Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XXIX.

Bekijk het origineel

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XXIX.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Belijdenisschriften der onderscheidene Gereformeerde Kerken uit de dagen na de Reformatie leerden dus, dat er over art. 36 in het algemeen en ook over de door het gravamen gewraakte woorden eene volkomene eenstemmigheid heerschte. Het beginsel, zooals dit geformuleerd was en door de Synode van Dordrecht was overgenomen, werd door allen aanvaard. Doch volstrekt niet in den zin, zooals de Adviseurs er aan gehecht hebben. Uit den aard der zaak zijn er soms kleine verschillen aan te wijzen, die met den localen toestand samenhangen, maar aan het feit, dat alle Gereformeerden het beginsel handhaafden, dat aan de Overheid de taak oplegde de beide tafelen der Wet toe te passen en haar als Gods dienaresse verplichtte ook de hand te houden aan den heiligen kerkedienst, opdat door het geestelijk zwaard van Gods Woord afgoderij en valsche godsdienst zou worden uitgeroeid, aan dat feit deden die kleine verschillen, die uit de plaatselijke omstandigheden voortvloeiden, niet af. Zij hebben allen beleden, dat ook de Overheid bij de volbrenging harer roeping als instelling Gods aan Zijne souvereiniteit onderworpen, tot gehoorzaamheid aan Zijn Woord verplicht was.
Nu zou dit verschijnsel in gewone omstandigheden er toe geleid hebben, op deze volkomen eenstemmigheid te wijzen als op een grond tot het vasthouden aan de formuleering der belijdenis. Immers, bij zulk eene overeenkomst, die getuigenis aflegt van het ééne, door allen als uit Gods Woord volgend aanvaarde beginsel, hebben wij van doen met een verschijnsel van algemeenen oorsprong, met een karaktertrek van de Reformatie als zoodanig. En allicht zou men zeggen, dat de geheele Reformatorische beweging Gods Woord zoo heeft verstaan.
Doch in de plaats daarvan verklaren nu de Adviseurs, dat de geheele Reformatorische Kerk in alle landen zich heeft vergist. En daarbij komt nu in de tweede plaats, dat zij aan de sociale ontwikkeling, zooals deze in de dagen der Reformatie stond, geen de minste aandacht hebben gewijd. Toch is het volstrekt zeker, dat de sociologische structuur van het leven der volkeren van overwegende beteekenis moet zijn en ook is voor het rechtsbewustzijn en de rechtsorde, waaronder zij leefden. De geschiedenis leert dan ook, dat de inhoud van het recht niet slechts oneindig verscheiden kan zijn, maar ook moet zijn. Ihering zegt dan ook terecht: ,,Zoo min de medicus aan alle zieken hetzelfde middel voorschrijft, doch bij de keuze zijner middelen rekening houdt met den toestand van den patiënt, zoo min kan ook het recht overal dezelfde bepalingen uitvaardigen. Ook daarbij moeten de volkstoestand, zijn beschavingspeil en de behoeften des tijds in het oog gevat worden. Dit is geen bloot moeten, maar wij hebben hier van doen met een historisch feit, dat altijd en overal zich met noodzakelijkheid voordoet." (Zie Ihering, Der Zweck im Recht, Leipzig, 1904, Bnd. I, S. 342). Met dit, voor de juiste waardeering en beoordeeling ook van de verhouding der Overheid tot het religieuse leven des volks, zoo beteekenisvol wetenschappelijk principe hebben de Adviseurs zich niet opgehouden. Toch ligt daarin de sleutel tot verklaring van de verschillen bij de onderscheidene belijdenissen, zoowel als van de eenheid, waarvan de reformatorische beweging in alle landen blijk geeft. De eenheid van het beginsel en de verscheidenheid der toepassing ervan stelt zich de eeuwen door op den voorgrond.
En zooals de Adviseurs dit uit het oog hebben verloren bij de eenstemmigheid der belijdenissen, ondanks de kleine verschillen, waarvan deze blijk geven, zoo hebben zij dit ook uit het oog verloren, wanneer zij nadruk legden ,,op het eenparig gevoelen der Gereformeerde theologen (blz. 287 der Acta van de Synode van 1905). Allereerst wordt daarbij gewezen op Calvijn's tractaat over de ter dood brenging van Sefvet, op de verdediging van Beza en op de citaten, die deze daarbij aanhaalt van Luther, Melanchton, Bullinger enz., waaruit blijkt, dat Calvijn's gevoelen algemeen werd gedeeld.
