Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus predikend aan het kruis V.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus predikend aan het kruis V.

(Derde Kruiswoord.)

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 23 vss. 39-—43. En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij dc Christus zijt, verlos uzelven en ons. Maar de ander antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

Thans willen wij het derde kruiswoord met elkander overdenken in het verband, waarin het werd gesproken. Het derde kruiswoord. Volgens anderen is dit het tweede en de opdracht aan Johannes het derde. Met zekerheid kan dit niet worden uitgemaakt. Het doet ook verder niet ter zake. De waarheid verandert er niet door.
Hij is met de misdadigers gerekend. Dit woord der profetie is wel bijzonder van toepassing als wij Hem zien hangen tusschen twee moordenaars. Ja, Hij is niet alleen met de misdadigers gerekend door de menschen, doch de Heere Zelf heeft Hem tot een overtreder gesteld om de schuld van anderen. die geen behoefte kennen aan betaling en bovendien geen penning hadden om van hun onmetelijke schuld ook maar iets af te doen. De gevallen zondaar kan het rantsoen, den losprijs zijner ziel, in tijd noch eeuwigheid voldoen. Hoort gij het. lezer, in tijd noch eeuwigheid. De eeuwigheid zal lang duren en toch na millioenen jaren is de schuld niet verminderd, daarom zal de worm niet sterven en het vuur niet worden uitgebluscht.
Daar boven het kruis staat het opschrift in drie talen: Jezus, de Koning der Joden. Hij hangt daar tusschen hemel en aarde; door beiden uitgeworpen, opdat Hij beide hereenigen zou. Rondom het kruis woedt niet alleen de hel en spot de wereld doch bovenal toornt de hemel.
De Joden hebben zich vermaakt in Zijn lijden en hoon. Zij hebben goede hoop, dat zelfs de gedachtenis aan zijn invloed weldra tot het verleden zal behooren en dan vieren zij Paaschfeest, ongestoord. Paaschfeest zonder het ware Lam. Paaschfeest in den ouden zuurdeesem zonder de brooden der oprechtheid en waarheid. En toch, die smaad en die hoon en die toorn worden een schat in de overdenking der ziel.
Zoo staan wij dan bij drie stervenssponden. Daar hangen drie kruiselingen tusschen hemel en aarde. Ze zijn in zooverre gelijk, dat zij zweven voor het voorhangsel der eeuwigheid. Zij zijn aan de grens gekomen. De wereld wijkt dan terug, de levenszon gaat weldra onder en de nacht des doods spreidt hare vale vlerken over onze ziel. De laatste klanken sterven weg voor ons bewustzijn. Eeuwigheid!
Het oog gaat breken en het doodszweet parelt op het gelaat. Het wordt sterven. Neem, als gij nog kunt, afscheid van allen, die u lief en dierbaar waren, gij zult ze hier beneden niet wederzien. Ik zal de menschen niet meer zien, klaagt Hiskia, en hij keerde zijn aangezicht naar den wand. Wij gaan sterven; de mensch gaat naar zijn eeuwig huis. Uw winkel staat daar en de zaken gaan door, maar gij staat niet meer achter de toonbank en houdt uw boeken niet meer bij. Uw huishouding kunt gij niet meer verzorgen. Daar staan uw boeken, daar is uw geld. Het is openbaar, dat wij niets in de wereld hebben gebracht en dat wij ook niets daaruit zullen dragen. Voor onze deur staan de voeten dergenen, die onze plaats zullen innemen. De wereld kan ons missen. Zoo is een ontelbare schare van kinderen Adams den weg gegaan van alle vleesch. Slechts van enkelen is nog gedachtenis bij weinigen, dat zij ooit hebben geleefd. Voor allen is het eeuwigheid. Duizelingwekkende gedachte. Lezer... houd hier halt; bezin u.
