Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme XIV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme XIV

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk ging dus de Middeleeuwen in. terwijl zij onder de schaduw der banier van Augustinus een leer koesterde, die veel meer met Pelagius verwant was. Tot klaarheid was zij wezenlijk nog niet gekomen. De leer van paus Gregorius de Groote toont, hoe hij eenerzijds den zin van Augustinus aanvaardt, anderzijds in wezenlijk Roomschen zin zich uitlaat. Zoo spreekt hij zich zeer kras over de praedestinatie uit, roemt de vrijmacht van Gods genade daarin, stelt den verborgen Raad Gods in het rechte licht, doch komt dan weder met eene voorwetenschap, die het werk der zaligheid in 's menschen hand laat. Zoo wijkt Gregorius vaak zeer ver van Augustinus af. En wat nu van Gregorius gezegd kan worden, kan ook gelden van zijne tijdgenooten, van de in zijne dagen overheerschende richting. Zij hield zich formeel aan Augustinus, m.aar week maar al te zeer in de diepste beginselen van hem af. Het was destijds, evenals in onze dagen, met de orthodoxie. Een groote massa roemt zich orthodox, rechtzinnig in de leer, en maar weinigen zijn dit inderdaad. Groote stroomingen zijn er in ons kerkelijk leven, die orthodox heeten, maar op de keper beschouwd alle ketterijen voorstaan, die de Kerk heeft veroordeeld. Het gezag van Gods Woord is in breeden kring sinds lang vervangen door het gezag van het vrome ik of van het Christelijk bewustzijn of van het gemeente-bewustzijn, van de sprekende gemeente of hoe men dit in onze dagen noemt. En dat vrome ik in al zijne onderscheidene openbaringsvormen, waaraan onze richtingen-rijke tijd kenbaar is, heeft voor letterlijk alle ketterijen een spreekplaats. En dat al onder de vaan der orthodoxie. Modernisme, remonstrantisme, ethische gevoelsleer in allerlei toonaard, het gaat alles onder de vaan der „orthodoxie " , die daarom ook door niemand meer wordt erkend als maatgevend beginsel. Hoogstens is het een verzamelwoord, waaronder zij allen samentrokken, die negatief staan en dus afwijzend tegenover nog linkscher gaande bewegingen. Het is daarom vanzelf sprekend, dat zich, daar God toch ook nog werkt met Zijn Woord en Geest en er steeds nog een overblijfsel is naar de verkiezing, ook in de Kerk nog een verzet openbaart tegen de heerschende verwording. Te allen tijde, ook in de Middeleeuwen en ook in onze dagen, is er nog een verzet op te merken, een actie, die de verdeelde massa herinnert aan de banier der ware Kerk en aan hare werkelijke Belijdenis.
Zoo trad in de Middeleeuwen de monnik Gottschalk op uit reactie tegen de wezenlijke verloochening der door Augustinus voorgedragen beginselen. Hij was er van overtuigd, dat onder het masker van eerbied voor den grooten Kerkvader feitelijk Pelagius werd gevolgd. In zijne oogen was de algemeene geest des tijds afvallig van de ware leer. En daar hij een man was, die ook door bangen strijd en onder velerlei moeilijkheden tot zijne overtuiging gebracht werd, tradhij met te meer geestdrift voor Augustinus' leer in de bres. Hij was als een andere Samuël reeds in zijne jeugd door zijne ouders in het klooster te Fulda gebracht, om er tot monnik te worden opgevoed. Hij was wat men destijds noemde, een „oblatus', d.w.z. een aangebodene, die aan God toegewijd is. In de Middeleeuwsche kerk namelijk kende men ,,pueri oblati ", kloosterkinderen, die voor het lidmaatschap eener orde werden opgeleid. Maar ook konden zij leekenbroeders worden, zich aan een klooster verbinden, zonder monnik te worden. Zij hadden slechts bepaalde asketische voorschriften te gehoorzamen. Zoo was Gottschalk een ,,oblatus", door zijne ouders voor het kloosterleven bestemd. In Fulda werd hij dan ook onderwezen en met vrucht. Alleen bleek, dat het in zooverre niet aan de bedoeling zijner ouders beantwoordde, dat hij, op een leeftijd gekomen, die een eigen oordeel mogelijk maakt, zich in het monnikenideaal zijner ouders niet geheel bevredigd kon vinden. Hij richtte zich in het jaar 829 tot eene kerkvergadering te Mainz, met het verzoek, dat deze hem van de verplichting om monnik te worden, zou ontslaan. Hij stuitte daarbij echter op de tegenwerking van den beroemden geleerde Rabanus Mauris, abt van het klooster te Fulda, die zich zelfs met een geschrift wendde tot den keizer Lodewijk de Vrome om dezen te overtuigen, dat wie eenmaal, hoe dan ook, „oblatus" was en dus als zoodanig Gode gewijd, van de belofte niet mocht worden ontslagen. En het gevolg was, dat hoewel de kerkelijke vergadering Gottschalk had vrijgesteld, het ontslag niet kon doorgaan.