Geen wonder, dat ook aan Calvijn's optreden tegenover Servet aandacht geschonken wordt door de Adviseurs. Oppervlakkig beschouwd is dit eene levende illustratie van hetgeen zij in de woorden van het gravamen meenden te lezen. Toch is dit schijnbaar krachtige argument van geen wezenlijke beteekenis. De fout is ook hierbij weder, dat geheel voorbij gezien worden juist die historische omstandigheden, die voor de waardeering van dit feit van overheerschend belang zijn. Indien iemand de Gevangenpoort in Den Haag bezoekt en daar de onderscheidene werktuigen in oogenschouw neemt, die de Ouden gewoon waren bij de toepassing hunner vonnissen te gebruiken en daaruit dan de conclusie trok, dat onze Vaderen over rechtsmiddelen beschikten, die geheel met Gods Woord in strijd zijn geweest, omdat wij heden ten dage, als er nog van straffen sprake is, geheel andere strafmiddelen toepassen, dan zou zulk een oordeel volstrekt verkeerd zijn. Immers, het ligt voor de hand, dat de geheele wijze, waarop de Ouden het leven en ook de zedelijke zijde daarvan aanvoelden, eene geheel andere is geweest dan de onze. Hun rechtsbewustzijn was geheel anders geïnstrumenteerd dan zulks in onzen tijd het geval is. En natuurlijk, het is zeer wel mogelijk, dat zij in de rechtsmiddelen, die zij hebben toegepast, wel eens gefaald hebben. Of de pijnbank steeds doeltreffend onderzoekmiddel was, kan zeker wel betwijfeld worden, of alle hunne lijfstraffen gestrekt hebben tot afschrikwekkende middelen, dat kan moeilijk worden aanvaard. maar daartegenover mag ook de vraag gesteld, of dan de hedendaagsche rechtsmiddelen alle doeltreffend mogen genoemd en of wij heden ten dage met onze zoogenaamde humaniseering der strafmiddelen steeds op den juisten weg zijn. Ook dat kan moeilijk worden aanvaard. Wanneer wij lezen van de vreeselijke oproeren in de Amerikaansche gevangenissen, zien op demoralisatie der hedendaagsche Europeesche volken, dan is ook het hedendaagsche rechtswezen verre van volmaakt. Afgezien van de afschaffing der doodstraf hier te lande, die misschien met het revolutionaire bewustzijn der Westersche volken harmonieert, maar met den eisch van Gods Woord zeker niet overeenkomt.
In elk geval staat het historisch vast, dat er ook op dit gebied in den loop der tijden groote veranderingen hebben plaats gegrepen en nog plaatsgrijpen. Wie daarover, alleen wat Frankrijk betreft, zich eenigszins op de hoogte wil stellen, die kan daarover een en ander vinden in het geschrift van Ernest van Bruyssel. L a vie sociale et ses évolutions. Paris 1907, p. 122—445, waar deze Belgische schrijver handelt over „Modifications de 1' organisation judiciaire". P. 134 zegt hij: ,,De pijnbank was een bewijs der waarheid. Volgens een ordonnantie van 1454 was een enkel getuigenis genoegzaam om haar in toepassing te brengen. De gevangenissen waren gruwelijk, de straffen buitengewoon wreed. De ketters werden levend verbrand, hun asch op den wind verstrooid. De valsche munters werden gekookt >n een ketel met olie, andere misdadigers levend gevild, nog anderen gevierendeeld, men radbraakte sommigen, nadat zij half dood geslagen waren. En eerst van de regeering van Karei VI (gest. 1422) af, stond men aan de ter dood veroordeelden de sacramenten toe. Het rechtersambt werd voor geld gekocht, waardoor de taak der pleiters werd bemoeilijkt. Bij de overgang van een rechterlijk ambt stak de koning een derde van den koopprijs op, later moest de rechter elk jaar een bedrag betalen, gelijk aan ^go van de waarde der ambtelijke plaats." Dit weinige is genoeg om te toonen, hoe de gansche rechtstoestand in Frankrijk in Calvijn's dagen een geheel andere was dan later en heden ten dage onder ons.
Maar dan is het ook duidelijk, hoe verkeerd het is om met onze hedendaagsche rechtsbeschouwingen, die der voorgeslachten te willen meten, te oordeelen en te veroordeelen. De geheele sociale orde was eene andere dan die wij kennen. Voeg daarbij nog, dat elk mensch, en ook de geniale groote figuren, die eene wereldhistorische beteekenis hebben, toch altijd ook kinderen van hun tijd zijn en hoever zij daarboven ook mogen uitsteken, toch tot op zekere hoogte kinderen van hun tijd blijven. Wie dit in aanmerking neemt, voor dien is het duidelijk, dat het in hooge mate onbillijk is het Genève uit de dagen van Calvijn te verwijten, dat een dwaas als Servet was, de straf heeft ondergaan, die hem krachtens het destijds geldend recht toekwam. De middeleeuwen door is ketterij op de vreeselijkste wijze gestraft en eerst met de opkomst van den modernen rechtstaat is gewetensvrijheid gewaarborgd en valt ketterij niet meer onder het burgerlijk strafrecht. Die moderne rechtstaat is in zijne opkomst hier te lande, wanneer de reformatie doorgedrongen is. zóó, dat de religieuse opstand tegen Spaansche overheersching een draaggrond heeft gekregen in het maatschappelijk leven.
