Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) III.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is vanzelf sprekend juist, dat de theocratische rechtsbedeeling en wetgeving van Israël niet zonder meer voor de Christelijke Overheid in onze dagen ten regel kan worden gesteld, omdat daardoor de grens zou worden uitgewischt, die Oud en Nieuw Verbond scheidt. Dit zijn wij met de Adviseurs volkomen eens. De plaats, die Israël in de Godsopenbaring inneemt, het typisch profetisch karakter, dat het volk in zijne gansche verschijning als volk in zijn leven, regeeringsvorm, cultuur en godsdienst vertoont, maakt dit tot een geheel eenig volk in de geschiedenis des heils. Er is geen voorbeeld van zulk een absoluut theocratisch regeerbestel, want in strikten zin is God de eigenlijke Koning des volks en zijne staatsinstelling is eene Godsregeering. Flavius Josephus (Contra Apionem II, 16) beschrijft ons deze theocratie aldus: ,,Onze Wetgever daarentegen heeft, met voorbijgang van al deze regeeringsvormen (der heidenen namelijk), den staat, zooals men, de taal geweld aandoende, zou kunnen zeggen, tot eene theocratie gemaakt, door aan God de heerschappij en de macht op te dragen en allen te bewegen op Hem het oog te slaan als den Gever van al het goede, dat de menschen in het algemeen of elk in zijn bijzonder leven genieten en dat zij in nood op hunne gebeden verwerven." En zoo wijst Josephus er op, dat als vrucht van Gods openbaring Israëls wetgeving zich boven die van andere volken onderscheidde. Alle levensdaden hadden in Israël op God betrekking. Ook niet het minste was aan de willekeur des volks overgelaten. Gods wet bepaalde het geheele volksleven. En dat was daarom zóó — en dat zegt natuurlijk Josephus niet — omdat, zooals het Nieuwe Testament leert, Israël eene profetische, afschaduwende functie heeft. Maar daaruit volgt niet, dat in die theocratische bedeeling niet een eeuwig, onvergankelijk element is gegeven. Christus was een slachtoffer van het begin der wereld. Hij is gister en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. En juist daarom is er ook in die Oud-Testamentische toestanden een norm gegeven, die ook voor de dagen van het Nieuwe Verbond geldigheid heeft.
Het ligt dus voor de hand, ook Calvijn heeft er nadruk op gelegd, dat het niet in overeenstemming is met de meening des Geestes, Gods W o o r d zoo te verstaan, als ware het Oude Testament geene profetie en als waren de bijzondere instellingen voor Israëls staatkundig, godsdienstig en sociaal leven voorgeschreven voor de volkeren der wereld na de verschijning van Christus. Een dergelijke Hebraïstische beschouwing is ten eenenmale onvereenigbaar met des Heeren prediking niet alleen, maar met de geheele universalistische strekking van Christus' komst. Het behoeft geen betoog, dat de steeniging van den sabbathsschender, dat de uitroeiing van hem, die geen Joodsch Pascha viert, door de Nederlansche regeering niet letterlijk behoort te worden nagevolgd, zoodat zij sabbatsschennis of veronachtzaming van de sacramenten, in dit geval van het H. Avondmaal, nu ook naar dien Oud-Testamentischen regel zou moeten straffen". In deze opmerkingen hebben de Adviseurs volkomen gelijk . En zij hebben ook gelijk met de erkenning, ,,dat er in die oud- Israëlietische wetgeving beginselen liggen van blijvende waarde, die men echter niet kan vinden, door zich eenvoudig te beroepen op eene wet of voorbeeld uit Israëls geschiedenis, wanneer daarbij geen rekening wordt gehouden met het principieele onderscheid, dat Israëls theocratie van de Nieuw- Testamentische bedeeling scheidt.' Advies, blz. 295. Dit is volkomen juist. Alleen maar, ik heb er de vorige maal reeds op gewezen, de Adviseurs hebben deze op zichzelve juiste opmerking niet, althans niet genoegzaam, in toepassing gebracht. Het was hunne taak geweest na te speuren, welke dan de blijvende, eeuwig geldende kern in deze wetten is. Het kwam er voor hen op aan deze wetten uit het specifieke sociale kader van Israëls volksbestaan los te maken, zóó dat het bijzondere Joodsche weg viel, de ceremonieele, profetische afschaduwing er werd afgelicht om het principe over te houden. De Heere Jezus heeft zulks gedaan, en ook de Apostel Paulus deed het alzoo.
