Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn God is Jehova III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn God is Jehova III

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Koningen 17:8-—16. Toen geschiedde het woord des Hceren tot hem, zeggende: Maak u op, ga henen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar eene weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. Toen maakte hij zich op en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam, zie, zoo was daar eene weduwvrouw hout lezende: en hij riep tot haar en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu henenging om dat te halen, zoo riep hij tot haar en zeide: Haal mij toch ook eene bete broods inuwe hand. Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere uw God leeft, indien ik cenen koek heb, dan alleen een handvol meel in de kruik, en een weinig olie in de flesch; en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga henen en zal het voor mij en voor mijnen zoon bereiden, dat wij het eten en sterven. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga henen, doe naar uw woord: maar maak mij vooreerst eenen kleinen koek daarvan en breng mij dien hier uit, doch voor u en voor uwen zoon zult gij daarna wat maken. Want, zóó zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag dat de Heere regen op de aarde geven zal. En zij ging henen en deed naar het woord van Elia, zoo at zij en hij, en haar huis vele dagen; het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia.

Naar het bevel des Heeren was Elia gegaan naar de beek Krith aan den Jordaan om zich te verbergen. De Heere zou voor zijn voedsel zorgen door middel van een raaf en hij zou drinken uit de beek. Reeds een jaar lang heeft Elia hier getoefd en de Heere heeft woord gehouden. Hoewel Achab den profeet overal liet zoeken, had hij hem toch niet kunnen vinden. Verberg u, Elia, sprak de Heere en Ik zal u onderhouden.
Hoe wonderlijk bewaarde de Heere Zijn knecht. David bad: Verberg mij voor den heimelijken raad des boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid.
Al hebben wij nietvan noode verborgen te worden in uitwendigen zin, zooals Elia, de verberging des Heeren in het verborgene Zijner tent is Gods pelgrims niet onbekend. Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent en versteekt ons in Zijne hut ten dage des kwaads. Hij verbergt ons voor den twist der tong en geeft vrede aan ons hart temidden van den strijd des levens, temidden van het gekrakeel der menschen. Mij aangaande, het is mij goed nabij God te zijn. Als de Heere Zijn aangezicht doet lichten, deert het ons niet al fronsen de menschen het gelaat. Hoe veel wolken zijn voorbijgetrokken. die wij niet eens hebben opgemerkt. Zalige verberging.

Gij zijt mij, Heer', ter schuilplaats in gevaren;
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren;
G' omringt mij, daar Gij mij in ruimte stelt,
Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
Mijn leer zal u, o mensch, naar 't recht doen hand'len,
En wijzen u den weg, dien gij zult wand'len;
Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad,
Terwijl mijn oog op u gevestigd staat.

Hoe wonderlijk kan de Heere, óók in letterlijken zin. Zijn volk verbergen als het Hem behaagt dat zij niet mogen worden gevonden. W i j denken aan een der synoden van de Fransche Kerken ten tijde der bloedige vervolgingen. Het was de eerste synode in 1559. die vier dagen duurde te Saint- Germain, een voorstad van Parijs. Daar vergaderde een aanzienlijk getal van herders en ouderlingen, onder den rook der brandstapels, terwijl de galgen stonden opgericht en overal spionnen rondwaarden om de Protestanten te zoeken. En wat gebeurde? De vergadering dezer synode, waar afgevaardigden van 72 kerken bijeen waren, werd noch ontdekt, noch verstoord. Geen wonder, dat Calvijn van uit Genève vol ontroering aan de broeders schrijft: God houdt ons verborgen onder Zijne bescherming, zorgvuldiger dan eenige vogel. Hij houdt Zijne hand altijd uitgestrekt, de engelen bewaren ons."
Van die bewaring sprak de Heere: Want Hij zal zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren op alle uwe wegen; zij zullen u op de handen dragen; opdat gij uwen voet aan geenen steen stoot.
