En zoo is het nu ook met de Overheid. Zij is door God verordend, heeft naar haren aard de haar opgedragen taak te volbrengen in onderworpenheid aan Gods eigen Woord. Hare roeping is het rechtsbestel, dat over het gansche leven uitgaat. Voor het maatschappelijke beteekent dit, dat zij bewaarder is der onschuld, dat zij het zedelijk leven zal handhaven naar den eisch van Gods Woord, opdat een gerust en ordelijk leven den burgers gewaarborgd zij. En dat is alleen mogelijk, wanneer de Overheid ook de macht heeft hare taak te volbrengen. De menschen zijn boozen en goeden en dus behoeft zij de wapenen om den goede tegen het onrecht der boozen te beschermen, den verdrukte hulpe te bieden. De ervaring zelve leerde en Gods Woord bevestigde het, dat der menschen booze lust slechts door tucht en straf kan worden bedwongen.
Zoo blijkt ook hieruit weder, hoe Calvijn zich niet door valsch idealisme, maar door den eisch der werkelijkheid laat leiden. Dus ligt het voor de hand, dat ook hij komt voor de vragen, die in onzen tijd door zoovelen worden gesteld naar aanleiding van sommige uitspraken in de Bergrede en andere plaatsen. Hoe kan de Overheid het zwaard dragen, recht spreken over leven en dood, wanneer God het dooden verbiedt? Ook bij de beantwoording dier vraag moet klaar voor den geest staan, dat de Overheid in de volbrenging harer rechtstaak niet handelt op eigen gezag, maar op het gezag van God zeiven. Wie dit in het oog houdt, haar ziet als die Gods werk doet, die verstaat, dat de Wet doodslaan verbiedt en dat daarom de Wetgever zelve zijnen dienaren het zwaard in de hand geeft om het tegen den doodslager te keeren. Wie verdrukking der Godzaligen verhindert op Gods bevel is geen onderdrukker. Het geschiedt alles op Gods bevel en gezag en niet door de willekeur der menschen. Wie Gods gezag aanvaardt, dwaalt niet af van den rechten weg.
Zoo wordt dus duidelijk, hoe ook met betrekking tot het zwaard der Overheid Calvijn blijft in den rechten weg der onderwerping aan Gods souverein gezag en van Zijn Woord. Daar waren er in zijn tijd, die zich daarvan afmaakten, precies als zulks in onzen tijd het geval is. Er is ook wat anarchie, communisme en antimilitarisme aangaat, niets nieuws onder de zon. De vormen waren andere, maar het wezen dezer bewegingen was hetzelfde. Steeds dienen zij zich aan onder het masker eener buitengewone fijngevoelige godsdienstigheid en in het licht van ethische idealen, die eene ongevallen menschheid veronderstellen en eene wereld, waarin niet als in de onze, de zonde heerschappij voert. Uit naam eener vleeschelijke godsdienstigheid worden Gods ordinantiën krachteloos gemaakt, want Gods Koninkrijk verwarren zij met het Koninkrijk dezer wereld. Het Gereformeerde Protestantisme heeft voor zulk voos idealisme geen plaats, want het aanvaardt niet de beschouwingen van het schijnvrome gevoel, maar den eisch des Woords en daarmede den eisch door Gods gezag gesteld.
En daarom, de Overheid heeft van God zeiven het zwaard ontvangen, is dienaresse Gods, door Hem ingesteld en aan Hem dus alleen gehoorzaamheid schuldig. En als zij die bewijst, dan is zij in den weg der gehoorzaamheid en heeft het volk dus aan haar die onderdanigheid te bewijzen, die God ook van het volk eischt. Het is Gods wil, dat de boosheid worde gestraft. En wij menschen hebben God niet de wet te stellen, noch ook de Overheid te berispen, als zij in de wettige, door God verordineerde uitoefening van haar ambt is. De Schrift geeft daarvan tallooze voorbeelden, dat de wijze koningen de boosheid onderdrukt hebben. Het is geene goedheid en rechtvaardigheid, dat de boozen menschen dooden en moorden en de Overheid, het zwaard opstekend, hen zal laten begaan. Strengheid is eisch der gerechtigheid, al beteekent dit niet, dat noodelooze wreedheid mag worden betracht. De strenge straf moet doelen op genezing en ook mag zij niet staan naar den roem der goedertierenheid en door eene bovenmatige goedheid anderen schade berokkenen. Het is kwaad te leven onder een vorst, bij wien niets geoorloofd is, maar het is nog veel kwader te leven onder een vorst, bij wien alles geoorloofd is.
