Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme XXII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme XXII.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo bleek ons dus, dat Thomas' leer met die van Augustinus niet geheel overeenkomt. De mensch is volgens hem krachtens schepping voor het eeuwig leven bestemd, dat, en ook hierbij doet zich Aristotelische invloed gelden, bestaat in de aanschouwing van het goddelijk Wezen. Slechts langs den weg van verdienste kan de mensch dit einddoel bereiken. Om het echter te bereiken, schiet het natuurlijk menschelijk vermogen te kort. Daarvoor behoeft hij eene hoogere kracht, die der genade. Reeds voor den val behoefde de mensch boven hetgeen hem van nature eigen was, eene bijzondere genade. Hoeveel te meer heeft hij deze dan noodig onder de macht der zonde. Zonder die genade kan hij de waarheid niet kennen, het goed noch doen, noch willen, God niet boven alles liefhebben, de zonde niet vermijden, noch zich tot God bekeeren. De natuurlijke gaven behoefden in den staat der rechtheid de bijkomende genade, na den val moet hem de genade worden ingegoten, zooals de ziel in het lijk moet 'wedergebracht, zal een doode worden opgewekt. En ook daarna kan hij niet zonder goddelijke hulp. De genade is wel voorwaarde tot behoud, moet wel voorafgegaan aan willen en doen, maar om die hebbelijke genade te verwerven, daarvoor is van de zijde des menschen de wilsdaad noodig. De wil moet het goede in zich opnemen en moet daartoe worden voorbereid. En ook voor de volharding in het goede behoeft de mensch genade, want hij kan het in hem wonende verderf niet zelve overwinnen. Wie de rechtvaardigmaking deelachtig werd, heeft te bidden om de volharding.
Maar hierbij komt nu de invloed van zijn Aristotelisch wijsgeerige wereldbeschouwing, die aan heel deze, op de leer van Augustinus gelijkende rechtvaardiging, een bijzonder karakter verleent. Ook Thomas' Godsleer is wijsgeerig bepaald, zoodat zijn God niet is die der Schrift, maar het karakter verkrijgt van het philosophisch begrip. Zijn God is ..primum movens", het eerste bewegende, de eerste, alles in actie zettende oorzaak. Het gevolg daarvan is, dat zijn Godsen wereldbeschouwing een deterministische werd. De werkzaamheid der genade Gods is dus bij hem slechts de door middeloorzaken (causae secundae) doorgaande in deze alleen werkende goddelijke oorzakelijkheid.
En dat wordt nu ook toegepast op de menschelijke wilsvrijheid. Deze vrijheid wordt door een daarbuiten staand beginsel bepaald, dat door die vrijheid als door een instrument op absolute wijze werkt. En daardoor verkrijgt Thomas' genadeleer een ander karakter dan die van Augustinus. Als de eerst-bewegende brengt God de menschen tot hunne eindbestemming. Deze genade Gods heeft dus de mensch niet noodig als een zondaar, maar als schepsel, dat zijne eindbestemming bereiken wil. Zoo wordt dus Augustinus' genadeleer door het Aristotelische Godsbegrip gewijzigd. En voeg daarbij, dat de gerechtvaardigde zich het eeuwige ieven verdienen kan, dan treedt, ook al stelt Thomas daaraan de genade ten grondslag, hierbij toch ook eene wijziging in het begrip der genade op. Hier schuift hij eene medewerkende genade onder, waardoor de genade Gods eene verwatering ondergaat, een betrekkelijk karakter krijgt, zooals de genade dit bij Augustinus nooit heeft.
En zoo zien wij dan ook in de leer der praedestinatie dezelfde, elkander wezenlijk logisch uitsluitende elementen naast elkander geplaatst. Van eeuwigheid heeft God uitverkoren degenen, die Hij tot de zaligheid wil brengen door Zijne genade. En Hij geeft hun de genade, waardoor zij tot dat doel kunnen komen en ook werkelijk komen. Dit is de voorbeschikking, die echter de vrijheid evenmin aantast als de genade. De mensch kan van zijne verkiezing niet zeker zijn, dan alleen uit de gevolgen der praedestinatie, dus door de genade. En deze genade kan niet krachtdadig zijn zonder de medewerking van den vrijen wil, die altijd een deel heeft aan het werk der verlossing.
