Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mijn God is Jehova IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mijn God is Jehova IV

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Koningen 17:8—16. Toen geschiedde het woord des Hceren tot hem, zeggende: Maak u op, ga henen naar Zarfath, dat bij Sidon is, en woon aldaar; zie, Ik heb daar eene weduwvrouw geboden, dat zij u onderhoude. Toen maakte hij zich op en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad kwam, zie, zoo was daar eene weduwvrouw hout lezende: en hij riep tot haar en zeide: Haal mij toch een weinig water in dit vat, dat ik drinke. Toen zij nu henenging om dat te halen, zoo riep hij tot haar en zeide: Haal mij toch ook eene bete broods inuwe hand. Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere uw God leeft, indien ik eenen koek heb, dan alleen een handvol meel in de kruik, en een weinig olie in de flesch: en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga henen en zal het voor mij en voor mijnen zoon bereiden, dat wij het eten en sterven. En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga henen, doe naar uw woord: maar maak mij vooreerst eenen kleinen koek daarvan en breng mij dien hier uit, doch voor u en voor uwen zoon zult gij daarna wat maken. Want, zóó zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot op den dag dat de Heere regen op de aarde geven zal. En zij ging henen en deed naar het woord van Elia, zoo at zij en hij, en haar huis vele dagen: het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie van de flesch ontbrak niet, naar het woord des Heeren, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia.

Elia riep de vrouw na, toen zij zich haastte om met zijn watervat heen te gaan tot de bron om voor hem te putten, opdat hij mocht drinken. In haar hart was een wondere betrekking van onderworpenheid aan dien vreemden man. Hier was Gods vinger; Israëls God had die vrouw bearbeid, inwendig door Zijn Geest, om den profeet te gehoorzamen. Door Zijn Geest, zoo merken we op. Daarmee zeggen we niet, dat die heidensche vrouw door God werd bekeerd, doch dat Gods Geest haar hart onderwierp om instrument Gods te zijn. Ook die onderwerping komt niet uit de braafheid onzer natuur, doch wordt gewekt door een werking des Geestes, die alles in allen werkt ook aan natuurlijke gaven en krachten. Zonder de inbinding van dien Geest braken we door tot alle goddeloosheid. Zonder leering van dien Geest waren wij zonder eenige kennis van goed en kwaad. Zonder de werking van dien Geest waren er geen natuurlijke deugden van behulpzaamheid, liefde en nog veel meer. Wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen, en zoo gij het ontvangen hebt, wat roemt gij, als hadt gij het niet ontvangen? Alle goede gaven en volmaakte giften zijn afdalende van den Vader der lichten.
W a t zal de vrouw antwoorden op Elia's vraag: Haal mij toch ook eene bete broods in uwe hand? De vraag benauwt haar. Gaarne wil ze dezen vreemdeling voorzien van voedsel en drank, maar waar moet ze voedsel vandaan halen?
Maar zij zeide: Zoo waarachtig als de Heere, uw God leeft, indien ik eenen koek heb, dan alleen een handvol meel in de kruik en een weinig olie in de flesch, en zie, ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen. en zal het voor mij en voor mijnen zoon bereiden, dat wij het eten en sterven.
We leeren uit hetgeen de vrouw hier opmerkt, dat het voor den arme in Fenicië al zeer bang was. Het is toch bekend, dat bij dreigenden hongersnood de arme het eerst door gebrek wordt getroffen, die geen aardsche middelen heeft om tegen hooge prijzen te koopen. E n . . . blijkbaar werden de weduwen niet bedacht met de gaven der rijken, waar het al zoover was gekomen, dat ze den hongerdood tegemoet zag.
De honger is een scherp zwaard; de honger brengt tot waanzin en revolutie. Wat zal ook de toekomst ons volk baren?
Hoevelen weten niet meer rond te komen. Neen, broodsgebrek lijden slechts weinigen, maar dat hier en daar van geen ondervoeding sprake moet zijn, kan moeilijk worden ontkend. De zorgen nijpen ook bij velen van Gods kinderen, die werkloos zijn, niet in vakbonden georganiseerd en ^aarom achtergesteld bij anderen. Velen ook zijn er, die uit eigen bedrijf moeten leven en geen levensbestaan kunnen vinden. De tijd is voor velen zeer zwaar, maar wat zien we gebeuren? De roep om brood, ja allerlei weelde en bovenal spelen, klinkt boven alles uit in onze ten ondergang neigende cultuur. Honger is een scherp zwaard. Denk het u eens in, hoe die arme weduwe meent haar laatsten maaltijd te gaan bereiden en dan... zelf en haar zoon te gaan sterven den hongerdood. Meen niet, dat dit niet meer zou voorkomen over het rond der wereld. Hoe velen sterven van gebrek, terwijl toch de aarde overvloedig voedsel voortbrengt. Doch hier en daar is in den loop der tijden misgewas en schaarschte.