Zoo heeft Elia verborgen geleefd aan de beek Krith. Maar zooals wij hebben gezien, het water van de beek raakte op. De beek was uitgedroogd, omdat er geen regen was gevallen op de aarde. W a t nu? De Heere zal voorzien. Zalig wie met den vader der geloovigen mag antwoorden niet alleen aan zijn vragenden Izaak, doch aan alle vragers: De Heere zal het voorzien; de Heere zal het maken. Het geloof leeft en teert op kosten des Almachtigen. Het geloof is een bewijs der zaken, die men niet ziet. Elia bleef waar hij was. Hij vertrok niet eigenwillig. Dan komen we zeker bedrogen uit. Als een christen eigen brood snijdt, zeiden de oude Puriteinen, snijdt hij zich zeker in de vingers. Wacht op Hem, zijn hulp zal blijken. Zeker is Elia bezig geweest aan den troon der genade. Heere, gedenk aan uw Woord, waarop Gij mij verwachting hebt gegeven. Begeef mij niet en verlaat mij niet, o God mijns heils. Neen, niet alleen dat Achab hem niet zal dooden, maar ook de honger en de dorst zullen hem niet te gronde doen gaan. Hij had zeker macht bij den Heere in het gebed. Denk maar in dit verband aan Simson, toen hij lag in de holligheid van Lechi, en hij dreigde om te komen van dorst. Hij riep tot den Heere en zeide: Zal ik dan sterven van dorst en vallen in de handen dier onbesnedenen? Neen, zoo wil hij zeggen, dat kan niet zijn, dat duldt Uw glorie niet. En wat geschiedde? Toen kloofde de Heere de holligheid, die bij Lechi is en zie daar kwam water uit. Water spoot op bij Simsons mond. Hij had maar te drinken en zijn geest kwam weder in hem. Geen wonder, dat hij deze fontein noemde: de fontein des aanroepers. Zij is daar tot op dezen dag, voegt het Woord toe.
Na vele dagen dan geschiedde het woord des Heeren wederom tot Elia. Hij krijgt een nieuwe opdracht, want als gesproken wordt van het woord des Heeren tot Elia, dan beduidt dit niet, dat hij in dat jaar, dat voorbijging, geen gemeenschap had geoefend in het geloof met zijn bondsgod Jehova. Ongetwijfeld heeft hij dit gekend ook aan de beek Krith. Maar het geldt hier een bepaalde godsspraak, een opdracht, door bijzondere openbaring aan Elia. De wijze waarop de Heilige Geest de opdracht meedeelt: Toen geschiedde het woord des Heeren tot hem, doet denken aan een openbaring door toespraak en niet door inspraak. Dat wil zeggen, dat het woord tot Elia's oor kwam en zóó als stemme Gods doodrong in zijn ziel. Eenige nadere verklaring is hier uitgesloten. W e staan hier voor het wonder der goddelijke toespraak rechtstreeks tot Zijn knecht. Nu spreekt Hij door het profetische woord, ons in de Heilige Schrift geschonken.
De Heere sprak, maar kwam niet met lafenis van water om te vergoeden, dat de beek was uitgedroogd. Een bevel, een opdracht, geeft Hij zijn profeet. Zulk een bevel kan wel het geloof, maar nooit het vleesch behagen.
Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij Sidon is . . .
W e l k een bevel. Dat gaat nu toch tegen alles in, wat redelijk en billijk kan worden genoemd, zegt het vleesch. Hier lijdt de rede weer schipbreuk. Denk het u even in. Elia moet een groote reis maken, een gevaarlijke tocht ondernemen. Hij is immers in het Overjordaansche en moet naar Sidon, naar de kust, dus dwars door Kanaan. Door de wildernis zal zijn weg gaan door de verschroeiende woestijn en verdorde streken. Het was toch een tijd, waarin het gebrek al meer algemeen begon te worden; schaarschte aan levensmiddelen deed zich reeds pijnlijk gevoelen na een groot jaar van droogte en dan onder een ijzeren hemel, want er viel dauw noch regen.
Daar kwam nog bij, dat hij buiten de grenzen van zijn land moest trekken. Naar Zarfath, dat bij Sidon is. Sarfath, naar zijn Grieksche uitspraak: Sarepta Sidonis, dus Sarepta bij Sidon. Zarfath heette het plaatsje, wat beduidt: smelthut, mogelijk door de glasindustrie, die aldaar werd uitgeoefend. Het lag nog binnen de ideale grenzen van Israël, maar werd nooit onderworpen, doch werd bewoond door Kanaanieten en behoorde bij Sidon met Tyrus de voornaamste steden van Fenicië. Daar in Sidon was Ethbaal koning, de schoonvader van Achab, de vader van Isebel
, Achabs vrouw. Daar in Sidon was de Baaldienst zeer in eere. De god van Tyrus was Melkart, dat wil zeggen: koning der stad. Maar, zal het leven hier dragelijk zijn voor den profeet? Gesteld al, dat hij de reis volbrengen kan zonder om te komen. De Heere zal voorzien! De Heere regeert.
Wentel uwen weg op den Heere, Hij zal het maken.
