Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme XVII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme XVII

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is onzen lezers duidelijk geworden, dat er. waar het geldt de leer der vrijmacht van Gods genade en de daarmede onlosmakelijk samenhangende leer der praedestinatie ook Salomo's woord kan worden toegepast, dat er niets nieuws onder de zon is. Dezelfde verschijnselen, die er van den beginne mede gepaard gaan en in de Heilige Schrift worden vermeld, wanneer er door profeten of apostelen voor gewaarschuwd wordt, begeleiden ook de Kerk in haar ontwikkelingsgang door de eeuwen. Dezelfde valsche leeringen en verwordingsprocessen, die ook in onze dagen optreden in ons midden, treft men telkens aan. En zoo kon ik er op wijzen, dat de rationalistische beschouwing der praedestinatie, zooals deze door Gottschalk werd voorgedragen ter verdediging van Augustinus' leer, ook met name onder uit de rechte sporen afgedoolde, wezenlijk verbasterde Spinozistische schijn-Gereformeerdheid nog wordt uitgevent. De bedoelingen daarbij zijn gewoonlijk dan minder edel.

Al kan niet gezegd worden, dat Gottschalk geheel geslaagd is in zijne verdediging van Augustinus, zijn doel was het toch wel, terwijl hij ook in de onderkenning van de afwijkende, in breeden kring destijds gangbare leer, ongetwijfeld het bij het rechte eind had. De hedendaagsche rationalistische dwaalleer met haar quasi consequentie- volle beschouwingswijze, heeft wezenlijk de ondermijning van de ware leer der Kerk ten doel en komt daarom bovendien met nog tal van andere, dikwijls zelfs antinomistische ketterijen, waarbij algemeene verzoening en de daarmede gepaard gaande ontzenuwing van Gods recht, dus de aantasting van Gods deugden, heel gewoon is. W i e niet met gesloten oogen staat in dezen tijd, weet bij ervaring, hoe zich in den afval dezes tijds deze vreeselijke verschijnselen openbaren.
Ook Gottschalk, de bekende middeleeuwsche monnikenfiguur, heeft, hoewel het hem wezenlijk te doen was de kerkleer te beschermen tegen de verwording zijner dagen, in de wijze, waarop hij dit meende te moeten doen, in meer dan één opzicht gefaald. In hem wordt het duidelijk, dat het absoluut verkeerd is een leerstuk niet als een gewrocht van het religieus bewustzijn der Kerk te waardeeren, maar als een product van louter verstandelijke bespiegeling.
Door eene valsche consequentie-zucht kwam hij tot eene dubbele predestinatie. God heeft den uitverkorenen het eeuwige leven en het eeuwige leven den uitverkorenen toebeschikt. En evenzoo den verdoemden de eeuwige straf en de eeuwige straf den verdoemden gepredestineerd. Anders, zoo meende hij, kon het niet gedacht worden en zou de voorbeschikking geheel onbepaald blijven. Hij was dus van oordeel, dat uit de predestinatie ten eeuwigen leven noodzakelijk moest volgen de predestinatie tot verdoemenis. Daarbij sloot natuurlijk de andere gevolgtrekking aan, dat God niet de zaligheid van allen wil, dat Christus slechts voor de gepredestineerden en niet voor de van eeuwigheid voorgekende en voorbestemde goddeloozen gestorven zou zijn. Blijkbaar was Gottschalk over dit stuk niet tot volle klaarheid gekomen en meende hij deze tweeërlei predestinatie op deze wijze te kunnen leeren, zonder daarbij eene voorbeschikking tot het kwade, dus tot de zondedaad te aanvaarden. Hij meende de eenheid te kunnen vinden in eene waardeering van Gods daad: de eene zijde was ten goede, de andere ten kwade gekeerd. Beide predestinatie-vormen waren als Godsdaad goed, al waren de voorwerpen dier ééne daad geheel verschillend gepredestineerd: de eene tot zaligheid, de andere tot straf. Het goede is God of uit God.