Zoo bleef dus Gottschalk geheel tegen zijn zin gedoemd tot een monnikschap, dat hem uit den aard der zaak op deze wijze wel bijzonder onaangenaam worden moest. Hij verliet echter Duitschland en vestigde zich in een klooster binnen het gebied van Soissons. En hier kwam hij tot een ijverige studie van de werken van Augustinus en zijne school. Hij onderging een diepgaande invloed van Gods souvereiniteit in de vrijmacht Zijner genade. Zijn denken en ook zijn levensgang werd daardoor beheerscht, zoodat de praedestinatie een der voornaamste momenten vormde in zijn beschouwingen. Hij legde zich vooral toe op dogmatische studie en ging daarbij op in bespiegelingen over het goddelijke Wezen en werken. Dien ten gevolge begon hij de aandacht te trekken en zijne vrienden waarschuwden hem daarin toch niet zoo diep af te dalen, dat hij ook meenen zou het verborgene te kunnen opklaren. Hij scheen te vervallen tot wat onze Vaderen noemden „een al te curieuslijk onderzoeken" van hetgeen de Heere in Zijne ondoorgrondelijke wijsheid verborgen had en dus feitelijk aan ons kenvermogen ontging. Ja, zij rieden hem aan meer zich te wijden aan een onderzoeken der Schriften, drongen ook bij hem aan op gebed om licht en wijsheid, opdat hij niet zou wijs zijn boven hetgeen den mensch gegeven is.
Nu was dat zeker goede raad, die ook in dezen tijd voor velen, met name voor sommige jongelingen, niet ongeschikt is. Er wordt inderdaad maar al te vaak geredeneerd en gediscussieerd over diepe vraagstukken, hoewel deze niet juist gekend worden. Het wordt vergeten, dat de Christelijke leer in elk harer gedeelten, met slechts weinige uitzonderingen, niet de vrucht is geweest van louter verstandelijken arbeid, maar van eene belichting des Geestes, dat de leerstukken dus wezenlijk levensstukken zijn, dat zij geboren zijn in de worstelingen met God om licht en om wijsheid. Zij zijn dan ook inderdaad religieus gedacht. En als dat laatste ontbreekt en de mensch met zijn natuurlijk verstand gaat redeneeren, alsof hij met een optelsom van doen heeft, dan kan hij van de groote dogmatische vragen eigenlijk niets begrijpen. Daarom was de raad, die aan Gottschalk gegeven werd, nog niet zoo verkeerd. Doch zijne vrienden zagen blijkbaar voorbij, dat er in hun eigen gebrek aan wezenlijke kennis van Augustinus' leer, in hun Pelagiaansche neigingen, ook gronden waren, die een man als Gottschalk konden nopen tot een onderzoek en tot eene critische verhouding tegenover hetgeen men van Augustinus' leerstellingen had gemaakt.
Wat echter bij Gottschalk opvalt en in zijn nagelaten geschriften aan den dag treedt, dat is de wezenlijk eenzijdige, al te simplistische redeneer-methode, die hij toepast. Wie daarvan kennis neemt, kan er moeilijk door worden bevredigd, want ook het leerstuk der predestinatie is geen optelsom en kan met een schijnbaren drang tot logische gevolgtrekkingen niet maar worden opgelost als ware het een sommetje van 2 X 2 = 4. In Gottschalk's critiek blijkt niet steeds diep religieus gevoel. De leer van Augustinus was voor hem maar al te zeer een wiskundige rekensom geworden.