Zal Achab nu niet te weten komen, waar Elia toeft? Immers de Jood vertoonde een eigen type tegenover de Sidoniërs. En zulk een stadskoning wist wel de bijzonderheden van zijn omgeving. Ga henen naar Zarfath, de smelthut. Een smeltplaats niet slechts voor glasblazerijen, maar voor des Heeren goud .Het vleesch wordt zoo gekruisigd en gedood, het ijdele hart verootmoedigt zich en buigt in het stof. Een smelthut van Jehova om Zijn volk te louteren en van schuim te ontdoen opdat zijn beeld schittere in het edele metaal. Alle zelfvertrouwen moet zoo te gronde gaan, want hier blijft niets over dan de kracht van Jehova. Elke staf buiten den staf van Christus ligt verbroken, opdat hunne hope en vertrouwen op God alleen zoude zijn. Op U vertrouw ik, Heere der Heeren, op U alleen. Maak mij niet beschaamd.
De Heere loutert de Zijnen. Indien wij zonder kastijding zijn, zoo zijn wij bastaarden en geen zonen. Gij hebt lijdzaamheid van noode. Want ziet, spreekt de Heere: Ik zal ze smelten en beproeven. Ja, Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende en Hij zal de kinderen van Levi reinigen. Hij zal ze doorlouteren als goud en als zilver. Dan zal Gods kind mogen zeggen: Uwe verootmoedigingen hebben mij groot gemaakt.
Elia, ga naar Zarfath, naar de smelthut! Naar Zarfath, dat bij Sidon is. Welgelukzalig is de mensch, dien God kastijdt. Zoo handelt Hij met de zonen. Ja, die kastijdingen, ontberingen, gevaren, verachting, smaad, honger, dorst, zijn ons veel nuttiger dan brood, wanneer wij alles in rekening hebben gebracht. Maar zegt ge: Is het dan geen ramp van honger te sterven? van dorst den geest te geven? Hoor: want ook als wij van honger sterven, heeft de Heere medelijden met ons, ons uit deze wereld tot zich vergaderende. (Calvijn.) Of het beter is gespaard te blijven in den honger, kan de Heere alleen bepalen naar den maatstaf van Zijn welbehagen. Doe met mij, Heere, wat goed is in Uwe oogen; doe datgene waarin gij verheerlijkt wordt, alleenlijk onthoud mij Uwe gemeenschap niet, opdat ik U niet smade, die mijn Maker en mijn Man zijt, mijn Goël en bloedbruidegom, mijn eeuwige Trooster.
De drukking der melk brengt boter voort, doch die van den neus bloed. Op zichzelf doen de slagen het niet! Dat leert de ervaring altijd weer. Alleen genade leert Gods kind zich onderwerpen aan den Vader der geesten en doet ervaren, dat onderwerping rust geeft. Hij reinigt Zijn volk ook van zonden, die hun onbekend zijn. En wie het hoofd buigt om in het geloof te aanvaarden, wat Hij beschikt, zal ook de knie buigen om Hem te erkennen voor hetgeen Hij geeft, in hetgeen Hij vraagt vol liefde.
De Heere regeert. Hij is met hoogheid bekleed. Zoo krijgt Elia een bevel van dien God, die hem door middel van een raaf had onderhouden en nu voorgenomen heeft het nog wonderlijker te doen, Zijnen naam tot lof en prijs. Wees in geen ding bezorgd, gij, die God vreest.
Ik heb daar eene weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude.
De inwoners der wereld zijn voor den Heere als sprinkhanen. Hij formeert hun aller hart, ja, het hart des konings is in de hand des Heeren als waterbeken, Hij neigt het tot al wat Hij wil. Als er nu zoo staat: Ik heb daar eene weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude, zouden wij dit woord dan zoo moeten verstaan, dat de Heere zich aan die weduwvrouw te Zarfath had geopenbaard, aan die heidensche vrouw, dat zij weldra bezoek zou ontvangen van een profeet uit Israël en hem moest onderhouden? Dat zal wel niet het geval zijn, doch veeleer hebben wij het zóó te begrijpen, dat, als Elia komt en vraagt om voedsel zij niet weigeren zal en het bevel van den profeet zal opvolgen. De Heere zal het hart dier weduwvrouw neigen tot al wat Hij wil. Uit dit: ,.Ik heb geboden", leeren wij, waaruit die gewilligheid der weduwe ontstaat. Uit een daad Gods in haar hart. De Heere regeert en Hij doet al wat Hem behaagt.
Elia, wat voor kosthuis zal dat worden? Zal het een welgestelde weduwe zijn? Hij weet het niet. Hij weet niet meer, maar ook niet minder, dan de Heere openbaart.