Er was dus tusschen Gottschalk en zijne tegenstanders met name Rabanus Maurus, wel een groot onderscheid, dat, zooals dit gewoonlijk bij diep ingrijpende leerstukken het geval is, met de Godsleer samenhing. Dat is ook zoo geweest in 1618 en 1619 in het Remonstrantsche geschil. Wezenlijk hangt dit ook met de Godsleer samen en in onze dagen is dit nog precies zóó. Rabanus Maurus wilde van een raadsbesluit Gods, dat over den eeuwigen staat der goddeloozen zich uitstrekte, niets weten. Hij kende met betrekking tot degenen, die verloren gaan, slechts eene voorwetenschap. Dus moest hij de voorwetenschap Gods, de ..prescientia Dei", scheiden van de voorbeschikking Gods „predestinatio'. De verlorenen waren als zoodanig „prescitia", voorgekend in hunne verlorenheid, doch bij de ..predestinati", de voorvoorbeschikten, kwam bij die „prescientia", die voorwetenschap, de daad der redding. Zoo heeft God dus voor hen. die Hij van eeuwigheid als boozen kende, de eeuwige straf voorbeschikt, zonder dat Hij hen voor die straf had voorbeschikt, bestemd. God wilde wel de zaligheid van allen en Christus was wel voor allen gestorven. In Adam hadden wel allen gezondigd en de eeuwige straf verdiend en kregen dus hetgeen zij zichzelven verdiend hadden. Aan God kon dus hun zonde en oordeel niet worden ten laste gelegd, hoewel Hij vrij bleef in de toedeeling der genade in Christus. Zoo werden wel geene anderen dan de van eeuwigheid voorbeschikten zalig, daar zij met de genade waarachtige bekeering deelachtig werden. Maar die verloren gingen, werden aan hun lot overgelaten. En deze overlating verklaarde hij dan uit de verborgenheid van Gods Raadsbesluit en uit de ondoorgrondelijkheid van Gods daden en beschikkingen. Men moest ook niet streven naar de doorgronding van het verborgen werken Gods, doch in Zijne heiligheid en rechtvaardigheid gelooven. Zoo kwam hij dus met den apostel Paulus tot het Woord van den profeet: ,,Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: wat genereert gij? en tot de vrouw: wat baart gij?" Rom. 9 : 20. „Maar toch, o mensch! wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot degenen, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzoo gemaakt?" ,,Ik zeg", zoo verklaarde Rabanus Maurus, hetgeen ik gezegd heb, omdat al wat God doet, Hij dat heilig en rechtvaardig doet, omdat Hij alleen door voorwetenschap weet, hetgeen de mensch door niet te weten niet weet". (Quia solus ipse presciendo scit quod homo nesciendo nescit.)
Gottschalk's beschouwingen werden dus zoo aangevoeld, dat hij de eere Gods aanrandde door God te maken tot auteur der zonde. En hoewel dit ongetwijfeld zijne bedoeling niet is geweest, meenden zijn tegenstanders hem toch daarin te mogen treffen en als dwaalleeraar voor te stellen. De grondfout lag echter in zijne neiging tot consequentiezucht, waarin meer het rationalistisch begrip hem parten speelde dan de wezenlijke afwijking van de genadeleer van Augustinus. Met name de onveranderlijkheid Gods, gevoegd bij Zijne almacht meende hij te handhaven door zijne redeneeringen en dit begrippen-spel drong hem tot de leer, dat de verdoemenis der goddeloozen evenzeer als eene eeuwige daad Gods te waardeeren viel als het eeuwig besluit der genade. Maar Gods voorwetenschap onderscheidde hij, doch scheidde hij niet af van de goddelijke daad der verkiezing. Doch hij verstond de verkiezing niet zóó, alsof deze beperkt ware door het vooruitgekende gedrag der uitverkorenen . Allen zijn immers der zonde onderworpen door den val en de uitverkiezing wortelt alleen in de vrijmacht der genade. Als er van eene voorwetenschap Gods sprake is, dan heeft deze slechts de strekking Gods gerechtigheid te handhaven, dewijl Hij zeer zeker de booze daden en het vastkleven aan de zonde vooruit heeft gezien, daarom heeft God ten doode veroordeeld, zooals hij in zijne tweede Confessie zegt, dat Hij hen wegens de voorgekende eigen verdiensten