Hoe zal uw standpunt zijn op de grenzen aangekomen? Hiskia bad om verlenging des levens, omdat hij niet sterven kon. Zelfs David bad: neem mij niet weg in het midden mijner jaren. Gij kunt den dag uws doods wel verre stellen, maar... hij komt. De zeis des doods wordt gescherpt om uw levenshalm af te snijden. En dan geleefd bij het kruis, gehoord van vrede door recht, onder de aanbieding der genade.
Wie redt zijne ziel van het graf? Het is den mensch gezet te sterven en daarna het oordeel. Op de grens. Weer zien we op naar het kruis. Daar hangen zij tusschen hemel en aarde. Wel een zeer droevig sterfbed aan het kruis met doornagelde handen en voeten. En toch, verzie u niet aan den middelsten kruiseling. Want daar hangt de Levensvorst, die den dood doet sterven door hem zijn prikkel te ontnemen, die ging in zijn eigen hart. De dood van den dood in den dood van Christus. Hoort gij het, die bedrukt en doodbrakende met Heman uw weg gaat?
Christus is de dood des doods. Daarom is 200 naar waarheid gezegd: Indien de dood des doods (Christus) aan den dood den dood niet had toegebracht door Zijn dood, de poort des hemels ware gesloten gebleven. Kom, letten wij dan op Goeden Vrijdag, op het Sterven van den dood voor allen, die leven door het bloed van den stervenden Zaligmaker.
Gisteren (8 Maart) ontsliep weer een oude christin. Vele jaren is zij pelgrim geweest naar de hemelstad. Aan moeite, strijd, verdriet en lijden heeft het ook haar niet ontbroken. Als een opstandige gegrepen, vele jaren geleden, als verlorene gebracht tot het bloed van het Lam, die ook hare zonde op zich nam, mocht zij nu uitzien naar den dag harer ontbinding en bevrijding, los van alles en allen. Van sterven sprak zij niet, maar... ik ga naar Huis, daar is voor mij ook een plaatsje bereid door dat dierbare Lam. En vlak voor haar sterven sprak zij: Het wordt zoo licht in mijn hart. En zij ontsliep in vrede. 12 Maart hebben wij haar ter aarde besteld.
Zoo zullen dan 8 en 12 Maart ook van dit jaar onzes Heeren in gedachtenis blijven als sterf- en begrafenisdag van Koningskinderen. Een juicher meer hierboven, maar... een bidster minder op aarde.
Ik zal niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen.
Maar buiten Christus blijft het: waar hun worm niet sterft en waar hun vuur niet wordt gebluscht.
Geweldig oogenblik: op de grenzen der eeuwigheid! Stel die grens niet te ver van u, want er is maar ééne schrede tusschen ons en tusschen den dood. Eén handbreed is onze tijd gesteld. Wie op die grens werd gesteld, aan die grens werd gebracht door God, zooals een Hiskia, bij het vooruitzicht van zijn leed, die verstaat, dat het vreeselijk zal zijn te vallen in de handen van den levenden God. Juist in dat heden... op den rand van het verderf leeren we recht de beteekenis van Golgotha kennen in dien plaatsbekleedenden Borg. Hij ervoer, hoe vreeselijk het is te vallen in de handen van den levenden God. Maar bracht in die handen het offer van Zijn leven, door den eeuwigen Geest geschraagd, terwijl Zijn menschelijke natuur werd gedragen door Zijne godheid. Zoo verkrijgen ook Zijne verdiensten oneindige waardij. Wij hadden den dood en het verderf verdiend. Zie nu, juist als ons leven raakt aan het verderf en wij worden afgesneden van de oorden des levens, wordt Christus openbaar als een schuldovernemende Borg. Hoe beminnelijk, gepast en dierbaar is Hij reeds op weg naar de grens, als de donkerheid des doods ons omringt en het verderf ons als op de hielen zit, ja, vóór ons staat. Dan, de last der zonde drukt ons, de glans van Gods heilige wet verschrikt ons. Jezus aan het kruis, te schande geworden. Zie, aan het kruis de weergalooze liefde des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes. Het sterfbed van den dood brengt