Voor deze weduwe was het een gunst, dat de Heere het alzoo beschikte en zij op deze wijze van den hongerdood werd gered. De Heere Jezus wees hierop in de dagen Zijner omwandeling. De Joden wilden, dat Hij ook te Kapernaüm wonderen zou doen en dan wijst Hij er op, dat geen profeet aangenaam is in zijn vaderland en stad. Maar, Ik zeg u in der waarheid, daar waren vele weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zoodat er groote hongersnood werd over het geheele land, en tot geene van haar werd Elia gezonden dan naar Sarepta Sidonis, tot eene vrouw, die weduwe was.
Zoo stelt Jezus dit feit in het licht der goddelijke vrijmacht en des oordeels. Waarom ging de Heere buiten de landpalen Zijns volks een kosthuis voor Elia beschikken? Omdat het Hem aldus behaagde. Omdat Hij die weduwe wilde weldoen en omdat Hij Israël wilde slaan, dat Hem had verworpen als geheel genomen. Ook omdat Hij Elia gedurende nog twee jaren veilig wilde bewaren buiten het grondgebied, waar hij werd geboren en getogen. Zoo geeft God vreemdelingen boven huisgenooten voorkeur. Gelijk Elia aan de roeping Gods gehoor gaf, zal Christus den Vader gehoorzamen. Ja, uit die gehoorzaamheid kan alleen die van den profeet worden verstaan. Alle goede dingen van Elia zijn uit Christus, ook de gehoorzaamheid des geloofs. Zoo kwam de Heere Jezus ook op tegen het ijdel vertrouwen, dat zij als bondsvolk recht op Hem hadden. Aan Elia werd niet bevolen den nooddruft van een der vele weduwen in Israël te vervullen, maar deze vreemde vrouw zal hem herbergen en hij zal haar ten zegen zijn.
Voor haar en haar huis. De wegen des Heeren zijn hooger dan onze wegen en Zijne gedachten hooger dan onze gedachten. Zoo maakt de Heere zich een naam en Elia wordt een teeken Zijner wondermacht. De Heere beschikt niet alleen over raven, maar ook over meel en olie om ze te vermenigvuldigen door scheppend alvermogen.
Toen maakte hij zich op en ging naar Zarfath.
De profeet is gehoorzaam. Het mag ons niet ontgaan, dat de Schrift nu eens den nadruk laat vallen op de worstelingen des geloofs, dan weer op den onwil onzer natuur en den opstand des vleesches, soms ook alleen op de gehoorzaamheid des geloofs. Zoo geschiedt het hier. Gehoorzaamheid is beter dan offerande en opmerken dan het vette der rammen. Zoo wie daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn moeder, broeder en zuster, sprak de Heere Jezus, toen hem gezegd werd, terwijl Hij was in de dingen Zijns Vaders: uw moeder en broeders zoeken u.
In de gehoorzaamheid des geloofs is een vrucht der genade van Christus. Want dit kruid wast niet op den akker onzer natuur. Het is na den zondeval een uitheemsche plant. Zonder telkens toevloeiende genade zou zij verwelken en versterven. De gehoorzaamheid des geloofs kan alléén voortduren bij volhardend gebed door den Geest der genade en der gebeden. Toen maakte Elia zich op en ging naar Zarfath. Hij zegt zijn verblijf, waar hij meer dan een jaar toefde, vaarwel en gaat op Gods bevel, zijn leven niet achtend, maar zich neervleiend in den schoot der almacht, bewaakt door Jehova, omringd door Zijne engelen, dwars door Kanaan. Zoo kan hij tevens nu zien de gevolgen van het uitblijven van regen op zijn gebed. In die dorre velden, in het zuchtende vee, in de vermagerde menschen, ziet hij de trouwe Gods in het houden van Zijn woord. Ook in de oordeelen blijkt Zijn trouw en waarheid. Zien wij zóó de rampen en gerichten over de kinderen der menschen, ook in onze bange tijden? Bange tijden en toch gaat ons volk, ook ons kerkvolk, voort met zich te vermaken in de ijdelheid. Hebben de dagen van nationaal herdenken het niet opnieuw bewezen? De kermis der ijdelheid wordt gebouwd, maar naar het Woord is geen honger, althans die is schaarsch.
Met weemoed heeft voorzeker Elia de uitgedroogde beek verlaten, waar hij zoo veel van de goedertierenheden des Heeren had gesmaakt. Maar, wie gaat op Gods bevel, in Zijn weg, zal ervaren, dat de Heere aan tijd noch plaats is gebonden om wel te doen. Elia gaat wel door zijn land als een vreemdeling, maar bij God bekend.
