Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme XII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme XII

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De strijd tusschen Pelagius en Augustinus zette dus eene periode in van voortdurende leergeschillen over hetzelfde punt van verschil. En ook toen zag men allerlei pogingen aanwenden om de tegenstelling te overbruggen. Het Semipelagianisme van Cassianus is daarvan een voorbeeld van verre strekking, daar onder dezen milderen vorm het Pelagianisme in de Kerk blijvend zich woning kon maken. Doch het ligt voor de hand, dat het desondanks steeds weder tot nieuwe conflicten moest voeren. W a n t ook al had de officieele Kerk de neiging dit Semipelagiaansche standpunt in te nemen, de diepere vragen lieten toch de heilzoekende zielen geen rust. Voor het recht verstand van het in geding zijnde vraagstuk is het van belang onzen lezers, inzonderheid den leden onzer Mannenvereenigingen, een summier overzicht te geven van die Semipeligiaansche leer van den monnik Cassinus, daar deze uitgangspunt is geworden voor de later vastgestelde kerkleer.
Cassianus streefde naar eene vereeniging van de goddelijke genade en de wilsvrijheid des menschen. Hij meende, evenals zelfs ook in onzen tijd velen dit nog meenen te kunnen, de vrijheid van den wil en de genade Gods, hoewel zij elkander wezenlijk uitsluiten, naast elkander te kunnen handhaven. Hij was van oordeel, dat geene dezer twee kon worden losgelaten, zonder dat men den regel des geloofs aantastte. Dus veroordeelde hij het in Pelagius. dat hij de menschelijke wilsvrijheid verkeerd begrepen en te hooge waarde toegekend had. En met Augustinus wilde hij erkennen, dat de menschelijke natuur in den val was verdorven en de genade onmisbaar was. W i e nu echter meenen mocht, dat hij dus in dit grondstuk met Augustinus overeenstemde, die vergist zich, want zooals dit met de ketterij meermalen, ook heden ten dage nog het geval is, hier vooral geldt: Als twee hetzelfde zeggen, dan is het nog niet hetzelfde. Cassianus hechtte aan deze uitspraak een anderen zin. Adam's zondeval beschouwde hij, als ware deze de eerste stoot geweest tot een algemeen verderf, dus als ware de val slechts de in actie zetting van de algemeene verdorvenheid, die dan slechts bestaan zou in eene. verzwakking van den wil en niet zou gestrekt hebben tot een volstrekt verderf. Hij was het dus niet eens met de woorden onzer belijdenis uit art. 15, die getuigen van eene „verdorvenheid der geheele natuur en een erfelijk gebrek". Hij sprak slechts van eene verzwakking van den wil. Ten gevolge van den val, zoo leerde Cassianus, was er in de menschelijke natuur ontstaan de strijd tusschen geest en vleesch, tusschen een hooger geestelijk streven en het zinlijk minderwaardige. Doch deze strijd moest men niet als gevolg der zonde als zoodanig beschouwen, niet als een schuld en eene straf, maar omgekeerd was deze toestand des menschen te waardeeren als eene wezenlijk heilzame organisatie der menschelijke natuur. Deze strijd tusschen geest en vleesch was voor hem eene goddelijke ordinantie, die de strekking had het zinnelijke te overwinnen, te dringen tot eene worsteling om zedelijke reinheid te verwerven. Men mocht dan ook de verdiensten der heiligen niet zoozeer van God en Zijne genade afleiden, dat er voor den mensch niets dan het slechte en verkeerde overbleef. De menschelijke wil was dus niet uitgedoofd, maar slechts ..infirmata et attenuata" verzwakt en verminderd in kracht. De zedelijke kracht is in den zondaar niet vernietigd, doch slechts verslapt. Daarom liggen in den natuurlijken mensch de zaden der deugd, het vermogen om het goede, zooal niet te doen, dan toch te willen, het heil te zoeken, zich aan de genade over te geven, de genade niet af te wijzen, maar aan te nemen. Dus hij leerde het precies zooals Ds. Woelderink het in ,,De Waarheidsvriend" trachtte ingang te doen vinden met het aannemen der beloften en zooals allen het leeren, die den menschen voorhouden, dat zij in zichzelven het vermogen tot geloof hebben. Zoo wordt er dus een leer verkondigd, die aan den mensch het zijne geeft in het werk der zaligheid en die den zondaar niet ontkleed, totdat hij als een uit de windselen zijner eigen gerechtigheid uitgeschudde zondaar voor Gods aangezicht neervalt. De vrije wil, zoo leerde Cassianus, blijft in den mensch, zoodat hij Gods genade kan aannemen en verwerpen.
