Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods (6e serie)

Uit het ongeschreven Woord VIII

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9 : 5 en 6. En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen, eischen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eischen; ook van de hand des menschen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des menschen eischen. Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden, want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt.

De openbaring Gods ontdekt dus aan het menschelijk bewustzijn, dat van nu aan vleeschspijze zekerlijk geoorloofd is. Nu zich na den zondvloed eene nieuwe toekomst ontsluit voor de geredde menschheid, wordt ook de voedingsvoorwaarde in zoover gewijzigd, dat vleeschvoeding daar noodig zal zijn. Doch tegelijkertijd gaat haar het licht op over de verhouding tot de dieren, die niet op wreede wijze als levend mogen worden verslonden. Het vleesch mag gegeten, doch niet met zijne ziel, dat is zijn bloed. Het bloed toch is voertuig des levens, het is de ziel, die in bijzonderen zin Gode toekomt, zoodat de mensch daarop geen rechten kan doen gelden. En zoo verschijnt dan ook in de Schrift het eten van vleesch met het bloed, dus dat niet bestorven is, als een gruwel voor God. En daarom als de apostelen voor de vraag staan, of wie Christen wordt, ook de wet van Mozes evenals de Joden zal hebben toe te passen, of de Christenen uit de heidenen ook moeten besneden worden en verplicht zullen zijn de ritueele wet te gehoorzamen, dan besluiten zij, Hand. 15 : 28 en 29: ..Want het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: namelijk dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is en van het bloed en van het verstikte en van hoererij, van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zoo zult gij weldoen." Door de gansche Schrift wordt onthouding van bloed als volstrekte eisch Gods gesteld. En met name de ritueele slachtwijze der Joden is dan ook gericht op een zorgvuldig uitbloeden van het lichaam.
Hieruit blijkt dus, dat Gods openbaring ons leert, hoe God de Heere de schepping van het leven op bijzonderen prijs stelt. En zooals wij reeds opmerkten, treedt daarbij op treffende wijze aan het licht de teedere ontferming Gods over zijne schepselen, die wel aan den mensch gegeven zijn, opdat zij hem dienen met hunne krachten niet alleen, maar zelfs met hun leven, doch die daarom niet behandeld mogen worden naar de willekeur van het zondig menschenhart. De Heere strekt in Zijne openbaring er den arm Zijner bescherming over uit door den mensch te binden aan Zijne wet bij het gebruik der dieren.
In het algemeen gaat dus Gods bijzondere zorg over de schepping van het leven, dat aan de animale wezens toekomt. Daaruit blijkt, dat wij in het verschijnsel des levens als zoodanig van doen hebben met een scheppingsproduct van een geheel eenig karakter, waarop God zelve een bijzonderen prijs stelt. Het leven is kostelijk in Gods oogen. En de Schrift leert ons hier, dat dit geldt het leven in al zijne verschijningsvormen. Daarom als Hij den mensch openbaart, dat hij heerschappij zal oefenen over de dieren der aarde en over de visschen der zee en dat al het levende hem tot spijze zal zijn, gelijk ook het groene kruid, dan wordt er met nadruk aan toegevoegd, dat hij het vleesch met zijne ziel, dat is zijn bloed, niet zal eten, want het leven van het dier komt den mensch niet toe. En dus de mensch heeft daarin te eerbiedigen de grens van hetgeen God hem heeft gegeven.