Want het verbond Gods met de schepping, aan Noach bekend gemaakt, blijft vast tot aan het einde der wereld: Voortaan alle de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, zomer en winter, koude en hitte, dag en nacht niet ophouden.
Maar dat sluit plaatselijk misgewas niet uit, gelijk het feit, dat geen zondvloed de aarde meer zal bedekken, niet wegneemt, dat overstroomingen gedeelten der aarde kunnen teisteren en doen vergaan.
De honger is een scherp zwaard. De natuurlijke honger. Zalig wie leerde kennen een geestelijken honger naar de gerechtigheid van Christus, naar het manna, dat uit den hemel nederdaalt. Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. O, die honger verteert het gebeente, die dorst doet de ziel versmachten. Gelijk een hert, dat schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo verlangt mijn ziel naar U, o God! Honger naar Jezus! Ja, die zijn er gewis. Honger naar Jezus! Honger naar Zijn Woord, honger naar Zijne gemeenschap. Hij zal de hongerige ziel vervullen, de vermoeide ziel dronken maken. W i e aan die tafel aanzat met den Koning, zal met den dichter zingen: Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht gij maakt mijn hoofd vet met olie, gij doet mijn beker overvloeien. Alleen zóó, wanneer wij dien honger leerden kennen en die spijze aten, kan het ons gelden wat de apostel van den natuurlijken honger zeide: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Neen, zoo wil hij zeggen, niets zal ons van die liefde scheiden. Paulus kende den honger. Dan mist men niet alleen de toespijze, maar ook het noodige voedsel. Het is wel waar, dat de Heere heeft beloofd: Uw brood is zeker en uw water gewis en dat de godsman kon gewagen: ik heb nog nooit gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. Doch dat wil niet zeggen, dat de honger altijd buiten hunne deur zal blijven en gebrek hen niet zal treffen. Maar de Heere zal Zijne uithelpende daden toonen.
Ziet, des Heeren oog is over degenen, die Hem vreezen. op degenen, die op Zijne goedertierenheid hopen, om hunne ziel van den dood te redden, en om hen in het leven te houden bij den honger. Het oog van des Heeren voorzienige zorg is de roem van Gods kinderen. Hij behoudt hen in het leven in den honger. Ja, de schrikkelijke honger kent zijn Meester. God heeft hier of daar meel en olie voor Zijne Elia's. De Bewaarder Sions zal niet toelaten, dat de ziel der rechtvaardigen hongert. De menschelijke kracht en macht wordt vernietigd door den honger, maar God is machtig te redden uit allen nood. Hij betoont Zijne milddadigheid onder de drukkendste omstandigheden. Daarom wacht, óók met betrekking tot uwe inkomsten en uw brood, op uwen God, o volk, dat naar den naam des Heeren zijt genoemd en Elia's God kent. Zijn oog zal op u zijn en de werking Zijner hand zal uw nooddruft daarstellen. Bovendien, gij weet, dat de mensch niet alleen bij brood zal leven, maar bij alle woord, dat uit den mond Gods uitgaat.

Zonder klagen
En gedwee zijn bij de slagen
Van een albestierend God.
Willig bukken
Onder 't drukken,
Van beproevend' ongelukken.
Dit verlicht het lijdend hart.
Maar, onzinnig tegenwoelen
Of ontveinzen 't leed te voelen,
Hoont het Vaderlijk bedoelen,
Scherpt den prikkel aller smart.

Wel wordt het gansche menschelijke geslacht in het leven gehouden door Gods voorzienigheid, maar wij weten, dat Hij alléén Zijnen kinderen de zorge als van een Vader waardig keurt. Daarom bemerken zij het oog huns Heeren in hunne nooden. De Heere wil ook in honger en dood betoonen hoe getrouw Hij is en groot. Daarom moeten Gods kinderen niet wanhopen in den uitersten nood in hun gemoed, maar hunne harten tot God verheffen en Hem hunne nooden klagen en voorleggen Zijne beloften: Ik zorg voor u. Uit het graf mogen zij hunne hoopvolle blikken richten tot den God huns levens. De Heere toch laat soms de Zijnen voor een tijd honger lijden, om ze daarna weer te verzadigen. Daarom wikkelt Hij ze in de duisternissen des doods, om ze weer het licht des levens te doen aanschouwen met dieper verwondering en tot meerder zaligheid des harten.