In Genève heerschte nog in beginsel dezelfde rechtsorde, die ook in de Middeleeuwen en in Calvijn's tijd in Frankrijk geldende was, want Servet was ook reeds elders ter dood veroordeeld op aanklacht der Roomsche Kerk. Zelfs was het ministerie van predikanten te Genève niet in staat het vonnis te wijzigen en Servet van de verbranding te bevrijden. Servet is gevallen onder het strafvonnis, dat de rechtsorde dier tijden voor zijn optreden vorderde. De toenmalige Europeesche volken hebben allen zulke straffen gekend en toegepast. Daarom is het uit historisch oogpunt geheel onjuist voor Calvijn, in verband met dat vonnis over Servet, een verzoeningsmonument op te richten, zooals men gedaan heeft. Het is zonder eenigen grond hem te verwijten, dat in zijn tijd de rechtsorde was, zooals zij was. En hij zag en waardeerde het lot van Servet in het licht van zijn dagen. Men kan even goed onzen Vaderen verwijten, dat zij met de trekschuit reisden en niet per automobiel, als men de menschheid uit de 14e en 15e eeuw verwijten kan, dat zij onder een geheel andere rechtsorde hebben geleefd dan wij. En deze rechtsorde, zooals zij te Genève en ook elders in Europa geldende was, volgde niet uit de beginselen der Reformatie, maar de Reformatie vond deze rechtsorde. En juist het geschrift van Calvijn geeft het bewijs, dat er met de Reformatie andere beginselen in aantocht waren. Hij komt op voor den plicht der Overheid niet in het algemeen, maar voor de handhaving van den plicht der Christelijke rechters om tegen ketterij op te treden. (An Christianis judicibus haereticos punire liceat). En op grond van Gods Woord toont hij aan, dat de Overheid plichten heeft met betrekking tot de beide tafelen der Wet. Maar dat onder het geheel andere rechtsbestel, waaronder hij leefde, hij en alle andere reformatorische theologen, zelfs een zoo zachtmoedig man als Melanchton samenstemden, dat sprak van zelf. Zij verkeerden onder deze rechtsorde, die met zich bracht het heerschende strafrecht. Maar daaruit kan toch niemand het besluit trekken, dat men bij verandering der rechtsorde nu moest blijven bij diezelfde straffen van voorheen. En dat is ook niet gebeurd. Hier te lande althans niet. Men hield de beginselen van Calvijn vast, zooals zij ook in Art. 36 waren omschreven en was overtuigd, evenals Calvijn, dat zij in volkomen overeenstemming waren met Gods Woord, maar men paste deze geheel anders toe, zoodat niemand in de Nederlandsche republiek om zijn geloof is gedood. Van ketterdooding had Voetius een gruwelijken afkeer, evenzeer als Grotius. Toch was Voetius in beginsel een trouw Calvinist. Maar de rechtsorde der Republiek was eene andere dan die van Genève. Doch juist daarom is het zonder eenigen wetenschappelijken grond op het voorbeeld van Servet te wijzen in de meening daarmede te kunnen bewijzen, dat onze Vaderen in de woorden, die de Synode der Geref. Kerken van 1905 uit de belijdenis schrapte, hebben willen lezen hetgeen er door de Adviseurs werd ingelegd. Integendeel, zij hebben er in gelezen, dat de Overheid, met name eene Christelijke Overheid, een taak had ook voor het geestelijk leven des volks. Zij volgden Calvijn daarin, dat de Overheid geen blasphemie, geen Godslastering mocht dulden en wanneer de grondvesten van den Staat ondermijnd werden, dat het dan hare taak was te handelen; dat zij de roeping had Gods Kerk en de waarheid, die zij te brengen heeft, te steunen, opdat daardoor valsche godsdienst en afgodendienst zou worden tegengestaan. Maar wat Calvijn ook zegt, dat beteekent niet, dat er geene onderlinge verdraagzaamheid moest worden betracht en ook niet, dat bij allerlei afwijking zij met strafvervolging moest klaar staan. Men moest in aanmerking nemen, dat er veel onkunde onder de menschen heerschte, dat niet alle dwaling van dezelfde strekking was, „patientia potius corrigere studeant", dus met geduld moesten zij trachten te recht te brengen. Maar wanneer het bestaan zelf van staat en maatschappij in het geding was, dan was het taak der Overheid de strafwet toe te passen, die haar ter uitvoering was toevertrouwd. Maar natuurlijk in Genève van Calvijn's dagen was die eene andere dan in onzen tijd onder heerschappij van den liberalen Staat. Maar de roeping der Overheid naar Gods Woord is dezelfde. En daarom als deze roeping door den hedendaagschen Staat wordt verworpen, dan is het de taak van het Christenvolk niet om de belijdenis Zijner Kerk daarnaar te veranderen, maar om den Staat terug te roepen tot de erkenning van Gods ordinantie. Voormaals heeft de A.R. Partij dit gedaan, in 1905 het baken verzet en in 1935 bij monde van den Heer Colijn den liberalen Staat aanvaard door aan de Overheid te ontzeggen het orgaan om te kennen den eisch van Gods Woord. Daarom roepen wij het Gereformeerde volk wederom op tot de aanvaarding van de ware antirevolutionaire beginselen, die hun uitgangspunt vinden in het onbesnoeide artikel 36 onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XXIX.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 februari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's