Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eén uit duizend I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eén uit duizend I

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Job 33 vss. 23 en 24. Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, één uit duizend, om den mensch zijnen rechten plicht te verkondigen, zoo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale: Ik heb verzoening gevonden.

Job, de man godvreezende en wijkende van het kwade, heeft een diepen lijdensweg doorwandeld. Hij scheen voor het onheil geschapen. De wolken keerden weder na den regen. Hij zat neder op den aschhoop en zijn huid kleefde aan zijn gebeente. Hij was uitgeteerd. Allen waren hem tegen, zelfs aan zijn huisvrouw was zijn adem vreemd. De lieden, die hij had geholpen, dreven den spot met hem en het scheen, dat God hem had verlaten. Van alles beroofd moet hij eenzaam kermen. Als een roerdomp in de woestijn en een steenuil der wildernis hoort gij zijn kermend, soms krijschend geluid.
Zondigde Job eerst niet met zijne tong, later leerde hij, dat hij zelfs vloeken kon. Hij heeft een dieptepunt gehad in zijn lijden, dat hoogtepunt wierd voor zijn leven. Hij heeft mijn weg toegemuurd, dat ik niet doorgaan kan en over mijne paden heeft Hij duisternis gesteld. Mijne eer heeft Hij van mij afgetrokken en de kroon mijns hoofds heeft Hij weggenomen... Daartoe heeft Hij zijnen toorn tegen mij ontstoken en mij bij Zich geacht als Zijne vijanden.
Hij beklaagt zich over zijne vrienden en roept hun medelijden in. Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o, gij mijne vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. Zie, toen was Job vernederd, maar ook verteederd voor God en menschen en op eenmaal verschijnt aan den zwarten hemel een ster der hope. Zijn ziel mag zich in het geloof opheffen en hij schouwt in den geest een gestalte in den hemel en jubelt: Ik weet mijn Verlosser leeft en Hij zal de laatste over het stof opstaan; en als zij na mijne huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen: denwelke ik voor mij aanschouwen zal en mijne oogen zien zullen, en niet een vreemde; mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot.
Dit was een hoogtepunt in zijn bange leven, dat hij met Mozes mocht vasthouden, als ziende den Onzienlijke en met Abraham gelooven, op hope tegen hope. Maar, het was voorbijgaand ook al zal het een blijvende vrucht hebben achtergelaten. Hij bleef worstelen in zijn ziel. De jubelstem verstomt en de klaagtonen worden opnieuw vernomen. Klaagtonen met een bitteren toon vaak vermengd. Hij kan het God maar niet gewonnen geven, dat Hij met het Zijne doen mag naar het Hem behaagt.
Weer stormen de vragen in zijn ziel; weer wordt hij gefolterd door benauwende gedachten over de rechtvaardigheid Gods in zijn lijden. W a t heeft hij dan toch bijzonders misdaan, dat God aldus met hem twist? Hij weet het niet! Hij kan God niet aanbidden als recht in al zijn weg en werk. Eenmaal scheen Gods licht over zijne tent, maar nu? Is Hij hem dan in een vreemde verkeerd? Heeft zijn gramschap nimmer een einde? Toen was hij vroom en oprecht en waarom overkwam hem dan al dat leed?
Zijn drie vrienden, Bildad, Zofar en Elifaz, hadden zich uitgeput om Job te onderwijzen, maar zij hadden ernstig gefaald, want zij hadden noch God noch Job verstaan. Zij hadden zeer wijs zich aangediend en hadden dwaas geantwoord op de vragen van Job. De oorzaak van zijn lijden zochten zij in de verkeerde richting. Job was en bleef hun een raadsel. Daarom zijn zij moeilijke vertroosters en verzwaren zij het lijden van Job. Zulke Jobsvrienden zijn geen gewenschte gasten. Zij benauwen zonder ons te verstaan; zijspreken wat zij niet weten en meenen den weg te kunnen wijzen, in een oord, waar ze zelf vreemdelingen zijn. Verlos mij van der menschen overlast, mocht zijn bede wel zijn. Job kan dan ook hun oplossing niet aanvaarden en hij zwicht niet voor hen, ook al is zijn lijden nog zoo zwaar. Hem worden wateren eens vollen bekers uitgedrukt. Hij houdt vast aan zijne gerechtigheid en aan zijne oprechtheid. De Heere, dat staat voor Job vast, moet andere redenen hebben om hem aldus te vermorzelen en van dag tot dag te doen worstelen met duizend dooden en van nacht tot nacht hem te smarten. Maar, wie zal die reden uitvinden? Ach Job, beproef het maar niet. Gewen u aan Hem en heb vrede, want waarlijk bij den Heere is geen onrecht, ook al zijn zijne wegen ondoorgrondelijk. Maar Job kan zijn doen niet billijken! Hij zegt weer openlijk: Zoo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijne ziel bitterheid heeft aangedaan. Job acht zich verongelijkt door den Heere. Niemand van Gods kinderen zal durven zeggen, dat zij zulk een gevoel nooit in hun boezem als een vuur voelden branden, of als een adder voelden schuifelen.
