Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie X

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie X

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo blijkt dus uit den tekst der Confessie, die aan de vertalingen in het Latijn en in het Nederlandsch ten grondslag heeft gelegen, dat de inhoud dezer oorspronkelijke Fransche lezing, die uit 1566 stamt en slechts luttele wijziging ondergaan heeft in de Dordtsche revisie van 1619, dat de woorden van het gravamen in een geheel ander licht verschijnen dan dat, waarin het door de Adviseurs der Synode van 1905 te Utrecht geplaatst werd. Ook moeten wij daarbij wel in het oog vatten, dat de woorden „oster" en „ruiner" wegnemen en ruïneeren, evenals „destruire", in dit verband met dit religieuse onderwerp een figuurlijke beteekenis hebben, waardoor wordt uitgedrukt de wegneming der bestaansvoorwaarden, van den invloed, die er van uitgaat, de ondermijning der geloofwaardigheid, het in discrediet brengen. Larousse du XXe siècle wijst nadrukkelijk op die figuurlijke beteekenis en haalt daarvan voorbeelden aan uit Lafontaine en Pascal. Het ,,oster" werd in onze Nederlandsche vertaling door „weeren', het „ruiner'' door „uitroeien" overgezet. Doch het ligt voor de hand, dat wij deze overzetting alleen recht kunnen laten wedervaren bij het licht van de oorspronkelijke woorden in het Fransch. Ook het Fransche woord „ruiner" heeft in dit verband eene figuurlijke beteekenis van den ondergang nabij brengen, te niet doen loopen, in sterke mate verzwakken. Deze figuurlijke beteekenissen passen volkomen op hetgeen verwacht kan worden te geschieden als vrucht van de prediking van het Woord van God.
Nu is het ongetwijfeld juist, dat de Confessie ook in Artikel 36 in hare wording in sterke mate den invloed van Calvijn's Institutie heeft ondergaan, waarop de Adviseurs nadruk legden. Zij beroepen zich daartoe op de woorden van Calvijn Inst. IV, 20, 3, waar wordt gewezen op de onafwijsbare noodzakelijkheid van de Overheid, die noodig is als „brood, water, zon en lucht", want zij dient niet alleen daarvoor, dat de menschen leven, eten, drinken en onderhouden worden, hoewel de regeering op dit gebied ongetwijfeld eene taak heeft, maar. en daarop legt Calvijn nadruk, daartoe dient zij niet alleen, „maar ook, opdat er geene afgoderij, noch lastering tegen Gods Naam en tegen Zijne waarheid, noch andere ergernissen der Religie openlijk onder het volk gezaaid worden". Hierbij blijven dan de Adviseurs staan, doch voor het recht verstand dezer woorden hadden zij er bij moeten voegen, wat Calvijn er op laat volgen. Met welk doel moet de Overheid er tegen waken, dat geene ergernissen der Religie openlijk onder het volk gezaaid worden? Het antwoord luidt: Opdat de „publica quies", de publieke rust niet zal worden gestoord, opdat een iegelijk het zijne onverkort en ongeschonden verzekerd zij, opdat de menschen ongehinderd hunne zaken met elkander zullen doen, eerbaarheid en welvoegelijkheid onder hen betracht worde. Eindelijk opdat er onder Christenen „publica réligionis facies", eene openbare verschijningsvorm der religie zal zijn en eene onderlinge humaniteit zal heerschen ". Het behoeft geen betoog, dat daardoor de woorden, die aan het gravamen herinneren, toch nog eene bijzondere strekking verkrijgen en duidelijk zeggen, dat naar Calvijn's oordeel de Overheid tot taak heeft er voor te zorgen, dat niet allerlei wind van leer wordt uitgezaaid onder de massa, omdat daaruit onrust en revolutie opkomen kan. De openbare orde kan er door bedreigd worden. Hij is van oordeel, dat er in de volksgemeenschap een leidende idee haar saambindende kracht zal moeten openbaren en dat de kerkgemeenschap dus een heilzame functie heeft in de maatschappij.