Welnu, dit juist hebben de Adviseurs nagelaten om zoo van het Oude Testament over te gaan tot het Nieuwe, met de verklaring, dat „de moeilijkheid daarin schuilt, dat God de Heere voor deze Nieuw-Testamentische bedeeling geen klaar uitgedrukt bevel heeft gegeven, hoe de Christelijke Overheid tegenover ketterij, valschen godsdienst en het rijk van den Antichrist heeft op te treden". (Advies, blz. 295). Ik zou haast zeggen: Neen, natuurlijk niet, want Christus is de vervulling van Wet en Profeten. Het Evangelie is geen nieuwe wetgeving. De kluisters van het Oud-Testamentische particularisme, dat het heil bindt aan het oude volk, werden in Christus los gemaakt. Reeds in den Kerstnacht zong de menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: ,.Eere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen." Daar wordt in de boodschap der engelen naast het geheele volk de menschheid in betrekking met Christus' verschijning ons voorgesteld. De vraag, die de Adviseurs hadden onder de oogen moeten zien. was dus: Welk blijvend, onveranderlijk element ligt er in Israëls theocratische staatsidee, die straks als Christus, het licht, dat in de duisternis schijnt, is in de wereld gekomen, met Hem medegaat in de wereld der volkeren? Aan die vraag zijn de Adviseurs volkomen voorbijgegaan. Indien zij deze vraag beantwoord hadden, dan zouden zij de kern hebben gevonden, die de oude Kerk geleid heeft in hare voorstelling ook van de staatsmachten der oudheid. En dan zou in het licht der historische ontwikkeling van het probleem, dat aan de staatsmacht gesteld werd door de verschijning van Christus' Kerk in het Romeinsche Rijk, van uit dat kern-principe ook zijn begrepen hare Roomsch-wording in verband met de degeneratie der Kerk. En dan zou ook het Reformatorische licht, waarin opnieuw dat kern-principe onderscheiden werd, beter door de Adviseurs zijn in het oog gevat. Dan zou Art. 36 geheel intact gebleven zijn.
Het Advies echter lost de vraag naar den blijvenden zin der Oud-Testamentische openbaring met betrekking tot de functie van een Staat inzake het religieuse leven niet op. Zonder meer gaat het over tot het Nieuwe Testament, om dan voort te gaan op dezelfde verkeerde wijze, die doet denken aan de methode der zoogenaamde ..loca probantia", d.w.z. aan de methode, om maar eenige uit het verband gerukte bewijsplaatsen saam te vergaderen, zonder dat daarbij van het licht van het gansche Woord Gods sprake is. Het spreekt echter van zelf, dat men dan voor de moeilijkheid staat, dat „God de Heere voor deze Nieuw-Testamentische bedeeling geen klaar uitgedrukt bevel heeft gegeven, hoe de Christelijke Overheid tegenover ketterij, valschen godsdienst en het rijk van den Antichrist heeft op te treden".
Is dan Christus gekomen om eene nieuwe staatsleer te openbaren, of eene nieuwe economie te leeren aan de menschen? W i j weten toch beter.
Zoodra Hij betrokken werd in de actueele politiek zijner dagen en Hem de vraag gesteld wordt: „Wat dunkt u? is het geoorloofd den keizer schatting te geven of niet?", dan noemt Hij die vragers „geveinsden", die Hem een strik willen spannen. En als Hij de penning genomen heeft, die des keizers beeltenis draagt, en zij gesteld worden voor des keizers beeld, dan zegt Hij: „Geeft dan den keizer, dat des keizers is en Gode, dat Gods is." Hij laat de politieke verhoudingen voor wat zij zijn, maar toch zóó, dat de souvereiniteit des keizers wordt erkend. En als Hij in Lucas 12 wordt uitgenoodigd een scheidsrechter te zijn in zake deeling eener erfenis, dan luidt Zijn afwijzend antwoord: „Mensch! wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?" En zoo ook heeft Christus zich niet gesteld tegen de bestaande sociale orde. Veeleer is al het bestaande in Zijne prediking — de gelijkenissen toonen het — voorondersteld.
Maar dat beteekent uit den aard der zaak niet, dat het in Hem verschenen leven, dat de wederbarende daad Gods, die in Hem voltrokken wordt in de wereld, voor het leven der menschheid uit staatkundig economisch en sociaal oogpunt, geene beteekenis had. Als de Zoon u zal vrij gemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn. Die vrijheid is geene ongebondenheid, maar de hoogste gebondenheid, die onder eeuwig licht al het aardsche leert waardeeren. Van Hem gaat de opstandingskracht uit. De ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods. De Zoon heeft het leven in Zichzelven en de Vader heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des menschen Zoon is. Daarom heeft Zijne verschijning voor het leven der menschheid onafwijsbare gevolgen, waaraan zij niet ontkomen kan.
In dat licht van Christus' verschijning in hare algemeene beteekenis voor de wereld zien de Adviseurs het vraagstuk niet. En daarin was het toch in onze Confessie gesteld. Immers, als de Belijdenis in Art. 36 de Overheid als dienaresse Gods heeft belicht, in haren oorsprong en functie, dan volgt er in Art. 37 wat de Kerk gelooft aangaande de laatste dingen. Die volgorde is niet willekeurig, maar laat ons zien, hoe in de komst van Gods Koninkrijk de Overheid een van Gods wege haar toekomende functie heeft. De verschijning van Christus heeft ook voor de staatsmacht beteekenis.