hunner booze daden heeft voorbeschikt ,,per justissimum judicium suum in mortem sempiternam" door Zijn volkomen rechtvaardig oordeel tot den eeuwigen dood. Zoo blijkt dus Gottschalk's bedoeling te ontkomen aan de conclusie, dat God auteur der zonde zou zijn. De strijd was dan ook wezenlijk, zooals dit bij vele discussies over dogmatische onderwerpen nog wel eens het geval blijkt te zijn. meer een strijd over woorden en uitdrukkingen dan over het begrip van het dogma. Het is trouwens vaak ook gebrek aan diepte van kennis, die juist waar het religieuse onderwerpen geldt, nog andere eischen stelt dan louter die van logische redeneering. Bij al deze vraagstukken is de factor der innerlijke religieuse beleving, waaruit het kerkelijk dogma in den diepsten grond geboren werd, eene vraag van de eerste orde. W i e het vermogen mist Gods Kerk in den weg harer levensbewustwording, dus in hare opklaring over hetgeen haar in Christus wezenlijk gegeven werd, te volgen, die vervalt licht in bespiegelingen, die op het leven niet kloppen. En dat is juist in de religieuse vraag voor alles in het oog te houden, dat wij in haar van doen hebben met de verborgenheid der godzaligheid, dus met het groote levensfeit, dat door Gods genadedaad verwekt wordt en dat weigert zich te laten brengen onder het schamele kleed van het logisch denken. Ik zeg dit niet om de waarde van het logisch denken te verkleinen, maar om aan het denken de grenzen voor te houden, die het niet kan overschrijden. En de dwaalleer ontstaat juist daaruit, dat het denken zich vleugelen aanbindt, om de grenzen, waarover het krachtens zijn wezen niet kan komen, toch te overschrijden. En als dit geschiedt, zooals dit in de pantheïstische wijsbegeerte steeds het geval is, en ook het geval blijkt in de hedendaagsche paradoxen-theologie, dan vergrijpt men zich aan het wezen der religie, door de religieuse levensfeiten om te zetten in begrippen, waardoor en waarin het levende religieuse feit wordt gedood. Want dit is juist het eigenaardige in de religie, dat het religieus beleefde zich wezenlijk van het begripmatige onderscheidt. De religie heeft haar eigen denkleven, het religieuse denken is zichzelf en moet zichzelf blijven, want de religie is geene philosophie. De groote dwaling, die veel moeilijkheden heeft gebaard, is de verbastering der theologie in philosophie. Ook onze dagen zijn daarvan vol.
Welnu, Gottschalk's optreden, Gottschalk's methode heeft voor hemzelven bittere gevolgen gehad, hoewel in het wezen der zaak het veel meer een conflict was over woorden, over scherpere of minder scherpe formuleering, over al of niet als noodwendig beschouwde gevolgtrekkingen. Rabanus Maurus was niet alleen een geleerde, maar ook een man met vele gaven om een groot klooster te leiden. Hij heeft vele kerken gebouwd, en was ook met kunstenaarsgaven toegerust. Bovendien was hij een man van grooten invloed in hooge kerkelijke en wereldlijke kringen. Het volksonderwijs ging hem ter harte en op allerlei gebied was hij werkzaam.
In 847 werd hij aartsbisschop van Mainz. Hij was een groot en verdienstelijk kerkvorst en voor Gottschalk was het een ramp in de handen te vallen van dezen man. Rabanus Maurus, die zijn uitgang uit het klooster verhinderd had, trad nu als bisschop in 848 met kracht tegen hem op. Waar de zaak van Christus in het geding is, zeide hij, moet men den haat der boozen niet vreezen. En daar hij Gottschalk als een „pravus", verdorvene blijkbaar beschouwd heeft, ondervond aan den lijve, dat zulk een machtige tegenstander niet straffeloos van Pelagianisme zich beschuldigen liet. Gottschalk werd door een Synode te Mainz onder Rabanus' voorzitterschap veroordeeld en naar Hinkmar van Rheims gezonden ter bestraffing, opdat Gottschalk's mond zou worden gesnoerd voor goed.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Remonstrantisme XVII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's