ons bij den dood van het Leven. Zie maar, nu gaat vervuld worden wat de Heere tot Eva sprak, dat het vrouwenzaad den kop der slang zou vermorzelen. De stervende zet zijn voet op den dood; die doorboorde handen trekken den prikkel uit den dood door hem zelf te sterven als bezoldiging der zonde. Met die doorstoken hand grijpt Hij den duivel bij de keel en zet Zijn doorboorden voet op dien harigen schedel van den menschenmoorder van den beginne. O, welk schouwspel, welk schouwspel, Jezus aan het kruis den dood doodende in bange worsteling, den duivel verslaande in geweldigen strijd! Zie, die nagels doen den dood zijn prikkel verliezen, want de prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. Hij, die het geweld des doods had, namelijk den duivel, wordt hier zijn vang ontnomen, opdat deze Koning gaven uitdeele aan wederhoorigen en zij altijd bij Hem zouden wonen. Straks roept Hij met luide stem: Het is volbracht. Ja, Hij mag roepen: o dood, o duivel, Ik heb u, Ik heb u! Gij zijt mijn! Ja, op Golgotha wordt de dood onze kleed-knecht, en de duivel onze drijver naar den grooten Herder. Aanbiddend staart mijn zielsoog omhoog naar den Man van smarten en bewondert... Jezus tusschen twee moordenaars, met de overtreders gerekend. O, dierbare Immanuël, gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de menschen. Gij zijt onze ware Jacob, hier is uw Pniël en onze ziel is gered geweest. Gij zijt Overwinnaar in den strijd en geeft Uw volk den zege. Gij zijt de heerlijkheid Uws Vaders! Daarom roemt ons hart: In Hem zijn wij meer dan overwinnaars. Maar, luisteren wij nu naar de moordenaars. Zij hebben zeker niet veel te zeggen? Het is nu wel uit met hun vijandschap? Gij vergist u! Meen toch niet, dat zelfs de dood den mensch tot afkeer van de zonde brengt, ook al kan zijn verschrikking de ziel beroeren. Maar daarom is het hart nog niet geraakt. Dat leert ons het kruis ook. Al stiet gij den dwaas met een stamper in een mortier te midden van het fijn gestooten graan, hij zou zijne dwaasheid niet van hem aflaten. De zonde wordt aan het kruis bovenmate zondigende, de genade boven mate ontferming.

En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons.
Twee kwaaddoeners, roovers, moordenaars, zooals er destijds zoovelen waren, zijn gehangen ter weerszijden van den Heere Jezus. Wellicht behoorden zij tot de bende van Barabbas. Zij zijn gegrepen, ter dood veroordeeld en hun vonnis wordt heden voltrokken. Hun zondegenot is kort, hun berouw zal langdurig zijn. Zoo laat het zich aanzien tenminste als wij hooren hoe zij zich gedragen aan het kruis. Wat behaalt de mensch zich door de zonde anders dan ellende, lichamelijke smart en een worm, die niet sterft? Hoe vele millioenen storten als de kudde zwijnen van de stijlte in de zee van eeuwigen jammer en rampzaligheid.
De eene moordenaar opent zijn brutalen mond en openbaart de weerspannigheid van zijn verharde hart. Geen berouw is in zijn boezem. Geen vraag naar vergeving komt over zijn lippen, omdat het ware schuldbesef ontbreekt. Zelfs de folterende pijn kan hem daartoe niet bewegen. Wat is de mensch? Zijn nek is een ijzeren zenuw en zijn voorhoofd koper, hij weigert schaamrood te worden. Den gang van Jezus naar Golgotha hebben zij meegemaakt. Zij hebben gezien, hoe Hij zich omkeerde en de klagende en weenende vrouwen van Jeruzalem had vermaand: Weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uwe kinderen. Hij had het oordeel aangekondigd en het gericht als nakende voorzegd. Aan het kruis hebben zij gehoord, hoe Hij zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen. Daar hangen zij nu. Nog enkele uren en zij geven den laatsten snik, om te verschijnen voor een rechtvaardig God, die den schuldige geenszins onschuldig houden zal.