Maar, het ligt ook voor de hand, bij zulk eene leer is er nog ruimte genoeg om met het woord ..genade" te schermen. De zondaar behoeft de genade om het goede te verwerkelijken. En die werking der genade is dan hiertoe beperkt, dat zij het natuurlijke verlangen naar het heil. dat in den zondaar leeft, prikkelt, aanwakkert door natuurlijke middelen, zoowel als door de geschreven Wet en door het Evangelie. Hij noemt deze genade ,,gratia vocans", eene roepende genade. Daardoor zouden dan de sluimerende krachten opgewekt en in actie gezet worden, waardoor het den mensch mogelijk worden zou zich het heil toe te eigenen. Het komt er dus slechts op aan, of hij dien roep wil volgen of niet. Dat heeft de mensch dus in zijne eigene hand. Als hij die roepstem volgt, dan is dat zijne verdienste.
Volgens Cassianus' leer is de betrekking tusschen de genade en den vrijen wil zoo bepaald, dat zij in den zondaar steeds naast elkander bestaan en met elkander samenwerken. En als de mensch dan tot het goede besluit, dan is het uitgangspunt van dit besluit deels in de genade, deels in des menschen vrije wilsbepaling te zoeken, zoodat er tusschen de genade en den wil des menschen eene samenwerking bestaat, eene coöperatie. Welke nu de voorrang heeft, de genade Gods of des menschen wil, daarover kan men niet tot volle klaarheid komen, dat laat zich dus zoo niet zeggen. Alleen, zoo meende hij, leerde de ervaring eenerzijds, dat God den mensch voor is, daar Hij hem roept, soms zelfs tegen zijnen wil tot het heil brengt, b.v. Mattheus de tollenaar, de apostel Paulus, maar anderzijds meende hij, dat de ervaring ook leerde, dat de zondaar ook zonder drang van buiten af, alleen uit zichzelven zich tot het goede schikt en dus zelf aanvangt het goede voor zich te nemen, b.v. Zachëus.
Het wezenlijke, het karakteristieke van het Semipelagianisme is dus daarin gelegen, dat het naast elkander de genade Gods en de vrijheid van den wil in een zondaar meent te kunnen handhaven, opdat er tusschen deze beide eene samenwerking, eene medewerking met elkander tot de verkrijging van het heilsgoed, zich zal voltrekken.
Zeer terecht werd door Prosper en de zijnen op het tweeslachtig karakter dezer leer nadruk gelegd en op het noodzakelijk daarmede samenhangend euvel, dat op deze wijze de genade-werking Gods werd opgeheven, want ten slotte moest het wel daarop uitloopen, dat de zondaar zonder Gods genade ook nog wel het goede kon doen. En diezelfde halfslachtigheid viel ook op in de leer der erfzonde, die betrekkelijkerwijze aanvaard werd, maar ook terstond weder ontkend, daar gezegd werd, dat het zaad der deugd aan de zondaarsziel ingelegd was. Van een absoluut zondaar was er dus geen sprake meer, de zondaar is niet meer een kind des toorns en niet meer een volstrekt verderf onderworpen.