En wat de reprobatie, de verwerping betreft, deze is eenvoudig door toelating. God voorziet, dat sommige menschen hunne vrijheid misbruiken zullen tot het kwade. Hij laat hen begaan en verwerpt hen om hunne voorgeziene overtredingen. Zoo is God, meent Thomas, niet verantwoordelijk voor hunne vervloeking, die de mensch zichzelven te wijten heeft om zijn boozen wil en zijne verwerping van Gods genade. Zonder nu in dit verband nader stil te staan bij deze toelating Gods, kan er nadruk op gelegd worden, dat in het licht dezer philosophisch bepaalde beschouwing, die wezenlijk deterministisch van karakter is, afgedacht dan van de poging om door de onderscheiding tusschen de van eeuwigheid bepaalde genade en de voorwetenschap Gods, Hem niet als auteur der zonde voor te stellen, blijkt toch deze leer in wezen van Pelagianisme niet vrij.
De wil des menschen, die als beelddrager Gods de goddelijke volmaaktheden creatuurlijk op zoo hooge wijze reflecteert, bepaalt zichzelven. Het is Gods eigenschap alles te bewegen en te richten, zonder dat Hij zelve door iets bewogen of gericht wordt. En zoo moet ook een schepsel, dat Zijn beeld draagt, het vermogen hebben, zichzelf te bewegen. Die schepselen van lagere orde bewegen zich niet, doch worden bewogen door een oorzaak buiten hen, door de waarneming van een zintuiglijk waarneembaar voorwerp. Doch een redelijk wezen beweegt zichzelf, heeft het vermogen zichzelf al of niet te bewegen. Daarom wordt onze wil niet bepaald door het gekende object, maar de wil bepaalt zich-' zeiven. Het wilsvermogen onderscheidt zich door zelfbepaling, want het hangt niet af van een zintuigelijk streven, dat saamhangt met een stoffelijk orgaan. De wil treedt in werking, zoodra het verstand hem het begeerlijk goed voorstelt. Als zoodanig heeft het verstand invloed op den wil. Het door het verstand voorgestelde goed beweegt den wil. Doch daarbij moet wel in het oog worden gehouden, dat deze invloed des verstands op den wil niet te beschouwen is als die eene noodwendigheid werkt, maar veeleer zóó, dat het als goedgekende werkt als doelmatige oorzaak. De kennis van het goede als voorwerp van den wil is de conditio sine qua non voor de inwerking, daar de ziel zich niet kan strekken naar het onbekende. De bepaling tot handelen komt niet van het gekende object, maar alleen van den wil.
De wil heeft van zijn zijde ook invloed op het verstand, dat hij tot handelen determineert. Doch dit neemt niet weg, dat het primaat toekomt aan het verstand, welks voorwerp de idee van het goede is en dit goede, zooals het aan het verstand verschijnt, wordt voorwerp van den wil. Daarom heeft dus het verstand de voorrang. Doch deze voorrang is niet volstrekt, want er zijn omstandigheden, waarin de wil het verstand te boven gaat, wanneer het voorwerp van den wil, datgene waarnaar hij streeft, de ziel, waarin zich de kennis van het voorwerp bevindt, verre te boven gaat. Zoo is, naar Thomas' leer, de liefde Gods meer dan de kennis Gods.
