Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus predikend aan het kruis VI (slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus predikend aan het kruis VI (slot).

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 23 vss. 39-—43. En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos uzelven en ons. Maar de ander antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

Op de belijdenis des geloofs van den moordenaar hebben wij de aandacht gevestigd. In de donkerheid des doods, temidden van een dikke wolk van toorn, brak het schemerlicht der genade door in de ziel van den kwaaddoener.
Luisteren wij nu naar het gebed des geloofs, dat vloeide van zijn veege lippen, geweld uit een verbroken gemoed, dat God recht en gerechtigheid toekende. Zie, daar wendt de moordenaar zich naar Jezus. Hij spreekt niet meer over Hem heen, maar richt zich tot Hem. Beteekenisvolle wending van het hoofd. Hierin is de bekeering zijner ziel als zichbaar ons voor oogen gesteld. Hij wendt zich af van zichzelven en al het zijne. Zijne misdaad is zwaar, maar zijn hart gaat open voor de genade. Het zou wel groot zijn, indien hem genade werd bewezen, doch niet te groot, want juist dan verheffen wij de genade op het hoogst, als ze voor ons mogelijk is. In al de woorden, die hij spreekt, schittert de genade van den Zaligmaker. Zijne ziel wordt getrokken door den Man van smarten, zijn oog geboeid door Zijn stervensblik.
Heere, gedenk mijner als gij in uw Koninkrijk zult gekomen zijn.
Hoe schoon is deze belijdenis en dat onder deze omstandigheden. En dan van de lippen van dezen man. Zijn oog is helderziend in duisteren nacht. Hij noemt Hem niet Rabbi, maar Heere. Hij geeft Hem den majesteitstitel. Zoo brengt hij tot uitdrukking zijn geloof in het bovennatuurlijke wezen van dezen kruiseling. W i j kunnen niet zeggen in hoeverre hij bewust de kracht van dit Heere verstond. Maar daar gaat het ook niet om. Het was waarheid. En waarheid in nevelen gehuld met geloof is beter dan klaarheid van kennis, met belijdenis der lippen, zonder zielzaligend geloof.
Het geloof als een mosterdzaad verzet nog een berg in het hart der zee. Hoewel de Zaligmaker gehuld was in de wolken van Gods toorn, ontdaan van alle heerlijkheid, zoo zag de moordenaar nochtans majesteit en glorie in Hem. Hij gelooft, dat Hem een Koninkrijk zal worden toebedeeld. Gij zijt niet van de aarde, zoo wil hij zeggen, maar de gezegende Gods. Hij zag de heerlijkheid in dien versmaden Jezus van Nazareth,
Hij wil met deze woorden ook zeggen, dat zijn verhouding tot zichzelven, wereld en zonde, volkomen is gewijzigd, ja, omgekeerd. Hij laat hier zichzelven los. Hij werpt zich op Immanuël voor tijd en eeuwigheid. Hij mag voor anker gaan nu zijn levensschip wordt gebroken. Zalig, wie aldus alles mag loslaten om zich te werpen in de armen der genade.
Heere, zoo noemt de moordenaar dezen Koning, die daar hangt aan het kruis. Hij heeft geen kroon dan van doornen, geen purper dan zijn bloed, geen hofstoet dan die van beulen en kwaaddoeners. Is het niet naar waarheid opgemerkt: Hoe helder was het gezicht der oogen van dezen moordenaar, die hier in den dood leven, in vernedering majesteit, in schande glorie, in slavernij koninklijke waardigheid konden zien. Ik vraag of er ooit sedert de wereld begon, een zoo schitterend voorbeeld van geloof is geweest. (Calvijn.)
Gedenk mijner, als gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. Gedenk mijner, zoo vroeg, ja, zoo smeekte eenmaal Jozef aan den schenker, die aan hem zijn vrijheid had te danken. En wat lezen wij? Maar de schenker vergat Jozef.
Zoo doet de Heere Jezus niet. De Heere gedenkt in eeuwigheid Zijn verbond. W a t is deze ontboezeming des harten rijk aan diepen inhoud. Heere, gedenk mijner...
Stervende belijdt hij te gelooven in een onvergankelijk, onzichtbaar rijk, dat dezen gehangene tot Koning zal hebben, die Zijne onderdanen zal zegenen. Het is een rijk der glorie en der zaligheid. Deze Koning zal den troon Zijns Vaders Davids ontvangen en Zijner grootheid, Zijner heerschappij, zal geen einde zijn op den troon Davids. Zijn schepter zal zich bewegen va.; de zee tot aan de zee en van de rivieren tot aan de einden der aarde. Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid en Z i jn heerschappij eene eeuwige heerschappij. De weg m a r de kroon gaat langs het kruis. Dat zien wij van nature niet. Integendeel, als wij gebogen gaan onder druk en leed, vervaard van hart, dan zien we geen lichtende toekomst, maar ondergang en verderf. Alleen het geloof vermag leven te zien in den dood. Hoe diep /erlicht is deze moordenaar in zijne ziel. Maar zoo is het toch eigenlijk altijd met het geloof. In den nacht ziet het geloofsoog net meeste licht stralen van het kruis van Christus. Hij is de blinkende morgenster, de star uit Jacob. Als de zon op aarde schijnt, kunnen wij het licht dezer ster niet zien. De moordenaar zou zich zalig weten, indien deze Koning hem slechts gedacht. Dat ware genoeg om voor eeuwig gelukkig te zijn. Het is tegelijk een gebed om genade en eene erkenning van de macht van dezen Kruiseling. Hij heeft recht en macht aan een uitgeworpene, een met doem en vloek beladene, een plaats te geven in Zijn Rijk, dat Hij zeker zal in bezit nemen.