De gedachte aan dat oogenblik moest des menschen ziel en gebeente doen beven. Doch daarvan blijkt niets. Hoe menigeen sterft weg, óók op het ziekbed, zonder besef van dood en eeuwigheid, vaak te ziek en te gedachtenloos om er bij stil te staan wat het eeuwig lot zal zijn. Vaak bedrogen door de naaste verwanten of verzorgers, die hen nog misleiden aan den rand van het graf. Welk een taak met stervende menschen te verkeeren. Waar en oprecht te zijn, wetende dat alleen door het bloed van Jezus redding en zaligheid is te verkrijgen voor den door schuldbesef getroffen en verslagen zondaar. Hoe weinig komt het voor, dat een menschenkind met gegronde hope of zekerheid des geloofs in vrede mag afreizen, ziende op den Man van smarten. Zalig te weten in leven en sterven Zijn eigendom te zijn, te rusten in Zijn rantsoen, dat alleen God kan voldoen. Maar het is toch eigenlijk eene zware verantwoordelijkheid met menschen om te gaan, levend of stervend, die allen voor eene eeuwigheid zijn geschapen. Wie zal trouw worden bevonden?
De moordenaars, vooral de eene, lastert den Heere Jezus. Neen, niet zijne misdaad doet ons het ergste vreezen, maar de verharding zijns harten. Hij wil niet buigen voor God en daarom wanhoopt hij. Hij wil niet sterven en toch moet hij den dood ingaan. Hij wil niet schuldig zijn en toch zijn geweten vloekt hem. Hij wil niet voor den Rechter van hemel en aarde verschijnen en toch zal hij moeten. Zoo is de mensch van nature. Want de geveinsde droefheid over de zonde, de onderwerping uit nood stamt toch uit denzelfden verdorven wortel. Alleen het bloed van Christus maakt ons waarachtig boetvaardig en wekt in onze ziel liefde tot God, ook als Hij ons moet straffen om onze zonde. Maar dan wordt ook het verlangen geboren naar verzoening met dien God, dien wij zoo menigmaal en zwaar beleedigden. Is er nog een weg om deze straf te ontgaan en wederom tot genade te komen? Ja, die weg is er. Die weg is daar aan hetzelfde kruis, in Hem, die zich de weg kon noemen.
Die moordenaar is vergramd tegen de genade en daarom braakt hij lastertaal uit. Hij verwerpt den eenigen weg des behouds... gelijk wij allen van nature doen. Maar genade kan verbreken en verteederen, dat blijkt ook aan het kruis.
Hij lastert Jezus en wil zeggen: Gij zijt even machteloos als wij. Verlos uzelven en ons indien Gij de Christus zijt. Hij stelt zich op één lijn met den medekruiseling aan wiens zijde hij hangt. De nagalmen van die bittere woorden zitten in ieder menschenhart en de vrome mensch moge bedenken, indien hij niet als een goddelooze zich leert kennen dat hoeren en tollenaars hem zullen voorgaan in het Koninkrijk der hemelen. Zwijg mij maar van God. Waarom dit verlies, waarom die smart? De hoogmoed en trotschheid van dien zondeworm — mensch geheeten — is onbeschrijfelijk. Daarom zie ik weer naar Jezus en stamel: dat gij voor dezulken wildet sterven en Uw bloed storten. Eeuwig wonder van genade, dat ik op Uw hart was gebonden.
Jezus antwoordt niet op zijn lastertaal; Zijne ure is nog niet gekomen om zich te wreken op de versmaders van Zijn bloed. Hij heeft immers zoopas gebeden: laat de avond van den dag der genade langzaam volgen op den middag. Hij zwijgt ook nu in den hemel op het getier Zijner vijanden en... naar het plan der goddelijke liefde roept Hij er door de almacht Zijner genade tot het leven. Straks begint Hij den rechtshandel, dan zal de spot verstommen en de bergen zullen de bede weergalmen: Valt op ons en bedekt ons voor het aangezicht desgenen, die op den troon zit.