Het blijkt uit de oppervlakkige wijze, waarop in dat Advies het vraagstuk uit Schriftuurlijk oogpunt behandeld werd. hoe gegrond voor meer dan 30 jaren onze waarschuwing geweest is. dat het vraagstuk voor degelijke behandeling nog niet rijp kon zijn. De Adviseurs waren er zeiven niet klaar mede. En toch meenden zij desondanks wel eenige woorden te mogen en te kunnen schrappen, ook al zagen zij het geheele vraagstuk niet in het licht der Schriftuur. Zij deden niet anders dan eenige Bijbelplaatsen verifieeren door enkele oude theologen geciteerd, die uit den aard der zaak bij hunne behandeling in geheel andere tijdsomstandigheden stonden voor geheel andere vragen dan die de H.H. Adviseurs hadden op te lossen. En in de Toelichting op het antirevolutionair Program door den Heer Dr. H. Colijn, wordt dit Advies klakkeloos gevolgd, zonder eenig dieper onderzoek, zonder eenige toetsing. De onfeilbaarheid der Synode van 1905 scheen absoluut voor hem vast te staan. Dus wordt hetgeen er in dat Advies staat, zonder meer als onfeilbare waardheid voorondersteld.
Maar daaruit blijkt dan ook, dat het in het gheel niet waar is, als er gezegd wordt, dat de A.R. Partij als niet kerkelijk, niets te maken heeft met de schrapping, die eene kerkelijke Synode heeft aangebracht in de Belijdenis. Wie met de kennis des onderscheids de toelichting op het Program van beginselen leest en dat Advies kent, voor dien is het toch duidelijk, dat wij in de beschouwingen van den Heer Colijn niet van doen hebben met de resultaten van een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, maar met eene slaafsche gebruikmaking van wat de Adviseurs der Synode van 1905 hebben nagelaten in hun Advies. En dat Advies zelf is juist met betrekking tot de vraag, wat Gods Woord ons leert, buitengewoon arm. Het vraagstuk is in dat licht in het geheel niet bestudeerd. Slechts worden eenige teksten saamgeraapt, als ware Gods Woord met een apotheek te vergelijken, waarin de opschriften der laatjes vermelden den naam van de stof, die er in is. En dat alles is daarbij aangelegd op de veroordeeling der woorden van het gravamen, alsof de belijdenis leerde, dat „de Overheid geroepen is met het zwaard de vijanden van Christus en Zijne Kerk te verdelgen". Neen, dat heeft Gods Woord niet geleerd en ook de Kerk niet beleden. Dat is de vooropgezette bedoeling in heel dit Advies, dat dan ook reeds om het gebrek aan objectiviteit, dat er uit spreekt, als onvertrouwbaar moet worden afgewezen. De haast, waarmede deze zaak in 1905 is doorgedreven en die zoo groot was. dat er voor rustig onderzoek der vraagstukken geen tijd was, is dan ook de oorzaak geweest, dat ik niet anders destijds heb kunnen doen dan bedenkingen maken en twijfel uitspreken aangaande het Advies. Maar wie na 30 jaren een nieuwe toelichting wilde geven op het Program van beginselen der A.R. Partij, terwijl het bekend was, dat juist met betrekking tot dit vraagstuk er verschil van inzicht bestond, die had de roeping een nieuw, nauwkeurig en veelzijdig Schriftonderzoek in te stellen. De Heer Colijn heeft dit nagelaten. Ik moet zelfs zeggen opzettelijk, want in 1928 heeft het Centraal Comité eene commissie van onderzoek in het uitzicht gesteld, nadrukkelijk beloofd, zonder ooit die belofte te vervullen. En waarom was men daartoe wezenlijk niet geneigd? Omdat de vrees leefde, dat dan zou duidelijk worden, hoe de A.R. Partij aan de slip hing van de Synode der „Gereformeerde kerken", hoe zij in den loop der jaren gemaakt was tot een zuiver kerkelijke Partij, vastgekoppeld aan de scheiding en losgekoppeld van de beginselen van Groen van Prinsterer en van Gods eigen onfeilbaar Woord. Het mocht soms blijken, dat de Synode der „Gereformeerde kerken", die zich de alleen ware Kerk achten toch dwalen kon! En hoe zou zij dan terugkomen op de dwaling haars weegs! En dus de toelichting op het Program van beginselen der A.R. Partij, gepubliceerd door den Heer Colijn, moest wel loopen in het spoor, waarop de A.R. Partij in hare practische politiek eerst, daarna ook theoretisch vei dwaald is. De schrappende Synode bleef de onfeilbare gids voor Dr. Colijn om te komen tot de afsnijding van den invloed van Gods Woord op de staatkunde in het algemeen, op die der A.R. in het bijzonder.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's