Wie tot God komt, moet gelooven, dat Hij is en een belooner dergenen, die Hem zoeken. Het is juist het ongeloof, dat ons afhoudt van Christus en Zijn kruis. Dat wil nu niet zeggen, dat het gaat met een mondbelijdenis, maar dat het ontbreken van het geloof openbaart de vijandschap, het afgekeerd zijn van God in onze natuur. Vele benauwde zielen ontbreekt het aan waarachtig geloof, dat zich verlaat op den Heere. Dan toch verdwijnt onmiddellijk de angst en vertwijfeling uit de ziel en wordt hope geboren ten leven. Zie eens hier aan het kruis bij dien moordenaar! Het geloof is zoo krachtig werkzaam, dat hij zich laat neerzinken in zijn nood en stervensellende op Christus. Ook staat voor hem de gewilligheid van Jezus vast. Niet doordat hij er beschouwingen over kan houden. O neen, daar is nu geen tijd voor, maar de praktijk van het beoefenend vertrouwen des harten wordt gewerkt door den Heiligen Geest in hetzelfde oogenblik, dat hij zijn hoofd ombuigt in de richting van den Man van smarten. Hier is een innerlijke overgave aan Christus in het aangezicht des doods, bij aanvaarding van het verdiende vonnis. De Heilige Geest ontdekt niet alleen het recht, maar laat ook licht opgaan over de genade, verschenen in Immanuël. Welk een loffelijk getuigenis gaf hij van Jezus, door allen veracht en gesmaad. Was het dan niet waar, dat Hij als een gevloekte daar hing, en scheen het dan niet alsof God Hem had verlaten? Hij zal het zelf weldra uitroepen in bitteren weedom des harten.
Toch mag de stervende moordenaar in dezen Jezus heerlijkheid zien en verwacht hij Zijne glorie. Hij vertrouwt zijn lot eeuwiglijk aan dezen Koning toe en vleit zich in den schoot Zijner barmhartigheid neer. Hoe wonderbaar van iemand aan het kruis geklonken, deze sprake te hooren. Hij is diep ootmoedig en kinderlijk vertrouwend. Heeft hij het recht Gods aanvaard, nu legt de Heilige Geest hem aan den boezem van Jezus, die stervende ook zijn schuld verzoent en hem aangenaam maakt bij den Vader. Gedenk mijner...
Treedt voor mij, onwaardige, in. Gij Koning der Joden. Tusschen God en zijne ziel begeert de ontdekte verloren zondaar, Jezus. Hij is toch de eenige Middelaar Gods en der menschen. Het valt ons op, hoe voor het verbroken geloovig gemoed de wonderen des evangelies snel worden ontsluierd. Alleen door genade kunt gij zalig worden, indien gij slechts de smarten uwer godvervreemding kent, dan zult gij ook ondervinden. dat er bij den Heere uitkomsten zijn tegen den dood. Heere, gedenk mijner. Geen gerechtigheid is in den mensch, waarop hij zich zou kunnen beroepen, maar enkel de genade is zijn pleitgrond. Alleen Zijn gedenken maakt ons zalig door vrije genade. De stap over de grenzen kunnen wij alléén veilig doen op Zijn kosten. Als ik iemand gedenk, wil dit niet zeggen, dat ik zijn beeld mij voorstel, maar hem help; opgewekt word doordat hij voor mij staat om hem de helpende hand te bieden. Welnu, de moordenaar begeert, dat de Zaligmaker, wanneer Hij in Zijn Koninkrijk is gekomen, hem zal gedenken ten goede. Wij lezen van den dichter, dat hij bad: Gedenk mijner, o Heere, naar het welbehagen tot uw volk, bezoek mij met Uw heil.
De Heere houdt eeuwig de Zijnen in gedachtenis. Zie, Ik heb u in mijne beide handpalmen gegraveerd, uwe muren zijn steeds voor Mij. Hun aller beeld staat in zijn hart, Hij gedenkt in liefde; in Zijne handen, Hij gedenkt om te helpen en te verlossen. Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij. En dan... mijner gedenken in den Zoon Zijner liefde! In ontfermen, in genade! De Heere gedenkt altijd Zijn Kerk, want als Hij Jezus ziet, aanschouwt Hij hen allen in Hem zonder smet en rimpel, als rechtvaardigen en heiligen. Maar ook de Borg gedenkt hen, want Hij draagt hen op Zijn hart en op Zijn almachtigen schouder. Hij gedacht hen in liefde juist aan het kruis en ging voor hen sterven, opdat zij het leven zouden erven.
Zou ook eene vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars schoots... schoon deze vergate, zoo zal Ik u niet vergeten...
Nu verzoekt de moordenaar de gedachtenis van Jezus. Hij acht Hem machtig om te redden, machtig om te vrijwaren van het verderf. Van Hanna lezen wij, dat zij bad: Heere der heirscharen, zoo Gij eenmaal de ellende uwer dienstmaagd aanziet en mijner gedenkt, en uwe dienstmaagd niet vergeet, maar geeft haar een mannelijk zaad, zoo zal ik dat den Heere geven alle de dagen zijns leven... En dan lezen we van het verhooren harer gebeden: En de Heere gedacht aan haar. Kom, leg uwe verzuchtingen, alle uwe reine begeerten voor natuur en genade in Zijnen boezem. Hij zal gedenken! Maar dit gedenken vindt alleen zijn grond in Gods welbehagen. Alle eeuwen door blijft het lied nieuw! Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. Gedenk, Heere, Uwer barmhartigheden. Wij wenschen te wonen waar Gods gekenden woonden; te vernachten waar zij vernachtten; te rusten waar zij legerden. Hoe ootmoedig, verreikend, onderworpen en veelomvattend is deze bede.
En de Heere heeft beloofd: Gij zult door Mij niet vergeten worden. Alleen genade kan ons redden, genade rijk en vrij.