Paulus kende den honger. Wij lijden gebrek aan voedsel, tot op dezen tegenwoordigen tijd lijden wij honger en lijden wij dorst.
Maar hoe wonderlijk kan de Heere redden. Wij denken aan dien kranke, die inwendig verbloed ter neder lag. uitgeput, en toch geen voedsel mocht gebruiken, omdat de wond van binnen anders niet kon genezen. De geneesheer wilde hem medicijn geven om den honger niet te gevoelen, doch dat wilde de kranke niet. En de Heere voorzag, zonder ééne klacht lag hij neer, zonder gevoel van honger. En wonderlijk, na twee weken enkel wat water te hebben gedronken, was toch zijn bloedgehalte aanmerkelijk vooruit gegaan. Vertrouw op Hem, o volk in smart! B. B. Ge vraagt mij, wat die letters beduiden? Wel, ik zal het u zeggen. Een kind van God zette bij de schriftuurplaatsen, waarin de Heere vertroostend tot zijn ziel sprak, een B. Beproef mij maar, zegt de Heere. Ik zorg voor u. En de Heere zorgde wonderlijk telkens weer. Toen schreef hij een tweede B erbij, de eerste letter van: Bewezen, Beproefd, Bewezen. Sommige toezeggingen zijn in toetsing, in beproeving. Straks komt de tweede B erbij. Want Hij, die beloofd heeft, is getrouw.
Zalig, wie de les leerde van Paulus: Ik heb geleerd verzadigd te zijn en honger te lijden. Maar wij mogen onze nooden Hem voorleggen. Wat ons noodig is voor dit leven mogen we den Heere vragen. ,,Want onze goede Vader acht het niet beneden zich ook ons lichaam onder Zijne hoede en bewaring aan te nemen, opdat Hij ons geloof ook in die geringe zaken, oefenen zou, terwijl wij alle dingen, tot een kruimel brood en een drup water toe, van Hem verwachten." (Calvijn).
Zoo zorgde de Heere voor Zijn profeet. En voor de hongerende weduwe.
Sprak Jezus niet: Uw hemelsche Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. Doch aanmerkt de vogelen des hemels, zij zaaien niet en zij maaien niet en nochtans voedt uw hemelsche Vader dezelve. Gaat gij de vogelen des hemels niet ver te boven?
Gelukkig, wie kent dien Borg, van wien we lezen: En ten laatste hongerde Hem. Hij is in alles verzocht geweest, gelijk wij, opdat Hij een barmhartig Hoogepriester zou zijn. Hij kan medelijden hebben met hunne zwakheden, overmits Hij zelf met zwakheid was omvangen. In hetgeen Hijzelf verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulpe komen. Adams lust werd Christus' last. De pijn van den honger kwelde Hem. En gelijk het toen ging bij Jezus, gaat het nu nog, toen Hem hongerde, kwam de duivel met zijne verzoekingen. Zoo doet hij heden niet anders, hij is de vorst der duisternis, die in het donker werkt. Gods duisterheden zijn vol van lichtende waarheid, ook al zien we het niet, maar des duivels werk is altijd donker, ook al verschijnt hij als engel des lichts. Zoo zijn dagen van honger en tegenspoed vaak dagen van bange levensworsteling en zielestrijd, om den hooner het niet gewonnen te geven, als hij zegt: waar is uw God? Doch in dien nood toont de Heere toch ook den Zijnen, hoe lief Hij hen heeft, en dat niets hen kan scheiden van de liefde van Christus. Ja, de teederheid van Jezus' ontfermen blinkt uit in de zwaarste nooden. Alleen in nooden kan Hij ons doen gevoelen en leeren, dat Hij kan medelijden hebben. Is het niet beter eene schaarsche bete en moeite en zorgen in den weg des Heeren, dan in den naam des duivels goede dagen te hebben? Waarlijk, onze vastendagen zullen een einde hebben, als zij Gods raad hebben gediend. Wees getroost, o volk des Heeren, wij wandelen in de woestijn om de getrouwheid en de heerlijkheid des Heeren te zien.