En nu ligt het voor de hand, dat als in het algemeen deze waardeering des levens ons in de Schrift geopenbaard wordt, dit in zeer bijzondere wijze beteekenis heeft voor de wijze, waarop het menschelijk leven in de Schrift verschijnt. Wanneer de Heere zoo zeer waakzaam zich betoont voor het leven der dieren, dan ligt het voor de hand, dat Hij, waar het den mensch geldt, nog in veel hooger mate beschermend optreedt. En ook hierin blijkt, hoe er in Gods openbaring een geestelijk zedelijk licht over de menschheid is opgegaan, waardoor Gods volk een geheel eigen levensbeschouwing deelachtig wordt, die van hetgeen er leeft in de wereld buiten dit licht der openbaring, principieel onderscheiden is. Het is een der vreeselijkste verschijnselen in de beschavingsgeschiedenis, dat het leven van een mensch bij tal v=«n volken maar zeer geringe waarde heeft. De dood eens menschen werd hoogstens als een schadepost beschouwd voor zijne familie, maar overigens beteekende dit niets, zoodat het aan de familie overgelaten werd daarvoor vergoeding te zoeken En het is een merkwaardig verschijnsel de gansche geschiedenis der menschheid door, dat ook zelfs onder beschaafde volken de waarde van een menschenleven vaak slechts gering is. W i e merkt er van eenige scrupule met betrekking tot het verlies van duizenden menschenlevens bij een Napoleon, als hij de slagorden ten strijde voert? Een oogenblik rillen wij bij de cijfers der verloren menschenlevens in den grooten oorlog, ontroeren wij bij de gedachte aan de duizenden, die kunstmatig worden omgebracht in den krijg, die Italië ontketende in Abessynië of bij hetgeen aan dit Europa, misschien wel juist dank zij hare beschaving, nog te wachten staat, wanneer te eeniger tijd, wie weet hoe onverwacht spoedig, andermaal de oorlog losbarsten zal. Doch hoezeer dit ook moge ontroeren, van de groote waarde van eer. menschenleven blijkt onder de volken nauwlijks iets. Wi, leven in eene verzondigde wereld, waarin niet het goddelijk recht, maar slechts de macht van den sterke heerschappij schijnt te voeren. En de macht van den sterke kent geen recht, maar alleen zijn doel, tot bereiking waarvan elk middel goed is, dat het doel verwezenlijken kan. Er blijkt uit dit al, dat er van een zedelijken vooruitgang der wereld eigenlijk geene sprake kan zijn, dat wel een eeuwig goddelijk recht over haar in Gods openbaring is opgegaan, maar dat deze dan ook eeuwig tegen haar getuigt. God heeft onmiddellijk na den zondvloed der menschheid het licht doen opgaan over de waarde van het leven in het algemeen en dus over dat des menschen in het bijzonder, doch de ervaring leert, dat ook hiervan gelden moet: het licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen. Niet slechts bij de natuurvolken heeft een menschenleven weinig waarde, maar bij de cultuurvolken eveneens wordt het blijkens de ervaring aller tijden, weinig geacht.
Daaruit blijkt, hoe dit wereldleven een karakter vertoont, dat lijnrecht in strijd is met de ordinantie Gods, hoe de natuurlijke zin des menschen ingaat tegen God zijnen Schepper, hoe zijn levensdrang ten doode is gericht. Ook door de wereld der menschen gaat een egoïstische aandrift, die niets in het woên ontziet. De mensch is van nature ook voor zijnen naaste als een wolf. En naarmate de cultuur ontwikkelt en het sociale leven grootere menschen- en volkerencomplexen saamsnoert, naar diezelfde mate openbaart zich dat beestelijke in den mensch op geweldige wijze. Het verschijnt, versterkt naar de mate der millioenen, welker vijandelijke zin wordt saamgesnoerd, in eenheid van doelwit wordt geconcentreerd. Dan storten zich de legermachten op elkander, door één enkelen wil geleid, door één zelfden drang bewogen, tot vernieling van de levens. Daar treedt de mensch op den voorgrond, zooals hij wezenlijk is en hunne voeten, zegt de apostel, zijn snel om bloed te vergieten.