Welnu, is deze opvatting van Calvijn nu zoo verkeerd? Onder alle volken, ook onder ons volk, wordt dezelfde idee in de wetgeving, die de strekking heeft de openbare orde te handhaven, aangetroffen, maar het spreekt vanzelf, dat in het sociale leven, zooals Calvijn dit in zijne dagen kende, deze regeeringstaak veel meer religieus bepaald was dan in onze dagen het geval is. Doch dit doet niet af aan het feit, dat principieel beschouwd de Staatstaak toen en in onzen tijd dezelfde is. Als de regeering maatregelen neemt tegen de Dageraadsuitzendingen of tegen excessen door de radio van welken aard ook, dan doet zij precies hetzelfde als Calvijn heeft aanbevolen. Ook heden ten dage tracht de regeering ergernissen te onderdrukken, al doet zij zulks naar meniger oordeel lang niet voldoende.
Doch, en hierbij blijkt dan ook het neo-Calvinisme eene verkrachting der grondidee van Calvijn, als er hem op blz. 201 van de Acta der Synode van 1905 een verwijt van gemaakt wordt, dat hij „die burgerlijke ordening goedkeurt, die daarnaar tracht, dat de ware religie, die in Gods Wet begrepen is, niet openlijk door openbare goddeloosheden vrijelijk en ongestraft geschonden en verontreinigd worde". Inderdaad Calvijn gaat krachtens zijn grondbeginsel uit den Woorde Gods geput, namelijk de erkentenis van Gods souvereiniteit en den eisch der gehoorzaamheid aan Zijn Woord, er van uit, dat de mensch geen recht heeft naar goeddunken wetten aangaande de religie of den eeredienst te maken, noch ook met betrekking tot de politieke orde. Calvijn kent alleen een religieus en zedelijk leven in gebondenheid aan Gods Woord en Wet. En zulk eene Overheid, die naar Gods Wet vraagt, heeft ook in haar regiment met betrekking tot het religieuse leven des volks zich te richten naar datzelfde Woord van God. Dus mag zij niet dulden, dat door openbare goddeloosheden vrij en ongestraft de religie, die naar den Woorde Gods zich richt, zal worden aangerand. Wat is nu in te brengen tegen dezen strikt logischen eisch? Heden ten dage geeft men een wet tegen het schenden van religieuse gevoelens door Godslasterlijke woorden, daden en teekeningen en tracht men dus iets dergelijks te bereiken door eene eliminatie van het Opperwezen uit de wetgeving. Calvijn was in dit opzicht volkomen consequent met zijn eisch, dat Gods eere niet ongestraft in het openbaar op lasterlijke wijze mocht worden aangerand. Het liberalisme van den hedendaagschen neo-Calvinist heeft bij hem geene plaats, want hij wil geen Staat, die geene belijdenis doet van Gods Naam. Maar daaruit volgt nog niet, dat de lezing, die de Adviseurs geven van de woorden uit het gravamen, de juiste is, evenmin als hunne politieke beginselen, die den Staat wezenlijk aan Gods souverein gezag en aan Zijn Woord onttrekken, als juist kan worden anvaard. W i e met Calvijn Gods souvereiniteit belijdt en den eisch stelt van gehoorzaamheid aan Zijn Woord, die stelt dezen eisch voor elk schepsel, voor den mensch individueel, voor de maatschappij, maar ook voor den Staat, die toch immers ook door God verordend werd.
Doch ook hier zien wij weer precies hetzelfde geschieden, zelfs in onzen modernen godloozen staat. Waarom worden Godslasterlijke tooneelstukken verboden, worden de opvoeringen in bioscopen en dergelijke inrichtingen aan censuur onderworpen, is er zelfs een keuring van geschriften? Het antwoord kan letterlijk uit Calvijn's Institutie worden overgenomen: „opdat er geene ergernissen zullen ontstaan en onder het volk gezaaid zullen worden." Alleen maar, dit is het onderscheid, dat Calvijn in zijn tijd veel vroeger van ergernissen sprak, dat hij in veel, dat nu ongehinderd geschiedt, eene aanranding van Gods eere zag. Doch als we dan met de Calvinistische beginselen als maatstaf dit moderne leven waardeeren, dan komt het mij voor, dat wie Calvinist dan zijn wil en zich met dien naam noemt, toch moeilijk tevreden kan zijn met hetgeen onder de sanctie der hedendaagsche regeering geschiedt.