Zie, zelfs wanneer wij beleden hebben den eeuwigen dood te hebben verdiend, hebben uitgeroepen, dat de Heere geen onrecht doen kan, dan kunnen toch in de gangen des levens die de Heere met ons houdt, oogenblikken aanbreken, dat wij zijn pad te donker en zijn weg te stijl achten. Dat wij medelijden krijgen met onszelven. Dat is de wortel van opstand tegen God. Er is van ons niet veel goeds te wachten. Heere, als ik daar lees waartoe uw knecht Job kwam... Heere, bewaar mij voor opstand, want ik weet mij zijn mindere.
Job gevoelt zich verongelijkt door den Heere. Och, of ik ware gelijk in de vorige maanden... Zijne eere is veranderd in smaad. Hij houdt zijne levensgerechtigheid vast en verklaart daarom: Des Heeren wegen zijn niet recht.
Wat zullen de vrienden nog verder zeggen? W a t zal Job nog meer spreken? Er treedt een stilte in; een pijnlijke stilte. Zijne vrienden zwegen en van Job lezen we: De woorden Jobs hebben een einde. Dit zwijgen echter is niet de avondstilte van den vrede, doch de stilte, die het naderend onweer voorafgaat. Ge kunt de stilte als hooren. Hebt ge nooit benauwde zielen waargenomen? Zij hooren elkanders adem gaan. Zij kunnen elkander niet troosten, want zij zijn tezamen benauwd. Die stilte is benauwend. W i e zal den ban breken? Neen, dan behoeven de verhoudingen volstrekt niet te zijn als tusschen Job en zijne vrienden. W e nemen dit voorbeeld slechts om u die benauwende hoorbare stilte te doen gevoelen. Wie zal dien ban breeken? De Heere zelf zal het doen. Maar. Hij zal een wegbereider schenken. Hier is de stilte der verlegenheid en der vreeze. De vrienden weten niet, waarom Job zóó lijden moet. Immers het is niet om bijzondere zonden zooals zij meenen. Job zelf ziet ook geen licht en hoewel hij terecht ontkent, dat hij om bepaalde misdaden wordt geslagen, zooals de vrienden hem beschuldigen, heeft hij geen oog voor de vrijmacht des Heeren en het tuchtrecht des Allerhoogsten. Ja, het tuchtrecht des Allerhoogsten. Toch zal Job door genade leeren, dat de beste vruchtschool des Heeren tuchtschool is. De leerling legt er geen eer bij in, o neen. maar de groote Leeraar der gerechtigheid zal er toch eere mee behalen. Zwijg Gode alle vleesch. Onderwerping geeft rust, maar wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? Ontzie Hem toch, o Israël! Leer vertrouwend wachten.
Zal de Heere zijn Job prijsgeven? Hoe kunt ge zoo iets vragen! Verkoor Hij dan Job om iets in Job? Immers neen. Ik doe het niet om Uwentwille, o huis Israëls, het zij u bekend, maar om mijns heiligen naams wille. Indien Hij dan met ons begon om Zijns Zelfs wille, is de Heere het ook aan Zijne eere en Zijn Wezen verplicht te volenden wat Zijn hand begon. Die eeuwige, rotsvaste waarheid wordt ons steeds meer tot troost, naarmate we dieper leeren dat er van ons geene verwachting is, noch wezen zal. Eerlijk, het crediet op onszelven is reeds lang verbruikt. Maar, wat we aan dien God hebben? Onzegbaar, onuitsprekelijk. O, wat is Hij ons lief, beminnelijk. Al zou Hij mij dooden, zoo zou ik nog op Hem hopen. Lief, lief, oneindig lief is Hij, tusschen wiens oogen de eeuwige liefde woont. Beminnelijk is God, die in de eeuwgheid woont en wiens naam heilig is. Hij buigt zoo laag en Hij heft zoo hoog op! De Heere geeft Job niet prijs aan zichzelven, noch aan satan, die hunkerde om zijn lust aan Job te koelen. Maar de grens van zijn leven mocht hij niet overschrijden. Beproef het maar eens, satan, wat gij kunt, dan zal Ik ook toonen, wat Ik vermag. Als goud uit den smeltkroes komt Job straks te voorschijn, met het beeld des Konings versierd, meer vernederd en met dieper Godskennis dan ooit te voren.