Kent gij dan dien hongerlijdenden en den duivel verdrijvenden Jezus? Laat dan de duivel woeden, hij heeft een haak in den neus en een keten aan den hals. E n . . . hoe vreeselijk satan woedt, hij beeft voor Christus' bloed.
Luisteren we nu weer naar de Syro-fenicische weduw vrouw. Ze wil Elia gaarne van dienst zijn. Maar... ze kan niet. De weduwe komt los tegen den profeet. Hoe droevig is haar toestand. Haar kostwinner is dood. Zoo leert Elia, dat zij eene weduwe is. Zij heeft alléén een zoon. Zij bezweert Elia bij zijn God. Zij bezit geen koek om hem te geven voor den honger. Ze verhaalt haar zorgelijken toestand. Nog een kleinen maaltijd en dan wacht haar, met
Gij let er wel op, dat zij zweert bij den Heere. niet haren, maar Elia's God. Zoo waarachtig als de Heere uw God leeft... Natuurlijk kenden de Feniciërs den God van Israël bij Zijn naam en erkenden ook dien God, zooals dit onder de heidenen gewoonte is. Zij erkennen elkanders goden. Dat mocht Israël niet doen. Hunne goden zijn afgoden, maar de Heere heeft de hemelen gemaakt. De profeten drijven een heiligen spot met de afgoden der heidenen. Tegenwoordig willen de christenen hetzelfde als de heidenen, elkanders goden erkennen. Laat ieder eigen goden dienen en zoo op eigen wijze zalig worden. Dat wil men in sommige kringen zelfs toepassen op de heidenen, waar men overal iets van Christus vindt. Doch nog meer wil men dit beginsel althans onder christenen toepassen. Immers niemand bezit de volle waarheid en dus erken elkander; tolerantie, verdraagzaamheid, broederzin! Zoo leert het Woord niet! Elia erkent niet de goden der heidenen, maar evenmin de afgoden van Israël. Men kan niet volstaan met te zeggen: wij gelooven ook in Jezus, want dan komt de vraag: welken Jezus? Wij roemen ook van genade en... dan de vrije genade? Men zoekt dit alles wel te vermommen, zooals ook geschiedt in de kerkelijke politiek (want meer is het toch niet) onzer dagen, om de kerk te reorganiseeren, van verschillende zijden. Daarbij wordt het eenvoudige volk bedrogen, omdat men de oude woorden gebruikt, doch er nieuwen inhoud aan geeft.
Doch letten we op de weduwe te Sarepta.
De weduwe erkent den God van Israël, zij kent zijn naam Jehova, maar weet verder niet van het verbond der genade, aan dien naam verbonden.
Lezer, kent gij den God onzer vaderen, den God van patriarchen en profeten, den God van Immanuël, die te zijner tijd voor goddeloozen is gestorven en die den Vader aanbad, omdat niemand tot Hem kon komen dan degenen, die de Vader trok.
Onze eenige troost in leven en sterven kan alléén zijn het eigendom te wezen van Jezus Christus, die met Zijn dierbaar bloed voor de zonde betaalde. Buiten Hem is geen heil.
Zoo wordt deze weduwe onderhouden en in het leven gelaten om des profeten wil. Het mag onze aandacht niet ontgaan, dat de Heere meermalen zegent, terwille van Zijne kinderen, ook degenen, die niet tot Zijn volk behooren. Toen de ark stond in het huis van Amminadab, zegende de Heere het huis van Obed Edom. Sommigen hebben onwetend engelen geherbergd. De Heere kan, terwille van de Zijnen, óók Zijn zegen uitstrekken over de familie. Hij bereikt in alles Zijn heilige doeleinden. Maar, gezegend om een kind des Heeren is nog niet behouden. Dat zullen velen ervaren, door wier leven als een stroom van goedertierenheden ging, die Gods wonderdaden zagen en er zelf door werden gezegend, maar den God des verbonds niet kennen, ook al genieten zij bijzondere zegeningen. Daarom, ziet toe, dat gij dien, die spreekt, niet verwerpt, want de Heere zal het zien en zoeken.
Wat zal Elia antwoorden? Zal hij zeggen: dan mag ik niets van u vragen, als ge zelf uw laatsten maaltijd gaat houden met uw zoon om dan te sterven. Neen, dat doet hij niet. Hij heft zijne ziel op tot God, den God der goden, troost in nooden, groote hoorder des gebeds. Zalig, zóó onze ziel op te heffen, onzen nood in Gods boezem te leggen en Hem vast te houden in Zijne trouw en alvermogen. Elia is hier de held des geloofs, dat is, het kind des vertrouwens, zich nedervleiend op de almacht zijns Gods. De Syro-Fenicische zweert bij Jehova, den God van Elia, maar deze God heeft zelf eenmaal aan Abraham en zijn zaad gezworen: waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen. Eed en belofte zijn als de twee armen van het anker der ziel, dat zeker en vast is en ingaat in het binnenste heiligdom.