Hetzelfde beginsel is nog te speuren, alleen maar uitermate verslapt is de toepassing ervan. De vergelijking van hetgeen heden ten dage de regeering doet met wat zij vroeger deed voor het geestelijk leven des volks, pleit allerminst voor de gezondheid der moderne democratie. De moderne Grondwet, waaronder wij leven, kan voor een Christen toch moeilijk als het ideaal worden beschouwd. Wij leven er onder, omdat zij er nu eenmaal is, maar als de Christenen in den lande sterker in aantal en religieus besef waren, zouden zij een andere Grondwet eischen.
Een andere opmerking der Adviseurs, die het gravamen steunen moet, is ontleend aan § 9, waar Calvijn spreekt over de zorg voor de religie, die de Overheid heeft te betrachten. Inderdaad, Calvijn veroordeelt hen, die meenen, dat de Overheid alleen maar „zich zal bemoeien met de gerichtshandeling onder de menschen, gaarne zouden zien, dat er geen rechters in de wereld waren, die de schenders der godsdienstigheid straffen mochten". Inderdaad, Calvijn veroordeelt de neo-Calvinistische Staatsleer en het zal wel juist zijn, dat ook deze zijne beschouwing invloed heeft gehad op de formatie van Art. 36. Hij leert in die § 9, dat de Overheidstaak over de beide Tafelen der wet gaat. Hij grondt zich daarvoor op de Heilige Schrift en op de profane litteratuur. W a a r er over de taak der Overheid gehandeld wordt, daar gaan deze niet voorbij aan de religie en den eeredienst. Daaruit maakt hij nu de gevolgtrekking, dat geene Staatsorde goed kan zijn, indien hare eerste zorg zich niet uitstrekt over „pietas" (nisi prima cura pietatis sit). Deze „pietas" is hier al wat betrekking heeft op den eerbied voor de religie. Verkeerd noemt hij eene wetgeving, die Gods recht verwaarloozen en alleen maar het nut der menschen in het oog vatten zou. dus zich bepaalt tot de menschelijke verhoudingen. De heidensche wijsbegeerte predikte zulk een in wezen Godlooze Staatsleer niet, Christelijke vorsten en magistraten hebben dus nog des te meer daarop acht te nemen. De Overheid is „vicarius Dei", dienaresse Gods, die Hem vertegenwoordigt en aan haar is die taak bijzonderlijk opgedragen. Is het dan niet recht, dat zij zich er op toeleggen de eer te beschermen en te bevorderen van Hem, Wiens stedehouders zij zijn en bij Wiens genade zij regeeren? Daartoe wijst nu Calvijn op de schriftuurlijke voorbeelden.
Men kan nu wel zeggen, dat Calvijn in dit oordeel dwaalt, maar men kan niet aantoonen, dat zijne beschouwing met de Schrift strijdt. Het is inderdaad waar, dat alle oude volken aan de Overheid de bescherming der religie opdroegen, evenals zulks in de Schrift het geval is. En het is ook waar, dat de Schrift leert, dat de Overheden, die daarvoor niet zorgden ook niet behoorlijk regeerden. Dus stelt Calvijn de dwaasheid in het licht van hen, die meenen, dat er voor Gods zaak niet behoeft te worden zorg gedragen en volstaan kon worden met recht te spreken onder de menschen, alsof God regeerders in Zijn Naam gesteld had, die wel de aardsche geschillen zouden beslechten, maar hetgeen van veel hooger belang is, zouden voorbijgaan, namelijk dat Hij zuiver naar het voorschrift Zijner wet zou worden gediend. Maar, zoo voegt Calvijn er aan toe: de begeerte om ongestraft alles te veranderen. dringt oproerige menschen er toe, dat zij wenschen weg te doen allen, die waken tegen het schenden van den eerbied voor de religie (Sed huc turbulentos homines impellit impuné omnia novandi cupiditas, ut omnes violatae pietatis vindices e medio sublatos cupiant, IV, 20, 9.).