Het gevolg van deze rationalistische beschouwingswijze was, dat hij kwam tot eene tweevoudige voorbeschikking. Hij spreekt van eene „prasdestinatio duplex". De eene doelde op de gave van het eeuwig leven aan de uitverkorenen en op de voorbestemming der uitverkorenen voor het eeuwig leven. En daarnaast liep eene andere predestinatie, die de eeuwige straffen beschikt aan degenen, die verloren gaan en omgekeerd de verlorenen ook bestemde voor de eeuwige straffen. Het blijkt reeds hieruit, dat Gottschalk eene mechanistische opvatting van de verkiezing had, die haar tot een eigenlijk mathematische redeneering maakte. Hij meende, dat men deze tweevoudige praedestinatie wel moest aanvaarden om de onveranderlijkheid en vrijmacht der Raadsbesluitten Gods te kunnen blijven handhaven. Zij moesten volgens hem geheel worden losgemaakt van hetgeen er in den tijd door de menschen geschiedt. Zijne beschouwing vertoont overeenkomst met die van sommige rationalisten in onze dagen, die geen onderscheid kennen tusschen het redelijke en het zedelijke, die verstand en wil in elkander laten opgaan en dit dan ook in het goddelijk Wezen meenen te mogen overbrengen, als ware Hij even rationalistisch als Hij door den mensch wordt voorgesteld. Zoo kwam ook Gottschalk tot de leer, dat in den Almachtige de voorwetenschap en de wil hetzelfde waren (idem praescire quod veile). Zoo wordt echter de voorbeschikking omgezet in wat men „determinisme" noemt, waaronder verstaan wordt de oorzakelijke noodwendigheid, waarmede alles bepaald wordt. Daarmede wordt dus het karakter van het zedelijk leven met de daarin gewortelde zedelijke verantwoordelijkheid ten eenenmale miskend en de mensch tot eene machine vernederd.
Er zijn er ook onder ons nog wel, die zulk een geheel verkeerd begrip van de voorbeschikking er op na houden en dus het wereldleven in zijn geheel en ook den mensch, ondanks zijne hooge geestelijke gaven, een soort mechanisch leven toekennen, waarbij hij eigenlijk geleefd wordt in stede van te leven en zijn wil wordt gewaardeerd als ware de wilsdaad van dezelfde orde als hetgeen geschiedt bij het vallen van een steen. Dergelijke gedrochtelijke valsche leeringen worden, helaas, nog wel aangetroffen bij wezenlijk tot het modernisme vervallen leeraars, die prediken, dat alles in de wereld is, zooals het zijn moet en God tot een auteur der zonde maken om de zonde, die de mensch doet, van zichzelven af te schuiven en aan den Heere toe te schrijven. Gewoonlijk gaat dat dan ook nog gepaard met de valsche leer, dat alle menschen zalig worden, omdat God alles na dit leven wel weer in orde brengt, wat wij, dank zij Zijne voorbeschikking, verkeerd hebben gedaan. Dit alles heeft met de leer der Schrift, met de leer van Augustinus, met de ware leer der Kerk echter niets te maken. Het is een zeer oppervlakkige nabootsing van een zelfs volstrekt onbegrepen Spinozisme.
Zoover kan men natuurlijk niet zeggen, dat Gootschalk ging, doch de leer van Augustinus begreep hij niet, daar het hem, evenals de hedendaagsche rationalistische miskenners van de praedestinatie aan religieuse diepte ontbrak. Augustinus had uit Gods Woord geleerd, dat door de zonde van den eersteling van ons geslacht de menschheid onder het rechtvaardig oordeel Gods ligt en dat die zonde van Adam een daad van zijn vrijen wil was, zooals de daad der genade een daad was van vrijmachtig welbehagen. Nu ging Gottschalk wel niet zoo ver, dat hij God als auteur der zonde stelde, want hij wil niet weten van eene pra:destinatie tot de zonde, doch alleen maar tot het goede. Doch Gods voorwetenschap breidde hij uit ook over het zedelijk kwaad. Het goede, dat voorbeschik was, kreeg echter bij hem een tweevoudig karakter. Naast de zegeningen der goddelijke genade stelde hij de oordeelen der goddelijke gerechtigheid. Hoewel er dus van geene directe klare, duidelijke tegenspraak van Augustinus' leer bij Gottschalk sprake was, had hij toch beschouwingen voorgedragen, die gevaar voor afwijking in zich droegen. En deze zijn voor hem een bron geworden van veel lijden, dank zij de onverdraagzaamheid van de Pelagiaansche priesterschap.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Remonstrantisme XIV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's