Ontzettend sterven. Golgotha plaatst ons bij de geopende hel. Het pijnlijk gevoel van Gods toorn doet het hart zwellen van vijandschap en de schennige vuist wordt gebald tegen dien God, wiens doen is met majesteit. De wapens neer, de wapens neer, o oproerig geslacht, anders zult gij met Saul in uw eigen zwaard storten en vergaan.
De geopende hel, zoo zeiden wij. Of is dit geen afgrondstaai en afgrondsbestaan? Maar nog veel klaarder ligt de hel open voor Jezus. Hij draagt de helsche angsten en smarten in deze ure. Nedergedaald ter helle! De versmaadheid dergenen, die U smaden, is op Mij gevallen. Juist op Golgotha staan wij bij de open hel, aan den rand, er boven zwevend, vallend...! Is het niet waar, dat zóó Gods gekenden hun leven leeren zien en kennen in de tijden van zielsontdekking en verslagenheid voor God? Ik had dat alles rechtvaardig verdiend. Wordt deze belijdenis niet vrijwillig uitgesproken? En toch, die dorst naar genade en verzoening! Zalig wie dat leert verstaan en dien weg mag gaan. Iets leeren al Gods gekenden daarvan, opdat zij weten, dat God heilig en rechtvaardig is, maar ook, opdat zij dien Borg noodig krijgen en dierbaar achten boven eigen leven. Jezus kent het vloekwaardige van de zonde, want Hij is er mee beladen en moet den toorn Zijns Vaders indrinken. Hij brandt in Zijne ziel, maar de gloed van Gods gramschap zal vervlammen op Zijne reine Middelaarsziel. Hij twist Sions twistzaak heden. Hij betaalt het rantsoen. Het gaat richterlijk toe aan het kruis. Niet één penning wordt Hem geschonken. Hij moet betalen wat Hij zelf niet schuldig is, maar anderen misdeden. En die misdaad was zwaar. De schuld groot.
Doch wij zien aan het kruis nog iets anders. Hij toont ons daar ook de kracht van Zijn dood in den anderen moordenaar. In de belijdenis van dien man beluisteren wij de kracht van Jezus' bloed tot verbrijzeling en boetvaardigheid. Het scherm valt naar linksch...! Zoo dan: Hij ontfermt zich diens Hij wil en Hij verhardt dien Hij wil!
Maar de andere moordenaar bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardig, want wij lijden straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.
Is hier niet de vrucht van het eerste kruiswoord: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen? Met het bedekkende schild der genade komt Jezus tusschenbeide, opdat ook deze misdadiger niet worde getroffen door het wraakzwaard Gods. Hij was niet beter dan zijn medekruiseling. Dat had hij nog getoond door eerst mee te lasteren. Doch er is een plotselinge verandering ingetreden in zijn innerlijke wezen. Hoe het zoo gekomen is, kan hij zelf niet zeggen. Hij is getroffen, hij is gewond, hij is beangst over dood en eeuwigheid. En die kruiseling naast hem trekt hem. Best mogelijk, dat de linker moordenaar zijn makker of held is geweest in de zonde. Zij weten niet wat zij doen, sprak Jezus zooeven. Deze man begint het te weten. Daarom is zijn hart verscheurd en zijn gansche denken is omgekeerd. Dat hij zoo laat bedenkt wat hij heeft misdaan! Zijne oogen gaan open voor zijn misdrijf en zonde. Hier aan het kruis overziet hij met één oogopslag zijn heele zondige, verdwaasde leven. Heel zijn goddeloos bestaan staat voor hem en alles vliegt hem aan. Ziet ge niet hoe angstig zijn gelaat is geteekend? Maar wat zien we dan hier aan het kruis anders dan de kracht van dien stervenden Jezus en de macht van Zijn hartebloed? Zie, door Hem bearbeid aan het kruis, naast hem hangend, wordt zijn hart vol van diep en groot berouw. Zijne zonde drukt Hem terneer. Doch gelukkig niet alleen hem. Neen, Jezus naast hem wordt er zwaarder door gebogen dan de moordenaar zelf. Ook de zonde van dien moordenaar is geladen op Jezus' schouders, opdat hij vrij zou zijn van schuld. Dat geschiedt hier op Goeden Vrijdag.