Hieruit wordt het duidelijk, hoe die menscheid voor God bestaat, hoe zij leeft in den afgrond harer zonde en hoe zij als in het tegenbeeld verkeerd is van hetgeen zij naar goddelijke ordinantie moest wezen. De Heere toch heeft het na den zondvloed voor alle eeuwen, voor alle toekomende eeuwen geopenbaard, dat Hij zelve, die de God is aller geesten, de Schepper van alle leven, de schepping van het leven op zeer bijzondere waardij heeft gesteld. Het leven in het algemeen is als schepping kostelijk in Zijne oogen. En zooals Hij dit openbaart met betrekking tot het leven der dieren, zoo openbaart Hij dit op buitengewoon klare wijze, wanneer het geldt den mensch. Het menschelijk leven wordt door den Heere als met een goddelijk recht omtuind. Hij waakt er voor door aan het bewustzijn der volken het leven voor te stellen in een licht Zijner openbaring, waardoor het gekend moet worden in zijn geheel eenige beteekenis, als staande onder de hoede des Almachtigen, opdat de menschheid leeren zal het leven te ontzien, door het te aanschouwen onder een goddelijk licht.
Daarom zegt hier Gods getuigenis: „En voorwaar, Ik zal uw bloed het bloed uwer zielen eischen." In den grondtekst staat er een woord, dat nadruk legt op de gewisheid en de zekerheid van hetgeen de Heere hier zegt, opdat de mensch van de heiligheid van het leven toch maar diep zal worden doordrongen. De menschheid aller eeuwen moet weten, dat zij in zake de waardeering van het menschenleven in hooger mate nog dan bij de dieren, van doen heeft met een recht Gods, dat nooit en nimmer straffeloos kan worden overtreden. In goddelijk licht laat Hij het levensrecht verschijnen, zoodat wie dit recht miskent en met voeten treedt, moet weten, dat hij zich onmiddellijk op de vreeselijkste wijze vergrijpt aan de scheppingsordinantie Gods. ..Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eischen." Er staat letterlijk, dat God het zal „nazoeken", uitvorschen zal Hij, wat er met het menschenleven geschied is, wanneer het op onrechtmatige wijze is genomen, daar God er alleen recht op heeft. En daarom ligt er ook in uitgedrukt, dat God dienaangaande Zijn eisch zal stellen. Het onrechtmatig nemen van een menschenleven is dus eene aanranding van Gods recht in directen zin, omdat Hem alleen als den Schepper des levens, het recht toekomt het leven, dat Hij schiep, weder te nemen. En zoo wordt het dus hier in Gods Woord duidelijk openbaar, dat geen schepsel het recht heeft het leven aan te randen en wordt daarmede dus ook de zelfmoord geoordeeld als een vergrijp tegen de rechten des Almachtigen. Het leven is alleen Gods gave en daarom. Hij alleen mag die gave ons ontnemen. En indien een ander zich aan dat leven vergrijpt, dan zal dit vergrijp worden „nagezocht" en de Heere zal Zijn eisch doen hooren tot vordering van de levensgave, die Hij geschonken heeft en de zondaar, die zich aan het leven vergrijpt, aan Hem gewelddadig heeft ontroofd.
Zoo laat de Heere dus het licht van Zijn goddelijk recht opgaan over de nieuwe menschheid, die komen zal, opdat zij in de tempering der zonde, die daarvan uitgaat, eene bewaring en eene behoeding zal ontvangen, die althans eenigszins nog het leven in deze wereld zal mogelijk maken. Want al is het nu waar, dat deze wereld een vreeselijk schouwspel ons te zien geeft, dat de bloedstortingen zelfs door en onder Christenvolken op vreeselijke wijze openbaar worden, toch gaat er nog door deze openbaring Gods over het menschelijk leven eene beteugelende macht uit, waardoor een menschelijk samenleven niet geheel onmogelijk is geworden. De Heere betoont Zich hierin als die door eene gemeene genade de voorwaarden handhaaft voor een menschelijk samenleven, opdat het Koninkrijk Gods zal komen. Hij beschermt alzoo den mensch, die Zijn beeld draagt, opdat Hij eenmaal als Zijne scheppingsdoeleinden voleindigd zijn, dat beeld zal zien blinken in volle heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's