Hoe kwam hij onderweg aan eten en drinken? Het Woord zwijgt erover, maar Elia ging en kwam te Zarfath. Hij deed niet als Loth weleer, die werd gewezen naar het gebergte en op zijn aanhouden toestemming verkreeg, doch niet in Gods gunst, dan maar te vluchten naar Zoar. Elia gaat naar het heidensche Zarfath. Van murmureering wordt niet gerept. Worden dan de zonden van Gods kinderen verzwegen? Volstrekt niet, ook al worden ze door bloed gedelgd. Maar de Heere kan hun murmureeren voorkomen, zooals hier bij den profeet. Later zal hij bestraft moeten worden als hij moedeloos neerligt onder den jeneverboom en maar begeer! te sterven, levens- en strijdensmoede. Zoo leeren zij alleen genade te verheerlijken en niet op zichzelf te vertrouwen. Hij gaat naar Zarfath, den smeltoven. Wat is dit anders dan het zich aanbieden der rank om gesnoeid te worden. Snij maar in, al word ik verwond, ik leg mijn handen op mijn mond. Dat ik alleen onder angst en pijn eenswillend met LI mag zijn.
Als hij nu aan de poort der stad kwam, zie, zoo was daar eene weduwvrouw hout lezende. Maar hoe zal Elia nu die weduwe vinden, die hem onderhouden moet? De Heere zal haar aanwijzen. Ze is al op weg Elia tegemoet. Daar is een arme vrouw hout lezende, dicht bij de stadspoort. Zij raapt wat dorre takken bijeen, die er door de droogte ook hier zeker genoeg waren. Ze ziet er uitgemergeld uit. Ze heeft honger geleden. Maar kan dan een hongerige Elia voeden?
Zijn aandacht wordt op deze vrouw gevestigd. Hij spreekt haar aan en hij riep tot haar en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke.
Op deze wijze zal de man Gods uitvinden of het de bedoelde weduwe is Soms geeft de Heere onmiddellijke aanwijzing, soms ook betrekt Hij de Zijnen in het uitvinden van zijn woord. Hij is er eigenlijk innerlijk al van overtuigd, dat dit de weduwe is, waarvan de Heere hem sprak. En de Heere had gezegd: Ik heb geboden, daarom kan nu ook Elia gebieden. Elia had dorst. Geen wonder na zulk een tocht. Zoo loopen alle omstandigheden samen om Gods raad, die wijs is en goed, te volvoeren. Zoo is het nog. De God van Elia leeft nog. Alles is gehoorzaam op Zijn wenken. Elia geeft zijn watervat over aan de vrouw en deze legt haar hout neder en begeeft zich zonder verzuim naar Zarfath om water te halen. Ze was immers vlak bij de poort.
Daar gaat ze. Elia ziet haar verwonderd na. Zal zij zoo maar zonder vragen dezen vreemdeling water halen? Ze weet toch niet wie het is, noch met welke bedoelingen hij kwam? Zij gaat zoo snel ze kan, maar ze is uitgeput.
Toen zij nu heenging om dat te halen, zoo riep hij tot haar en zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uwe hand.
Elia wordt vrijmoedig. Hij zal de proef nemen. Dat is toch weer anders dan omgaan met de raven, stomme dieren, die geen verstand hebben. Ik heb haar geboden, sprak de Heere. Zijn woord wordt altoos trouw volbracht.
De profeet wordt innerlijk opgewekt deze vrouw te beproeven. Het is hem zeker wonder te moede, dat zij aanstonds heenging om water voor hem te halen. En zoo komt hij er toe, haar ook te verzoeken hem een bete broods in hare hand te halen.
Wanneer we nu opmerken hoe de Heere, in Zijn weg. steeds zorgt, met teedere zorg, mag het geloof dan niet opgewekt worden om toch den Heere crediet te geven. Zijn macht is groot. Zijn trouw zal nooit vergaan.
Zie uw levenspad eens terug, kinderen des Heeren. en geef antwoord op de vraag of de Heere niet steeds heeft gezorgd.
Zijne weldadigheid is eiken morgen nieuw. Hoe verruimd is het hart, wanneer het geloovig werkzaam, in den Heere rust. Zalig, zich volkomen op den Heere te mogen verlaten.
Houd moed. godvruchte schaar,
Hij is getrouw de bron van alle goed.
Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer'.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Mijn God is Jehova III

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's