De moordenaar wordt schuldig in eigen oog en daarom bekent hij rechtvaardig deze straf te hebben verdiend. Hij kan wel vergeleken worden bij een zinkend schip, dat elk oogenblik kan verdwijnen in de diepte der onmetelijke wateren... nog één vuurpijl wordt afgeschoten. Maar wat met dien moordenaar geschiedt, geldt toch ook eiken zondaar, die ontdekt wordt aan zijne ongerechtigheid, en die ongerechtigheid moet vergroot zien aan het kruis, als ons wordt ontdekt tegen het Evangelie te hebben gezondigd. Christus te hebben versmaad met of zonder, of juist door onzen godsdienst. Onze zondeschuld raakt niet alleen den Vader, maar ook den Zoon, die vleesch werd en den Heiligen Geest, dien wij weerstonden en smarten aandeden. Zal het ooit waarlijk goed met ons worden voor de eeuwigheid, zoo is ons van noode grondig ontdekt te worden aan onze schuld en misdaad. De moordenaar is er het voorbeeld van. Hoor, hij bestraft zijn medekruiseling. Vreest gij ook God niet?
Waar haalt hij toch den moed vandaan om een ander te bestraffen? Kon die niet zeggen: zie maar naar uzelf. Eigen zonde waarlijk bekend en gevoeld, moet noch mag den mond snoeren. Het is een bekend feit, dat een schuldige consciëntie noopt tot zwijgen, om het niet nog benauwder te krijgen. Toch is het omgekeerde het geval. Juist het getuigen tegen de zonde, waaraan wijzelven werden ontdekt, geeft verlichting des gemoeds, ook al kan daarna de bestrijding zeer fel zijn, als de vraag wordt voorgelegd van binnen: Was dat nu oprecht? W i e zijt ge zelf? Ik zou maar voorzichtig zijn en niets meer zeggen! Als eigen zonde beleden, beweend en gehaat is, dan juist zal onze bestraffing klem hebben en gespeend zijn aan eigengerechtigheid. Wij moeten leeren onszelven in het bestraffen van het kwaad mede te bestraffen. Dat vinden wij hier bij den boetvaardigen moordenaar. Zelf had hij ook God niet gevreesd, jaar in jaar uit. Nu vreest hij God niet slaafsch, maar hij is vervuld met diepen eerbied voor God en omdat hij gezondigd heeft, kan het niet anders, of ook vreeze in den zin van schrik is over hem gekomen. Toch wil hij God niet ontvluchten. Hij bestraft de zonde in zijn naaste, veroordeelt zichzelf, wordt bereid voor de genade door de genade. Zie wat dan Christus, hangend aan het kruis, vermag! Neen. Hij hangt daar niet als martelaar, maar als zondendrager en duivelverwinnaar, die Gode het rantsoen betaalt.
W i j toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, zoo brengt de moordenaar naar voren.