De wil bepaalt zich naar zijne meening zelve tot handelen. Dwang van buiten af strijdt met de natuur van den wil. Slechts wanneer een doelwit zulk eene macht krijgt, dat daardoor de wil beheerscht wordt, dan moet wel de wil zekere middelen willen, die voor de bereiking ervan noodig zijn. Doch daarbij is er geen sprake van een dwang, die met de natuur van den wil strijdt. Dan is er eene natuurlijke noodzakelijkheid. De mensch wordt dan in overeenstemming met zijne natuur geschikt tot een bepaald doel. Zoo kan er dus sprake zijn van een noodwendig willen. Welnu, de menschelijke wil, meent Thomas, strekt zich noodwendig tot het geluk als zijn laatste doelwit. Deze noodwendigheid is in zijne natuur gegrond, zoodat de mensch zich er niet aan kan onttrekken. De middelen, die tot dit geluk voeren, zijn of onmisbaar, of niet volstrekt noodzakelijk. De onmisbare omvangen den wil noodzakelijk als het verstand deze kent in samenhang met het geluk als laatste doeleinde. Deze volmaakte kennis kan zich alleen doen gelden, als er eene onmiddellijke aanschouwing is van het goddelijk Wezen. Dat is echter alleen in het leven hiernamaals het geval. In dit leven kunnen wij wel verstaan, dat ons geluk ligt in het bezit Gods en ook, dat al ons streven gericht moet zijn op hetgeen ons tot God voert. Doch in dit leven zien wij niet altijd den noodzakelijken samenhang van het bezitten Gods met ons geluk, zoodat onze wil hier beneden nimmer noodzakelijk naar God streeft en naar de middelen om met Hem vereenigd te worden. Zoo kan er dus gezegd worden, dat de menschelijke wil noodzakelijk naar het geluk streeft, maar dat hem geene noodzakelijkheid is opgelegd met betrekking tot de middelen om zich met God te vereenigen. Zoo is dus ondanks zijne gebondenheid, de mensch vrij, als gevolg zijner redelijke natuur. De mensch handelt in onderscheiding van andere wezens, met bewustheid, met oordeel, kan zich bepalen tot het eene of tot het andere, dus hij is vrij. Zonder deze vrijheid, die door het geweten gewaarborgd is, zou er van verdienste of schuld, van belooning of straf geene sprake zijn.
De vrijheid sluit dus de noodwendigheid uit, is onvereenigbaar met dwang of natuurlijke noodzakelijkheid. De vrije wil wordt niet door eene uitwendige oorzaak tot handelen gebracht, zonder dat hij meewerkt. En de vrije wil wordt ook niet door zijn eigen natuur daartoe gebracht. De wil kiest tusschen twee mogelijkheden en staat dus met betrekking tot beide indifferent, dus zonder voorkeur, is dus onbepaald met betrekking tot de onderscheidene middelen om het doel te bereiken en kan dit of dat middel kiezen. En zoo is de wil ook niet bepaald met betrekking tot de oefening zijner werkzaamheid, kan zich richten op een voorwerp of niet. Hij kan den regel der rede volgen om tot het geluk te komen, of dien niet volgen, waar of valsch goed nastreven, het goede of het kwade doen.
En zoo worden wij dus gesteld voor een staat der menschelijke natuur, waarin het mogelijk is van de ware orde af te wijken, welke afwijking dan gevolg is van een gebrek in onze kennis. Indien de mensch weer gebracht kon worden in een toestand, waarin dat gebrek verdween, zooals dit bij de heiligen in den hemel het geval is, dan zouden wij niet meer staan voor de keuze tusschen goed en kwaad. Zoo is er dus een vrije wil, dat wil zeggen: een vrije arbiter, die in den wil is gegrond, met den wil één is en in verband met de vrije keuze moet worden beschouwd. De wil nu dringt naar het hoogste goed, maar de vrije arbiter kiest tusschen de middelen, die daarheen leiden. Zoo is dus de mensch naar zijn wezen vrij met eene onveranderlijke vrijheid, die niet verminderd wordt door de goddelijke medewerking, noch vernietigd door de goddelijke voorwetenschap, God voorziet de vrije handelingen, zooals deze zijn, als vrije handelingen en maakt deze niet noodzakelijk. Gods voorwetenschap veroorzaakt niet de wilsbesluiten van den mensch en maakt deze niet noodzakelijk. Gods voorwetenschap veroorzaakt niet de wilsbesluiten van den mensch en laat dus den wil vrij. De wil is de werkende oorzaak in het bewuste handelen des menschen, zoodat de vermogens der zie] zich in de spheer der vrijheid bewegen. De wil maakt het bewuste leven des menschen tot een leven van vrijheid.
Wij hebben, naar wij meenen. zoo getrouw mogelijk deze psychologie van den wil. zooals Thomas deze leerde, weergegeven. gelijk zij in zijn Summa theologica te vinden zijn. Ook hieruit blijkt de wijsgeerige inslag zijner ethische beschouwingen, doch ook, dat wij hier van doen hebben met ethische gegevens, zooals men die in de middeleeuwen en ook later wel zich dacht, terwijl de diepere belichting van Gods Woord ontbreekt. Hier zijn de gegevens voor de Remonstrantsche leer eener zaliging uit voorgezien geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Remonstrantisme XXII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's