De weduwe zwoer bij den God van Elia. Zalig, wie leeren mag met Ruth te getuigen, hoewel zij eene vreemde was buiten het verbond: Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Die wordt in Israël ingelijfd.
Hoor nu de geloofstaal van Elia, den godsman:
En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga henen, doe naar uw woord: maar maak mij vooreerst eenen kleinen koek daarvan, en breng mij dien hier uit, doch, voor u en voor uwen zoon zult gij daarna wat maken. Want, zóó zegt de Heere, de God Israëls: Het meel van de kruik zal niet verteerd worden, en de olie der flesch zal niet ontbreken, tot den dag, dat de Heere regen op den aardbodem geven zal."
De Geest gordt Elia aan om groot van den Heere te denken en te spreken. De Heere, de God Israëls. En die God Israëls is een God van wonderen altijd geweest en zal dat blijven. Hij is die God, die manna doet regenen en zelfs vleesch in eene groote menigte kwakkelen. Hij doet Zijn volk door den afgrond gaan als op het droge. Hij doet groote wonderen, want Hij zorgt niet slechts voor twee man, maar voor twee millioen op wonderdadige wijze. Israël in de woestijn is het toonbeeld Zijner wondermacht. Daarom geloovende in dien God, mag hij door openbaring des Geestes profeteeren wat geschieden zal. Meel en olie zullen niet ophouden, de Heere zal ze vermenigvuldigen. Hij zal dat doen tot op den dag, dat Hij regen op de aarde geven zou. Elia waagt het volkomen met den Heere. Doch vergeet niet, om op deze wijze te kunnen spreken gelijk Elia doet, is niet slechts vertrouwen maar openbaring noodig. Immers, Elia voorzegt een bepaalde wijze van voorziening in hunne nooden.
Let nu eens op de wonderdaden des Heeren. Hoe rijk is Hij in de vormen, waarop Hij helpt. God voedt zijn Elia door meel en olie te vermenigvuldigen in kruik en flesch. De weduwe onderhoudt de Heere met Elia en om Elia. Maar daar zijn in Israël nog zeven duizend, die de Heere bewaart temidden van de vervolgingen van Achab. En Obadja leeft zelfs aan het hof van dezen tyran, terwijl hij honderd profeten verborg en onderhield in eene spelonk met brood en water. Elia krijgt zoodoende nog meer dan de profeten, die Obadja verborg. Ja, ook nog anders dan aan de beek Krith. Moge de wereld brandende vergaan, in hare asch zullen geen overblijfselen der heiligen worden gevonden. Zoo God Zijn volk niet redt onder den hemel, toch zeker in den hemel. Wordt het in de wereld te erg, dan mogen ze thuis komen, na Gods raad te hebben gediend. W e hooren van oorlogen, hongersnooden, rampen, aardbevingen... geen nood, de God van Elia leeft.
Deze weduwe verkeerde in zeer nooddruftige omstandigheden. En de eerste vraag, die Elia haar deed, ontblootte haar nog meer, want hij zegt: doe naar uw woord, maak voor u en uw zoon een maaltijd, maar... eerst voor mij een kleinen koek.
De olie houdt niet op en het meel wordt niet verteerd. Hier was een middel ter beproeving vol wijsheid tevens. Op deze wijze bemerkten de omstanders niet wat de Heere deed en bleef Elia onbekend. Als een groote hoeveelheid was voortgebracht en vaten geleend hadden moeten worden, dan was de profeet ontdekt. Bovendien, het is een middel tot voortgaande, tot dagelijksche oefening des geloofs voor den profeet. Want eiken dag moest hij afwachten of de kruik niet leeg was en de flesch verbruikt. Zooals het nu is, is het genoeg om te leven en eiken dag wordt de nooddruft ontvangen uit vaderlijk zorgende hand.