De strijd, die alzoo een aanvang had genomen met het conflict tusschen Augustinus en Pelagius, zette zich zeker wel een eeuw lang in verschillende vormen voort en voerde aan beide zijden tot dikwijls zeer ver gaande gevolgtrekkingen. Aan de ééne zijde kwam het tot eene aanstootelijke, geheel verbasterde leer der praedestinatie met alle gevaren, die daarmede verbonden kunnen worden, aan de andere zijde verliep men zich in leer-voorstellingen, waarbij het wezenlijke Evangelie geheel te loor ging. En dezelfde verschijnselen, die ook in onze dagen gezien worden bij onderscheidene richtingen, traden ook toen op in den vorm eener algemeene verzoeningsleer en dergelijke. En ook werden allerlei pogingen gedaan om het onverzoenbare toch te verzoenen en eene leer uit te denken, die zoowel Gods genade als den menschelijke wil handhaven moet. Het zou te ver voeren dezen strijd in bijzonderheden na te gaan en voor ons doel is dit ook niet van belang, omdat daardoor aan de onverzoenlijke tegenstelling, die in het geding was en waaraan men meende door allerlei spitsvondige onderscheidingen te kunnen ontkomen, toch niets wezenlijk gewijzigd werd. Van meer belang is in het oog te vatten, welke gevolgen deze strijd nu ten slotte heeft gehad voor de leer zelve, zooals zij officieel ten laatste werd vastgesteld.
Deze vaststelling had plaats in eene kerkvergadering van Gallische bisschoppen, die was samengekomen te Oranje, het zoogenaamde Concilium Arausicanum, in den jare 529. In Zuid Frankrijk was namelijk deze strijd weder zeer fel opgelaaid, zoodat het noodzakelijk werd orde te stellen op de leergeschillen. Deze kerkvergadering stond onder leiding van Caesarius, den bisschop van Arles. Zij verwierp wel het Pelagianisme en ook het Semipelagianisme, doch dit beteekent niet, dat zij het geschilpunt wezenlijk oploste in den zin van Augustinus, al ging zij zeer ver mede in diens leer. En toen een volgend concilie, dat te Valence gehouden werd. welks besluiten door Bonifacius II, paus van Rome, werden goedgekeurd, bleek toch, dat ondanks de veroordeeling van Pelagianisme en Semipelagianisme, er vraagstukken werden uitgeschakeld, die voor alles hadden moeten worden opgelost en door Augustinus dan ook opgelost waren. Zoo wachtten deze kerkvergaderingen er zich voor eene afdoende beslissing te nemen inzake de leer der praedestinatie en der volstrekte genade in hare onwederstandelijkheid.
Zoo stelde men er wel als de kerkleer vast, dat in Adam allen gezondigd hebben en door de schuld zijner overtreding de mensch naar lichaam en ziel verdorven werd, zoodat geen mensch uit kracht zijner natuur bekwaam was iets goeds ter zaligheid te denken, te kiezen of uit het Evangelie aan te nemen, omdat de vrije wil in allen zoo verzwakt was, zoo gebroken, dat zonder goddelijke openbaring de verborgenheid der eeuwige zaligheid niet kon worden verkregen. Ook erkende men er, dat de genade alleen bron is van het heil, dat zij alles werkt, zelfs de geneigdheid tot het geloof en dus ook den voortgang en de werking des geloofs. De Heilige Geest werkt niet slechts het goede, maar ook alle aandrift daartoe. Zoo was dit besluit dus schijnbaar in den geest van Augustinus. Alleen gingen deze kerkvergaderingen met stilzwijgen voorbij aan diens leer der onwederstandelijke genade en aan de leer, dat de genade particulier is. Daarover lieten zich deze kerkvergaderingen niet uit. En zoo eindigden zij met de uitspraak dezer belijdenis: W i j gelooven en belijden le. dat door de zonde van den eersten mensch de vrije wil zoo verzwakt en veranderd werd, dat voortaan niemand God kan liefhebben, noch ook in Hem gelooven of iets goeds werken kan, als eisch is, zonder dat hem Gods ontfermende genade is voorgekomen. 2e. dat alle gedoopten na de ontvangst der doopgenade onder medewerking en hulp van Christus, hetgeen tot heil der ziel strekt, wanneer zij getrouw willen werken, ook vervullen kunnen en moeten.
Zij wijzen echter af de leer der reprobatie en spreken daarover het anathema, de kerkelijke vervloeking uit. 3e. dat bij elk goed werk niet wij het begin maken en daarna van de genade ondersteund worden, maar de genade ons het geloof en de liefde daartoe schenkt, opdat wij zoowel de sacramenten getrouw zoeken, als na den Doop het Gode welgevallige kunnen doen.
Sinds was dit dus de officieele leer, die echter hiermede niet waarlijk tot haar volle ontplooiing was gebracht

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Remonstrantisme XII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 november 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's