Zoo is dus het Woord des Heeren naar Calvijn's politieke beschouwing een licht op het pad der Overheid en een lamp voor haren voet. Als zij daarnaar handelt en zich daardoor leiden laat, komt zij goed uit. En in het licht van datzelfde Woord ziet hij nu ook de wereld der volken. Is het Overheids- roeping den innerlijken vrede te handhaven, oproer en revolutie te bedwingen, zwakken te beschermen en boozen te bestraffen, dan is het ook hare taak de razernij te weerstaan van hen, die aller levensrust verstoren, het land verwoesten en plunderen. En dit is ook dan het geval, als de vijand het land binnentrekt. Principieel is er geen onderscheid of een roover opstaat binnen de grenzen of wel van buiten af intrekt. Een vreemd koning, die een land binnentrekt, waarover hij rechtens geene heerschappij heeft, pleegt in beginsel geen andere misdaad dan die door de minste roover wordt volbracht. In beide gevallen heeft de Overheid van doen met roovers, die gestraft moeten worden. Zoo leert dus de natuur van het overheidsambt, dat de Overheid gewapend behoort te zijn, om den innerlijken vrede te bewaren niet alleen, maar ook dat zij het land, waarover zij gesteld werd, door krijg moet beschermen, wanneer de vijand opkomt. En van zulke verdedigingsoorlogen verzekert nu Calvijn, dat de Heilige Geest met vele getuigenissen ,,eiusmodi bella legitima", zulke oorlogen geoorloofd verklaart.
Zoo is er dus op Gereformeerd standpunt tegen eene verdedigingsoorlog niet alleen geen rechtmatig bezwaar in te brengen, maar kan zulk een oorlog plicht der regeering zijn.
Het ligt dus voor de hand, dat er bij Calvijn voor valsch chauvinisme, voor een oorlog als nu door Italië gevoerd werd louter om anderer land zich toe te eigenen, geen plaats is. Er zou, indien de mogendheden werkelijk wilden, zeker een weg zijn om elkanders behoeften op redelijke wijze te vervullen. Doch allereerst zou daarvoor de wereld der volken er geheel anders uit moeten zien dan thans het geval is. Het schandelijk fiasco van den Volkenbond, dat de noodzakelijke vrucht is van de oorzaken, die tot den Volkenbond hebben geleid, is op zich zelf reeds eene verklaring van zijne mislukking. Het zou dan ook de voorkeur verdienen, dit instituut radicaal op te ruimen en dan te zien, of het mogelijk ware op redelijken grond een complex van verdragen te sluiten, die den vrede waarborgen konden. Maar hetgeen men nu heeft zien gebeuren, dat deze Volkenbond zijn eigen leden liet verslinden, zonder ook maar ééne hand uit te steken om vrede te gebieden, wat meer zegt, dat Engeland, Frankrijk en Italië reeds over eene verdeeling hadden geconfereerd, die Abessynië zich te eeniger zou hebben moeten laten welgevallen, maar waarbij dan Italië de Abessijnsche taart maar voor een zeer klein en misschien niet eens het smakelijkste deel, zou hebben ontvangen, dit alles bewijst, hoe innerlijk en wezenlijk onrechtvaardig de politiek dezer groote mogendheden feitelijk is onder het hul van den Volkenbond. Voor zulk een instituut kan niemand achting hebben. Daarom was het dan ook beter, dat het werd opgeruimd, want de ervaring zal telkens opnieuw leeren, dat de grootmachten dezer wereld voortgaan zich er van te bedienen louter om eigen voordeel en belang. Dat Italië er in geduld wordt niet alleen, maar op het lid-blijven ervan wordt prijsgesteld, dat Duitschland er buiten staat en Rusland er werd ingehaald, het is alles de voortzetting der diplomatie van voorheen, in moderne vormen gehuld. Het loopt dan ook ongetwijfeld na langer of korter tijd uit op nieuwen oorlog. En in stede van elk jaar een half millioen te besteden aan het lidmaatschap van den Volkenbond, deed Nederland beter voor dat bedrag zijne wapening te land, ter zee of in de lucht te moderniseeren. De Heilige Geest, zoo leert Calvijn, verklaart met vele getuigenissen der Schrift, dat zulk een verdedigingsoorlog rechtmatig is. Maar dan is het ook de roeping der Overheid in eene wereld als deze zorg te dragen, dat zij de wapenmacht heeft, die noodig is om zulk een oorlog te voeren, indien hij ons te eeniger tijd wordt opgedrongen als plichtmatig.