Ja, het is toch waar: beter dien kleinen voorraad van dag tot dag, en het kapitaal in den hemel, bij den grooten Bankier hierboven. Ontnemen zij mij mijn troost, het is slechts een verlies van enkele penningen, het kapitaal blijft onaangetast en het was menigmaal onze ervaring, dat de Heere grooter weldaden, rijker troost, kwam schenken. Mijn eigenlijke schat wordt bewaard in den hemel, waar de mot niet verteert en de dieven niet doorgraven en stelen kunnen. Anders zou ik mijn erfdeel kunnen verliezen en was ik even arm als tevoren. Heere, de wijze, waarop Gij voorziet, is wijs en goed.
Meel in voorraad wordt weldra muf en de worm komt er in. Hoe kan daardoor de frischheid van het brood af zijn, ook al kan het nog worden gegeten. Me dunkt, die koek van Elia moet wel zoet hebben gesmaakt, ook voor de weduwe en haar zoon. Zal niet de God van Elia zijn geprezen? Dagelijks versche koeken van door wondermacht vermenigvuldigd brood. W e weten, dat de Israëlieten wel eens hebben beproefd het manna te bewaren, maar dan kwam er de worm in. Ja. dan waren ze verschoond van vroeg opstaan en — niet te vergeten — van bukken om manna te rapen. Gelukkig, dat Israëls God dit onmogelijk maakte.
Een handvol meel en een weinig olie. Dit noopte tot voortdurend gebed. Heere, uwe macht en ontferming zijn toch sedert gisteren niet uitgeput? Gij hebt ons nu vele dagen gespijzigd, geef, dat wij de kruik niet ledig en de flesch niet van inhoud ontdaan aantreffen. Heere, wij hebben geen voorraad om van te leven, indien Gij het niet schept. Heere, Gij zult toch zorgen, dat er steeds genoeg is om in onze dagelijksche behoefte te voorzien. Zoo zorgde de Heere in de wijze, waarop Hij zorgde, dat Elia dagelijkschen omgang had met God. Zoo schiep Hij zelf den drang tot gebed en wekte voortgaande dankbaarheid in het hart van den profeet.
Elia werd niet beschaamd, want het meel van de kruik werd niet verteerd en de olie der flesch ontbrak niet, naar het Woord des Heeren, dat Hij gesproken had.
De weduwe moest dagelijks zorgen voor drie personen. Maar de voorraad minderde niet. Er is voorziening in eiken nood, want des Heeren macht is groot en Zijn waarheid zal bestaan. Drie lange jaren was de hemel als azuur en geen tranen des dauws werden gezien op het aardrijk. De altaren van Baal rookten. Achab zoekt overal Elia. Isébel vaart voort met hare goddeloosheid, vrouwen bezwijmen, kinderen stierven. De zwarte honger kwam nader, dreigend met dood en verderf, maar Elia had alles wat hij behoefde. De staf, waarop zij leunen in het geloof, zal de hand niet doorboren, de arm, waarop zij leunen, zal niet bezwijken. Het oog. dat over Sion waakt zal niet verdonkeren; het hart, dat ons mint met eene eeuwige liefde,, zal niet verflauwen in liefdeklop.
Zie terug op den weg, dien de Heere u leidde en versta, dat Hij zal blijven zorgen, totdat er geen zorgen meer zijn. Hij leidde ons door de afgronden; als een paard in de woestijn struikelden zij niet. Hunne vrees wordt altijd weer beschaamd, maar niet hunne verwachting van Hem, die Israëls verwachting is ten tijde der benauwdheid. Wel mag het soms schijnen, dat het pad te stijl en de weg te lang is, maar als zij niet kunnen loopen, zal Hij hen dragen als van ouds. En ten tijde des ouderdoms zal Hij dezelfde zijn. Het meel zal niet verminderen en de olie niet ophouden. W i e op Hem vertrouwt, op Hem alléén, ziet zich omringd van Zijn weldadigheên.
Vrees niet, zoo klonk het uit Elia's mond. Dat was eerst de sprake des Heeren en wordt door den Geest de taal van Zijn kind, dat Hij mint. Deze wijze van voorziening, zoo spreekt hij, zal bestendig zijn totdat de Heere regen zal geven.
Dan konden ze weer op gewone wijze worden gevoed.
Kent gij nu Elia's God? Anders zult gij troosteloos staan als de nood komt, bovenal als de doodsure slaat. Onze afgoden kunnen ons niet redden. De mensch van nature offert zijn garen en rookt zijn net.
Maar let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. —
Dat Isrel op den Heer' vertrouw',
Zijn hoop op Gods ontferming bouw';
En stil berust' in Zijn beleid,
Van nu tot in all' eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Mijn God is Jehova IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's