De Heere geeft Job niet prijs, want Hij heeft hem gekend met eene eeuwige liefde. Wonderlijk handelt de Heere met dit smartekind Zijner liefde.
e Heere kiest zich een wegbereider om tot Job te komen. Hij hoort de stem huns roepens, als zij vernederd tot Hem zuchten, maar Hij hoort ook de stem van hun geklag en opstandig spreken. Toch neigt Hij Zijn oor en beschikt remedie voor hunne kwalen. De Heere is groot van goedertierenheid.
O, wat krijgt de hemel al niet van de aarde te hooren! Het geroep Zijner wederpartijders klimt geduriglijk op. De vloek der zonde vaart omhoog uit den ongebreidelden mond der menschen, die twisten met hunnen Maker, der verdoolde stervelingen, die weigeren te buigen voor Zijn macht. Maar ach, wie zijn wij, die met Jeremia mogen zeggen: want wij zijn naar Uwen naam genoemd, Heere der heirscharen. Indien toch dat bloed van Jezus Christus niet reinigde van alle zonden, zoo ware er geen verwachting. De Heere buigt zoo laag. Dat toonde Hij ook bij Job, die Hem van onrecht had beticht.
e Heere bereidt Zijne verschijning voor. Hij laat het lijden van Job stellen in het rechte licht, in het licht van Zijne opperhoogheid.
Daar staat een vriend op, dien we nog niet hoorden spreken. Die vierde vriend is Elihu. Onverwacht treedt hij op. Plotseling neemt hij het woord, zonder dat we iets van hem wisten. Hij wordt niet aangekondigd als bij Job op bezoek, maar verschijnt onmiddellijk als gezant Gods. Zoo gaat het gewoonlijk met Gods wegbereiders. Zij verschijnen zoo maar op eens. De Heere werkt verrassend en beschamend. Job en zijne vrienden raken uitgepraat. Gelukkig, het wordt hoog tijd, want in de veelheid der woorden ontbrak de overtreding niet. De Heere zendt nu Elihu met een boodschap tot Job en zijne vrienden.
Van zijn persoon weten we weinig. Elihu de zoon van Berachiël, den Buziet, van het geslacht van Ram, zoo wordt hij voorgesteld. Hij draagt een schoone naam. Elihu toch beteekent: Deze is onze God. De naam van zijn vader Berachiël wil zeggen: van God gezegend, of: die zijn knie voor God buigt. Blijkbaar was hij uit een godvruchtig geslacht. Buz is volgens Genesis 22 : 21 een zoon van Nahor, den broeder van Abraham. Hij stamt dus uit Sem, waar de vreeze des Heeren nog nabloeide toen de Heere met de roeping van Abram een volk ging afzonderen uit alle geslachten der aarde, om Hem tot een eigendom te zijn. Hij was een man, die den Heere vreesde, en blijkens zijne uitspraken een diep inzicht had in de deugden des Heeren. Hij weet van Gods openbaring in nachtgezichten, want hij zegt: In den droom, door het gezicht des nachts, als een diepe slaap om de lieden valt, in de sluimering op het leger: dan openbaart Hij voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hunne kastijding (vs. 15).
Hij ijvert voor den Heere, niet gelijk Jehu, die zich zelf op het oog had, maar Elihu is aangedaan met een heiligen ijver, omdat de liefde Gods in zijn hart is geopenbaard. Hij, de jongere, is verontwaardigd, dat zóó is gesproken over den hoogen God, zoo laag bij de aarde, zoo onbedachtzaam. Zijn jeugdig hart beeft van ergernis. Hij heeft de vrienden en Job gehoord. En tegen Job werd zijn .toorn ontstoken, omdat hij zijne ziel meer rechtvaardigde dan God. Maar zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden (32 : 2, 3).
Het doet onze ziel goed zulk een man te ontmoeten, die het nóch met de vrienden, nóch met Job eens is, maar met den Heere, die leeft voor en uit de deugden Gods.
