Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie XII

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie XII

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet juist bij de behandeling van Art. 36 uit het oog te verliezen, dat de Overheidstaak wezenlijk dezelfde is onder alle omstandigheden, waaronder zij verschijnt. Zij heeft steeds de orde te handhaven en doet dat ook steeds. Alleen maar de wijze, waarop zij deze taak vervult, is niet gelijk. Deze hangt af van den socialen en cultureelen toestand des volks. En wanneer die orde zou bedreigd worden doordat openbaar allerlei afgoderij bedreven werd of allerlei wind van leer tot revolutie voert, dan is het toch vanzelf sprekend, dat zij optreedt des noods met machtsmiddelen. Dat was voorheen zóó en dat is nog zóó. En het is een misverstand te meenen, dat zij dit heden niet mag doen en voorheen wel.
De Adviseurs der Synode van 1905 doen een beroep op wat wij zouden kunnen noemen de geleibrief der Confessie, die als ,,Vermaninghe tot de Overheyt" wordt aangediend. Daarin wordt ook gehandeld over de vraag, of de Overheid het recht heeft ,,de ketterij te straffen". De Adviseurs zeggen daarvan op blz. 282 van de Acta der Synode van 1905: „Hoewel nu ketterij niet hetzelfde is als afgoderij of valsche godsdienst, zoo zal toch niemand ontkennen, dat waar de Overheid geroepen wordt geacht om de ketterij, d.w.z. de persoonlijke dwaling, des noods met het zwaard te straffen, ditzelfde a fortiori geldt van de zooveel erger .zonde van afgoderij en valschen godsdienst". Wie dat zoo leest, moet toch wel een diepen indruk krijgen van de vanzelf sprekende juistheid dezer bewering. Toch wordt bij deze vanzelf sprekende stelling één ding geheel over het hoofd gezien, namelijk, dat hetgeen tot de taak der Overheid behooren of niet behooren kan, geheel van de omstandigheden afhangt.
De machtsmiddelen der Overheid en de grenzen harer bevoegdheden hangen saam met den sociologischen bouw der gemeenschap, waarin en waarover zij den skepter voert. De Overheid is naar wezen en doel onder alle volken in alle tijden dezelfde machtsfiguur, maar hare plichten en rechten, zooals ook de machtsmiddelen, die haar ten dienste staan, zijn niet steeds dezelfden. Die hangen af van den socialen en cultureelen toestand der gemeenschap. Wat onder de heerschappij der Caesaren kon en moest in het oude Rome, kon en moest nog niet in Rome tijdens de middeleeuwen of heden. En wat in Rusland onder de oude Czaren of onder Stalin door de Overheid gebeuren kon en kan, dat kan daarom nog niet in Frankrijk of Engeland. Dit is een zeer gewichtig moment, dat de Adviseurs over het hoofd hebben gezien en zij niet alleen. Er wordt heel wat over gehandeld, alsof de Overheid en de maatschappij, waarin zij fungeert, het volk, waarover zij heerscht, steeds dezelfde grootheden zijn. Niets is minder waar dan dat. In het afgetrokkene kan men van de Overheid alles eischen en ook haar machtsmiddelen toekennen, die men wil of kan uitdenken, maar practisch, in de werkelijkheid, is de Overheid in haar vermogen en in hare machtsmiddelen beperkt. Zij kan lang niet alles, heeft niet steeds dezelfde rechten, noch ook kan zij steeds elk denkbaar machtsmiddel hanteeren.