En ook bij dit onderwerp blijkt nu weer, hoe ook het Nederlandsche volk verkeerd heeft gedaan deze van de Vaderen beleden beginselen te verlaten. Te allen tijde is het Gereformeerde volk voorstander geweest van eene weermacht, die aan de eischen onzer rijksgebieden beantwoordde. Groen teekent het ons, hoe de libertijnsche regenten de belangen der verdediging verwaarloosden in de dagen van De Witt, toen op de waarschuwingen geen acht werd geslagen, de verwaarloozing der landsverdediging het land een gemakkelijke prooi maakte voor den vijand. „Spoedig werd de Republiek bijkans geheel overheerd.' Dat waren, ondanks de talenten van de Witt, de vruchten van een regeeringsvorm, welke, lijnrecht tegen de historische en nationale beginsels gekant, het Gemeenebest van natuurlijke medestanders gescheiden, spanning en verdeeldheid bewerkt, de talrijke Oranjegezinden verbitterd, de werking der Unie verlamd en, uit partijzucht, het leger verwaarloosd, de grenzen in weerloozen toestand gelaten, het land aan overrompeling blootgesteld, voor vijandelijken inval den weg gebaand had.
W i e deze teekening van Groen leest en dan vraagt naar onzen hedendaagschen toestand, voor dien is het duidelijk, dat de verlating der Calvinistische politieke beginselen dezelfde rampzalige gevolgen heeft gebracht. Onder dit zoogenaamd democratisch régime is de verdediging des lands in zoo diep verval geraakt, dat er van onze verdediging zoo wat niets is overgebleven. Een vloot, die ook maar eenigszins opgewassen is tegen de verdedigingstaak, die toch de overzeesche gebieden vorderen, hebben wij niet. Een leger noch hier te lande, noch in Nederlandsch-Indië, van voldoende kracht en uitrusting, onze bewapening schiet te kort op schier elk gebied. En wat meer zegt, in den loop der jaren is onder de propaganda der sociaal-democraten en van het vooze ziekelijke, quasi-religieuse idealisme er een geest gekweekt, die lijnrecht in strijd is met den eisch van Gods Woord en van de belangen van het Vaderland, die van alle zelfverdediging wars, niet rustte, voordat onze weermacht geheel zou afgebroken zijn. En het merkwaardige is, dat diezelfde bewegingen onder de vreeze voor de nationaal socialistische staten thans een leger gaan begeeren, dat niet de strekking zal hebben het vaderland te verdedigen, maar hetgeen men democratie belieft te noemen.
En is nu, evenals in de dagen der Vaderen, die groep der bevolking, die oudtijds als de Gereformeerde groep het landsbelang droeg, trouw geweest aan haar beginsel, dat tot landsverdediging drong? Helaas, ook met betrekking tot de eischen der verdediging is er in den loop der jaren onder leiding der coalitie niet gedaan wat plicht was. Onder de leiding van Dr. Kuyper heeft de A.R. Partij nog steeds gepleit voor een voldoen leger. Doch nadat hij was heengegaan, is ook op dit terrein de snelle afloop der wateren ingetreden en ons leger zoo in verval geraakt, dat er nauw lijks nog over kan worden gesproken. Wat Groen zegt van de dagen van De Witt, dat past nog volkomen. Het land ligt open voor de vijanden. Aan West- en Oostzijde missen wij, wat noodig is. De geweldige verantwoordelijkheid, die het groote overzeesche gebied ons oplegt, is verwaarloosd. Nederland is thans niet bij machte de plichten te vervullen, die op ons rusten. Heeft Nederland niet de middelen gehad? Als men hen wilde gelooven, die de afbraak voltrokken, dan is Nederland te arm. De werkelijkheid echter is, dat de millioenen verkwist werden aan allerlei, dat aan de inheemsche bevolking niet wezenlijk ten goede kwam. Fabelachtige tractementen en pensioenen, een cultuurstreven, dat er op uit was Indië even ellendig te maken als de Westersche democratische beweging ons eigen volk maakte. De schatten waren er, maar werden verkwist. En het rijke Nederland staat dan ook militair achter bij menige arme Oost-Europeesche Staat. Ook de A.R. Partij staat daaraan mede schuldig.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juli 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (2e serie) XIII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 juli 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's