De vrienden waren minderwaardige lieden bij Job vergeleken. Zij konden geen antwoord vinden op Jobs redenen en toch verdoemden ze hem, den gekende des Heeren, als ware hij een booswicht, die getroffen wordt door de gramschap des Almachtigen. Hun redenen waren niet op peil. Die van Job faalden echter ook. Job stelde zijne zaakgerechtigheid boven die des Heeren. Job was rechtvaardig geweest, maar de Heere had hem kwalijk behandeld. Dat kon Elihu niet aanhooren. Zijn hart zwol. Zou dan de Almachtige onrecht doen? Zou Hij, die te rein is van oogen, dan dat Hij het kwade kan zien, het recht verkeeren? Dat kan in der eeuwigheid niet zijn. O, stop uwe ooren voor die sprake, als zou God het recht verkeeren. O zeker, Hij heeft onze verdediging niet noodig; Hij heeft genoeg aan Zijn eigen rechtsbesef. Toch wil Hij de Zijnen leeren het onvoorwaardelijk voor Hem op te nemen en zijn doen te onttrekken aan het oordeel der menschen. God is God, te prijzen in der eeuwigheid.
Doch gij, mijn ziel, het ga zoo't wil. Zwijg Gode stil, Zijn hulp zal blijken.
Daar staat dan Elihu tegenover Job en zijne vrienden. Toch trekt Job hem meer dan die drie, al kan en mag hij het niet met hem eens zijn. Jobs woord heeft zijn ziel geraakt. Zalig wie gevoelig mag zijn voor de eere des Heeren, dan mag Paulus zelfs een Petrus weerstaan in zijn aangezicht, omdat hij te bestraffen is.
Het is geen wonder, dat men over dezen voortreffelijken man Elihu heeft gefantaseerd. De Joden stellen hem als één der zeven profeten vóór de wetgeving. Anderen hielden hem voor een verschijning van den Zone Gods. Ten onrechte. Hij geeft wel een kostelijk getuigenis van den Zone Gods, maar is het zelf niet.
Hij toonde een zeer diep inzicht te hebben in de wegen Gods. Zijn standpunt tegenover Job is een gansch ander dan van de drie vrienden. Hij beschuldigt Job niet van grove overtredingen. Hij ziet in zijn bitter, ongeëvenaard lijden geen straf voor verborgene zonden. Hij ziet echter wel, dat Job nü niet recht staat voor Zijn Maker. Zijn lijden was wel geen vrucht van een bepaalde zonde, doch had wel tot zonde geleid.
i e weet daar niet van? Dat de Heere ons kan slaan zonder dat een bepaalde overtreding aanwezig is, maar dat we juist in den weg der loutering ons schuim opwellen. Zoo is de loutering een stuk levensontdekking voor Gods kinderen om steeds dieper te worden vernederd en aan den God der geesten van alle vleesch te worden onderworpen. Wie zou gedacht hebben, toen hij in de toerekening van Christus' gerechtigheid en heiligheid vrede vond in Gods oogen, dat er nog zóóveel zondigs en bedorvens in zijne natuur achterbleef. Het: „ik ellendig mensch', is geen uitroep der lippen, maar een belijdenis des harten, ook al mag de geloofsroem volgen: Ik danke God door Jezus Christus onzen Heere.
Ziet, zoo voegt Elihu aan Job toe: Ziet, hierin zijt gij niet rechtvaardig! Waarin was hij dan niet rechtvaardig? Hierin, dat hij in bitterheid en hoogmoed had durven spreken met onreine lippen: Ik ben rein, zonder overtreding... zie Hij vindt oorzaken tegen mij; Hij houdt mij voor Zijn vijand; Hij legt mijne voeten in den stok. Hij neemt alle mijne paden waar. Job, daarin hebt ge kwalijk gesproken van den Heere en uzelven schromelijk overschat. Job, mijn broeder, daarover moet gij in de schuld komen voor God. Want Job, God is meerder dan een mensch! Hij is de Souvereine, die met het Zijne doet naar Zijn welbehagen, de vlekkeloos Heilige, die in ons altijd meer onreinheid ziet dan wij ooit zullen ontdekken. Dien afstand tusschen God en zijn ziel heeft Job tot schade zijne harten uit het oog verloren. Waarom hebt gij met Hem getwist? Dat is zondig, dwaas en hoogmoedig. Ook hierop mag het woord van den apostel worden toegepast: Wie zijt gij, o mensch. die tegen God antwoordt? Weet gij dan niet, zegt Elihu: Hij antwoordt niet van alle zijne daden. Hij behoeft ons toch geen verklaring te geven van Zijne werken en gedachten? Zeg niet in arrenmoede: Ik weet, dat gij alles vermoogt en dat geene van Uwe gedachten zal afgesneden worden, maar buig u in het stof en wil om Zijn gunst en waarheid saam zijn grooten naam eerbiedig loven.