Onze Vaderen hebben dit zeer wel geweten en zich ook in de practijk daarnaar geregeld. Het is geheel in overeenstemming met Gods Woord, dat de Overheid de beide tafelen der Wet heeft te gehoorzamen. Zij heeft de geheele Wet Gods als norm harer daden te aanvaarden. Dat is reeds daarom zóó, •— de neo-calvinistische leer is daarin met de Schrift in strijd, — wijl de Wet Gods in den diepsten grond één is. De Heere Jezus heeft dat zoo geleerd, toen Hij haar tot twee groote geboden terugbracht: God lief te hebben boven alles en den naaste als onszelven. En de apostelen leerden het ook, zelfs in het bekende hoofdstuk, waarin over den grond van het overheidsgezag wordt gehandeld: Rom. 13 : 8 en 9. De Overheid heeft de Wet Gods te gehoorzamen, in die Wet de norm, het richtsnoer harer Wetgeving en harer bestuursdaden te erkennen. Maar het spreekt toch vanzelf, dat zij dit heeft te doen als Overheid, bij de volbrenging harer Overheidstaak, dus op het gebied der Overheid. De Overheid is niet de Kerk en ook geen individu. De Kerk heeft op haar gebied Gods Wet te betrachten en elk onzer als individu op ons levensterrein, waarop de Heere ons geplaatst heeft. Als individuen hebben wij allen met Gods Woord en Wet van doen in ons innerlijk en in ons naar buitentredende en openbare leven. De Kerk heeft in haar leven innerlijk en uiterlijk eveneens het Woord der waarheid te prediken door hare woorden en hare daden. De Overheid echter heeft van doen met Gods Wet op het gebied van het openbare en het maatschappelijke leven des volks. Als Overheid fungeert zij op haar gebied, dat is op de markt des levens, op sociaal terrein in den breedsten zin. Haar gebied is dat van het burgerlijke leven, dus niet der conscientie, ook al doet zij b.v. bij den eed op de uitspraak der conscientie een beroep. En hare verordeningen en wetten, al behooren deze naar het richtsnoer der goddelijke zedewet gegeven te worden, hebben slechts betrekking op al die sociale verhoudingen, waarin de menschen tot elkander staan als leden der gemeenschap. Zoo heeft Calvijn het geleerd en zoo staat het ook in Art. 36 der Belijdenis. En het is dus eene dwaasheid, zooals nog niet zoo lang geleden iemand beweerde, dat de Overheid Gods Wet niet zou kunnen toepassen, omdat zij b.v., als er geschreven staat: „Gij zult niet begeeren", de begeerte der zonde die in het hart woont, niet zou kunnen straffen. Zulk eene opmerking bewijst alleen dat wie haar debiteert, volkomen onkundig staat tegenover het vraagstuk. W e hebben alleen te doen met de vraag naar de taak der Overheid op haar gebied. En de Vaderen hebben er nooit aan gedacht de Overheid te belasten met een onderzoek der consciëntiën. Integendeel, zij gruwden van de Roomsche inquisitie en al wat daar naar riekte. Doch zij eischten op grond van Gods Woord, dat de Overheid op haar gebied en naar hare wijze met de haar ten dienste staande middelen zou regeeren in overeenstemming met Gods Wet en Woord. In het openbare leven lag haar taak en daarbij heeft zij de beide tafelen van de ééne Wet Gods als richtsnoer te aanvaarden.
De wijze echter, waarop zij dit zal doen en hare machtsmiddelen zal hebben toe te passen, hangt af van den socialen toestand des volks. In theorie kan de Overheid van alle machtsmiddelen gebruik maken, maar practisch kan zij dit niet, want zij is door de omstandigheden, waarin het volk verkeert, bij de uitoefening van hare taak gebonden. Een Bijbelsch voorbeeld kan het ons leeren en laat ons tevens zien, hoe het argument van Dr. Kuyper en de Adviseurs, ontleend aan het feit, dat de Belijdenis slechts enkele teksten uit het Oude Testament citeert, geheel krachteloos is. De Overheid was in oud-Israël geroepen met de haar ten dienste staande machtsmiddelen de beide tafelen der Wet toe te passen. En Hiskia heeft dit dan ook gedaan. Hij deed wat recht was in de oogen des Heeren. Hij gebruikte zijne macht als Koning: Hij nam de hoogten weg, brak de opgerichte beelden, roeide de bosschen uit, verbrijzelde zelfs de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de kinderen Israëls tot die dagen toe haar gerookt hadden en noemde haar „Nehüstan", 2 Kon. 1 8 : 4 . Hij was een vrome koning, betrouwde op den Heere, den God Israëls, zoodat na hem zijns gelijke niet was onder alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren. Op hem wordt o.a., evenals op 2 Kon. 23 : 4 ff. en andere dergelijke voorbeelden, een beroep gedaan door de Vaderen. Inderdaad, zoo hebben Israëls vrome koningen gehandeld, moeten en kunnen handelen en alzoo de beide tafelen der W e t toegepast en doorgezet onder gebruikmaking der hun ten dienste staande machtsmiddelen. Dat hebben zij kunnen doen, omdat in Israël volk en wat wij „kerk" zouden noemen, saamvallen. De Israëliet behoorde krachtens geboorte tot het volk, dat eigendom des Heeren was, als volk dus gebonden aan de in Gods Woord gegronde eeredienst. De Israëliet werd geboren als lid van volk en kerk te zamen, want deze waren één. Kerkelijk en volksleven waren niet onderscheiden in Israël. De ambten, die op den eeredienst betrekking hadden, waren evenzeer door Gods Wet geregeld als die van het Koningschap. Het Staatsgezag strekte zich uit over het gansche leven van den Israëliet. Zoo heeft Israël eene geheel eenige functie in het leven der wereld gehad, opdat Hij uit Abraham zou geboren worden, die gegeven werd tot een verbond des volks en tot een licht der heidenen.