Hij klaagt niet over zijn zware straf. Hij vraagt ook niet aan den Heere Jezus: verlos uzelven en ons. Neen, hij aanvaardt de straf en acht het recht, dat hij op deze smadelijke wijze moet gaan in den dood. Hij pleit geen verontschuldiging, dat hij het slachtoffer is geweest van zijn omgeving of familie. Niets daarvan komt over zijn lippen en het is blijkbaar ook niet in zijn hart. Hij is schuldig, onontschuldigbaar schuldig! Ik zal maken, dat zij een welgevallen zullen hebben aan de straf hunner ongerechtigheid, spreekt de Heere. Hoe schoon, hartinnemend klinkt de taal van dezen boetvaardigen zondaar. W ij zien van hem naar den middelsten kruiseling, die toont wat Zijn zelfofferande vermag. Lezer, kent gij die belijdenis, die hartelijke, ten volle gemeende belijdenis van zonde en schuld? En dat niet terwijl het gevaar voor straf niet dreigt, maar terwijl het zwaard der gerechtigheid boven uw hoofd zweeft, ja, uw hart raakt. W a n t ja, als het gevaar verre is, dan gaat het nog wel te zeggen, dat wij schuldig zijn en straf verdiend hebben, maar als de straf bezig is voltrokken te gaan worden en we dus wezenlijk met den God der wrake van doen krijgen, dan is het geheel anders. Dan is het werkelijkheid voor ons, wat wij belijden.
W a t merken wij verder op in zijn getuigenis? Hij rechtvaardigt den Heere Jezus. Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. Dat heeft Pilatus ook gezegd: Ik vind geen schuld in dezen mensch, en toch bleef Rij onbewogen. Zijn vrouw had tot hem gezonden om te zeggen: Heb toch niet te doen met dezen rechtvaardige, want ik heb dezen nacht veel om hem geleden in den droom.
Hoe hartelijk neemt de moordenaar het op voor Jezus, dien hij heeft hooren spreken en bidden. En de Heilige Geest had hem krachtdadig overtuigd van zonde. Dan nemen we het altijd op voor de onschuld, want we zullen niet dulden, dat de naam en het goed gerucht van onzen naaste wordt bezoedeld in onze tegenwoordigheid. En dan Jezus! W a t van geen mensch gezegd kan worden: Hij heeft niets onbehoorlijks gedaan, dat geldt van Hem, die vragen kon: wie van u overtuigt Mij van zonde? Ootmoed voor de majesteit der wet gaat gepaard met het getuigenis van de vlekkeloosheid van het Lam. Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan! Gelukkig niet, want dan had Hij onze Middelaar niet kunnen zijn. Maar Hij was heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Zoo mag de moordenaar Hem in beginsel zien. De blik op Jezus begint met Zijn onschuld te belijden en dan Zijn macht om te redden, want het kruis voert Hem naar de kroon. De moordenaar wordt waar voor God en zichzelven. Wat de zoendood van Jezus toch vermag! Hier is nu de kern van Goeden Vrijdag.
In de ziel van den moordenaar werd plotseling het geloof gewekt. Tevoren was er van dien aard niets. Hij had den Heere Jezus ook nog gesmaad aan het kruis. Ziehier dan de vrijmacht en de almacht der genade. Zoo is dit geloof een groot wonder van genade. Hij krijgt belang in de zaak van Jezus, terwijl Hij hangt aan het kruis, van alle eer ontbloot en de discipelen zijn gevloden.
Zijn geloof was zeer helder en beslist. En dat bij zware folteringen waar een mensch gewoonlijk genoeg heeft aan zijn lichaamssmarten. Helder en klaar spreekt hij zijn bestraffing uit en zijn rechtvaardiging van Jezus. Ik heb alles misdaan, maar... deze! En toch, dat deze als misdadiger valt, brengt eeuwige behoudenis. Zijn geloof had een vredezoekende kracht. Zijn door pijn samengetrokken hoofd buigt hij naar Jezus heen. Want als hij zijn medemoordenaar aanspreekt, ziet hij langs Jezus heen. Zijn geloofsbelijdenis was van de rechte soort. Hij openbaarde een heilige afkeer van de zonde. Hij bestrafte daarom zijn metgezel. Maar, dat niet alleen. Hij beleed eigen zonde met zelfverfoeiing en verheerlijkte Christus. Ook merken wij in zijn gedrag nog op, dat hij het heil zocht van zijn naaste.
Zoo zien wij aan het kruis ook belicht de verkiezing en verwerping, die door den Middelaar worden aanvaard uit de hand des Vaders. Christus scheidt ten doode en ten leven. Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Jezus predikend aan het kruis V.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's