Elihu was een tolk des Heeren, dat blijkt wel zeer duidelijk als de Heere straks Job bestraft en zijne vrienden, maar niet Elihu.
Elihu geeft een geheel andere blik op het raadsel des lijdens, dat de vromen treft. Hij ziet het niet als straf, maar als vaderlijke kastijding om hen te louteren. Zoo zong de dichter:
Gij hebt ons voor een tijd bedroefd.
En ons gelouterd door het lijden.
elijk het zilver wordt beproefd.

De Heere is toch geen rekenschap verschuldigd van Zijne daden, wel echter openbaart Hij zich aan de lieden. Dan verzegelt Hij hunne kastijding. Dan toont Hij het zegel, het waarmerk, Zijner kastijding. Dan biedt Hij de verklaring der beproeving. Dan zegt Hij niet waarom maar waartoe Hij aldus slaat. Waartoe dan? Luister naar Elihu: Opdat Hij den mensch afwende van zijn werk en van den man de hoovaardij verbergt, dat Hij zijne ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga.
Zoo stelt Elihu het nederwerpen Gods in het licht Zijner reddende zondaarsliefde. In dat licht moet Job zijn lijden leeren zien en aanvaarden, dan zal hij zeggen: Ik dank U, Heere, dat Gij toornig op mij zijt geweest, want eertijds dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uwe wet. De ellende en de nood is geen bewijs van Zijn toorn, maar opvoedingsmiddel tot heerlijkheid. De Heere slaat om ons af te trekken van alle eigen werk en goede gedachte van onszelven, opdat zij met den apostel leeren belijden: Ik weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch. geen goed woont. De Heere wil genezen van den wortel des hoogmoeds; de ziel bevrijden van het verderf, en hen voor het zwaard des gerichts behoeden. Zoo gebruikt Elihu Jobs voorbeeld om ons te brengen tot de beteekenis van de ontdekking des zondaars bij den aanvang en het louteringsproces bij den voortgang. Die loutering had ook Job noodig, dat bleek wel het best in zijn lijden.
Doch wat zien we nu achter Jobs geschiedenis? Daar is de strijd tusschen God en satan om de ziel, ja, om het leven van Job. Ja, om Job zelf. Satan kende die zwakke plek in Job en de Heere nog beter. Daarom gaat God dezen weg met Zijn knecht door liefdesnoodzakelijkheid gedrongen. Hij wilde hem dieper inleiden in de heilgeheimen Zijner genade en hem leeren. dat hij als een ellendige wordt gered van den ondergang.
atan zal een zware nederlaag lijden, nu hij meent te overwinnen. Hij roept reeds: ha ha, ik heb hem overmocht! Voor Job zal deze lijdensweg een vreedzame vrucht der gerechtigheid afwerpen.
Elihu wijst er verder op, hoe de Heere óók spreekt in zware ziekten, zware plagen en doodelijke kwellingen. Duizend zorgen, duizend dooden kwellen mijn angstvallig hart. ,,Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger... zoodat ook zijn leven het brood zelve verfoeit en zijne ziel de begeerlijke spijze." Het leven is gebroken. Het daalt naar de groeve. Zijn vleesch verdwijnt uit het gezicht en zijne beenderen steken uit. Elihu teekent ons den uitgeteerden mensch door de slaande hand Gods... en zijne ziel nadert ten verderve en zijn leven tot de dingen, die dooden. Dat wil zeggen: de doodsengel grijpt hem aan, hij moet sterven en voor God verschijnen.
Welk een treffende teekening van den door God geslagen en verbrijzelden zondaar. Gelukkig, dat de Heere in het verbrijzelen niet verschoond: „alzoo dat van hare verbrijzeling niet ééne scherf zal gevonden worden om vuur uit den haard te nemen, of om water te scheppen uit de gracht. (Jez. 30 : 14), Zoo sprak de Heere van Sion.