Zoo was het in Israël, welks Overheid dus eveneens in den profetischen dienst der schaduwen eene functie heeft te vervullen gehad. De Overheid in Israël heeft dus een veel verdere strekking dan bij elk ander volk. Israël was het uitverkoren volk, dat in de heilsgeschiedenis een geheel eenige plaats inneemt. Bij andere oude volken was ook wel het staatkundig leven godsdienstig bepaald, maar onder Israël hebben wij met den theokratischen staatsvorm van doen. Israëls koningen hadden als profetische heenwijzing naar Christus, den Koning der koningen, een bijzondere taak. zoodat hij onmiddellijk geroepen was Gods uitverkoren volk zoo naar Gods Wet te regeeren, dat er daar voor geen anderen godsdienst plaats kon zijn. Anders kon Israël in den dienst der schaduwen niet bestaan in zijne profetische functie. Als dan ook Hiskia en Josia de politiek der profeten aanvaardden, de afgoden opruimden, dan deden zij dit als koningen van dat volk, dat in het komende Godsrijk door den dienst der schaduwen voor Christus' verschijning een zeer bijzondere functie vervulde. Hunne gehoorzaamheid is dan ook een voorbeeld, waarop de Vaderen zich beroepen. Het is de gehoorzaamheid der getrouwe Koningen, waarop gewezen wordt. Doch dat beteekent allerminst, dat onze Vaderen niet zouden geweten hebben, dat er tusschen Israël en de volken, tusschen Israëls Overheid en die der volken, een groot onderscheid was. Van dat onderscheid waren zij zeer diep doordrongen. Niemand minder dan Calvijn had hun geleerd dit in het oog te houden en er op te Ietten (Inst. IV, 20. 8, 14). Calvijn had wel zulk een wijden blik over de geschiedenis der wereld, dat hij zeer goed wist, dat zij op geheel verschillende wijze geregeerd werden. Er was ééne wet der zeden, regel der gerechtigheid en rechtvaardigheid, die den maatschappelijken vrede waarborgt, ééne wet der natuur viel er te ontdekken. Doch de wetten bij de onderscheidene volken naar deze ééne norm ingezet, verschilden zeer veel. Er is dus eene principieele zedelijke eenheid en daar benevens eene groote verscheidenheid op het gebied der wetgeving.
Dat hebben de Vaderen dan ook zeer wel begrepen. En daaruit volgt met zekerheid, dat zij er nooit aan gedacht hebben, dat de Overheid in de Vereenigde Nederlanden precies op ééne lijn stond met die van Israël in de dagen van Hiskia of Josia, of met welke andere Oud-Testamentische koning ook. Hun beroep op het Oude Testament gold de gehoorzaamheid, die Gods Woord aanbeveelt en prijst. En de regeering der Republiek had die voorbeelden na te volgen, door ook gehoorzaamheid te bewijzen, doch op hare wijze en in dezen hunnen Staatsvorm, opdat het volk zou geleid worden naar den zedelijken eisch van Gods Woord en Wet. Dien eisch behoorden de Christenen thans nog te stellen.
Dit is de leer, die het beginsel uitspreekt, doch niet letterlijke nabootsing bedoelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 3e serie XII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 december 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's