Calvijn zal zeker niet hebben kunnen vermoeden, dat eenige eeuwen later een Synode van zich Gereformeerd noemende kerken in Nederland op uitspraken als deze een beroep zouden doen, dat ten doel had de „turbulentos homines", de revolutionairen in het gelijk te stellen door ook te staan naar eene Staatsorde, die voor het waken voor den eerbied voor het religieuse naar den Woorde Gods geene ruimte meer zou hebben. Daaruit kan dan ook blijken, dat het neo-Calvinisme bij het beginsel van het libertinisme politiek is aangeland. En dit niet omdat Calvijn niet gesteund wordt door Gods Woord, noch omdat het niet zou zijn de zuivere consequentie van zijne erkenning van Gods souvereiniteit en den eisch der gehoorzaamheid aan Zijn Woord, maar omdat men niet begrijpt hoe men zich aan dit moderne leven kan „aanpassen" met die eeuwige beginselen, waarop men zich overigens niet zonder trots beroept. Inderdaad, Calvijn heeft dit alles voorgedragen en zijne beschouwing is dan ook aanleiding geweest om Art. 36 te formuleeren zooals het geformuleerd werd. Inderdaad, de bedoeling is, zooals de Adviseurs zeggen, „dat op het publieke terrein des levens afgoderij, valsche godsdienst, godslastering, enz., door de Overheid niet straffeloos mag geduld worden." Maar is deze eisch dan, zoo vragen wij wederom, in strijd met den Woorde Gods? En volgt daar nu uit, dat zij met wapengeweld de consciëntie zal moeten aanranden in hare vrijheid, zooals men heeft willen lezen in de Confessie? Allerminst. Er staat alleen in, dat de Overheid de roeping heeft te waken ook voor de handhaving eener maatschappelijke orde, waarin geene plaats is op publiek terrein voor afgoderij, valsche godsdienst, godslastering, enz. Welnu, zelfs in onze liberale Grondwet, die vrijheid van godsdienst op de breedste wijze waarborgt, staat in Art. 171: „Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust." En alleen wordt er, geheel in overeenstemming met de practijk der Vaderen, aan toegevoegd: „Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en de reglementen is toegelaten."
Het beginsel, waarvan onze liberale Grondwet ook uitgaat, is dus, dat men in het openbaar niet alles mag doen. Men mag voor ieder toegankelijke, dus openbare godsdienstoefening houden „binnen gebouwen en besloten plaatsen". Daarmede zijn de processies der Roomschen verboden. En de laatsten blijven slechts daar geoorloofd, waar zij „naar de wetten en de reglementen" toegelaten zijn. Dat beteekent, dat in van ouds absoluut Roomsche bevolkingsgebieden, waar zij ook onder de Republiek waren toegelaten, zij geoorloofd zullen blijven. Niemand minder dan Voetius heeft zich daarbij aangesloten en dergelijke bepalingen goedgekeurd.
Het is waar, dat er onder de neo-Calvinisten wel zijn, die ook het processie-verbod willen opofferen aan hun „valsche" politieke beschouwing, dat elk maar hebben moet wat hij wil, zelfs de openbare weg aan Rome kan worden overgelaten. Doch onze Grondwet doet dit nog niet. Hoe liberaal ook in den grond, toch is zij nog Calvinistischer dan het hedendaagsche neo-Calvinisme, dat wezenlijk den eerbied voor wat Calvijn de „pietas" noemt, wil opheffen en eene losbandigheid vrij spel laten, ook al worden daarbij de teederste religieuse gevoelens van het Gereformeerde volk gekrenkt.
Maar uit Calvijn's leer volgt daarom nog volstrekt niet.
dat met geweldmaatregelen de regeering moet optreden tegen al wat niet door den Calvinistischen beugel kan en in de Confessie wordt dit ook niet geleerd, zooals ook de practijk der Vaderen dit niet in toepassing bracht, maar zij banden van de straat en verboden, evenals de hedendaagsche Grondwet, openbare godsdienstoefening en waren nog zoo royaal, dat zij in absoluut Roomsche streken, waar niemand er aanstoot aan nam. eene vrijheid toestonden, die de Roomschen aan Gereformeerden zeker nooit zouden toestaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie X

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's