Jobs ziel neigt ten ondergang, want zij staat eigengerechtig tegenover den Heere. Hij wordt terwijl Elihu spreekt als vernietigd. Hij geeft het op voor God. Zal Jobs gerechtigheid hem redden uit deze jammerkolken? Zal hij tot God naderen om met het zijne, met zijne vroomheid en oprechtheid den dood te ontgaan en rechtvaardig te staan voor God? Elihu snijdt alle menschenwerk af bij den wortel, ook alle bevinding om voor God te bestaan. O, wij willen zoo gaarne ons lot in eigen hand houden. Zoo gaarne behouden worden met hetgeen in ons is. Het zal niet kunnen. Ligt hier niet de oorzaak ook van veler worstelingen, die een oog sloegen op den Middelaar, en nu als hun hart ontstoken is door die liefde hope koesteren zalig te worden? De grond onzer zaligheid ligt volkomen buiten ons. Wij moeten be-| houden worden door de gerechtigheid van een ander. Ons leven moeten wij leeren zoeken buiten onszelven. Daarom is noodig, dat wij, van al het onze, óók van hetgeen God aan onze ziel heeft gedaan afgebracht, eenig en alleen neerzinken op de borggerechtigheid van Christus, het onbevlekt en onbestraffelijk Lam. Hij heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
Elihu teekent den eenigen uitweg ten leven en tot den vrede:
Is er dan bij Hem een gezant, een Uitlegger; Eén uit duizend, om den mensch zijn rechten plicht te leeren, zoo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale; Ik heb verzoening gevonden.
De vertaling van dezen text is zeer moeilijk en de opvattingen loopen ver uiteen. Toch mogen wij wel iets van dit wondere woord verstaan in het licht der gansche Schrift Schrift met Schrift vergelijkend en verklarend, vinden we bij Geeste.slicht den weg. Hij, die Job recht zal verschaffen, leeft. Doch op andere wijze dan Job had gemeend. Job heeft den Middelaar noodig en diens werk en voorspraak bij God. Dan alleen zal hij niet schuldig worden verklaard in het gericht. De Engel des Heeren zal moeten intreden tot behoudenis en verlossing. Om niet te sterven, om zijne ziel bevrijd te zien van het geweld des grafs en het zwaard der gerechtigheid, heeft hij een Borg noodig. Dan zal hij Gods aangezicht zien lichten in gunst. Zijne eigengerechtigheid redt niet van den dood. Zoo stelt Elihu de zaken.
Job weerspreekt Elihu niet. Zijn woord wordt hem Gods woord! Werd hij geprikkeld door de drie vrienden, die hem niet verstonden, nu zwijgt hij, want God spreekt door Elihu's woord tot zijne ziel. Hij wordt stil voor God en menschen. De Heere buigt zich in ontferming neder en zal Job den genadeslag toebrengen, zoodat hij ontbloot van al het zijne, valt in Gods handen om te ervaren, dat bij den Heere, bij den Heere, uitkomsten zijn tegen den dood; dat die God zijn leven verlost van het verderf en hem kroont met goedertierenheid en barmhartigheden. In de volheid des tijds gaf de Vader dezen Borg, de Lijder en de Lover, die zich nimmer misdroeg in het lijden, noch zichzelf zocht in Zijn lof. Daarbij, bij het lijden van den Man van smarten verzinkt Jobs lijden in het niet. Het was geen lijden tot loutering, want Hij was de reine, maar den volstrekt onverdienden dood aan het kruishout des vloeks zal hij sterven. Hij zal met de overtreders worden gerekend en zijn ziel uitstorten in den dood. Hij betaalt Gode het rantsoen. Hoe gedroeg Hij zich anders dan Job en dan een Jeremia, de man, die ellende heeft gezien.
De geheele wereld was hem tegen, de duivel viel op Hem aan. De overste dezer wereld komt en heeft aan Mij niets. Hij vervloekte den dag zijner geboorte niet, maar zegt: hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Gezegende Jezus. Gezegende Gezant, waarvan Elihu door den Geest spreekt, ook al bleef voor hemzelf nog veel verborgen van dezen Gezant. Toch smaakte Elihu iets van den rijkdom der genade, die God in dezen Gezant zou openbaren. Bij elke smart en foltering kon Hij zeggen: dat is voor Mij, de zegen is voor u, Mijn volk, Mij door mijnen Vader gegeven.
Is er dan bij Hem een Gezant? Dan, maar ook dan alléén, zoo leert de Geest, is er behoudenis voor den mensch in het gericht, als zijn leven daalt naar de groeve en de dood hem grijpt en het zwaard der gerechtigheid hem treft.
Een andere weg ten leven is er niet.
Kent gij dezen Gezant? Dezen Gezondene des Vaders! De ware Siloam.
Hij is onze vrede!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 augustus 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Eén uit duizend I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 augustus 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's