Slechts genade geeft mij moed,
Ja, Gods genade in Jezus' bloed.
Hoe diep der zonden stroom moog' gaan
W a t is hij bij dien oceaan?
Niets ben ik waard! W a t zegt het? W at
Genade zoekt een ledig vat.
Vraagt Gods gena naar werken? Neen!
Gena kent schuld en schuld alleen.

Dat wil niet zeggen, dat voor den begenadigde de zonde geen afschuwelijke zaak zou zijn. Hoor maar: de zonde is mij de dood geworden. De zonde is en blijft op zichzelf doemwaardig en walgelijk, maar dat neemt de alleenheerschappij der genade niet weg. Neen, dat maakt haar des te dierbaarder:

Ik weet, dat wie genade heeft,
Onmoog'lijk in de zonde leeft;
Doch voor mijn God, maakt niets mij goed,
Dan Jezus... Jezus met Zijn bloed.

Zoo beluisterden wij het gebed des geloofs van dezen stervenden misdadiger, die door het menschelijk recht was veroordeeld om een misdaad, die den dood verdiende. Maar het vonnis wordt uitgevoerd ter plaatse, waar genade wordt verkregen door recht in het bloed des kruises. Hij riep tot den stervenden Zaligmaker. Hij erkende Zijn Koningschap en Rijk. Hij zocht geestelijke zegeningen. Zijn gebed is even ootmoedig als krachtig. Gedenk, gedenk mijner... onwaardige, verlorene. Gedenk, Heere gedenk mijner... als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.
De moordenaar verwacht dus, dat Jezus een Koninkrijk zal beërven, dat Hij — hoe, dat wist de moordenaar niet — in heerlijkheid zal regeeren en dat Zijne onderdanen gelukkig zullen zijn.
Luisteren wij nu naar het antwoord op het gebed:
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
De stervende Zaligmaker aanvaardt de hulde van den moordenaar en verleent hem gratie voor de vierschaar Gods. ook al moet hij sterven aan het kruis. Hij is zich steeds bewust, dat de overwinning de Zijne is, te midden van alle verschrikkingen, die Hij moet doorworstelen. Ook deze moordenaar was een gegevene des Vaders, en daarom is hij besloten in die doornagelde handen. Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Niemand zal dezelve uit mijne handen rukken en niemand zal hen rukken uit de handen Mijns Vaders. Juist door het kruis verwierf Hij het recht anderen het leven te schenken en te vrijwaren van den vloek. Vader, zij waren Uwe, doch Gij hebt ze Mij gegeven.
Zoo wordt de laatste metgezel op aarde Zijn eerste metgezel aan de poort van het paradijs. Immers, de Heere Jezus stierf een paar uur vóór den moordenaar. Wie komt daar binnen door de paarlen poorten? De moordenaar aan het kruis! Het was als wilde Jezus zeggen: Ik breng één zondaar meee die ten voorbeeld strekt van al de overigen. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Hier is een plechtig amen. Het zal waar en zeker zijn. Met eede belooft de Heere Jezus den moordenaar het leven en de zaligheid. Want met Jezus in het paradijs zijn is toch zeker zaligheid.
In het paradijs. Het woord herinnert aan den hof van Eden en spreekt ons van vrede en zaligheid. De apostel Paulus noemt den hemel het paradijs. Hij was derwaarts eenmaal opgetrokken en had onuitsprekelijke dingen gehoord. Johannes op Patmos beluistert dit woord van zaligheid van de lippen van den verheerlijkten Kruisvorst: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. Eenmaal lag het paradijs op aarde, in de scheppingsharmonie opgenomen, toen de Heere God hemel en aarde had voortgebracht. In dat paradijs, op deze aarde, wandelde de Heere met zijn schepsel in zalige harmonie. Geen wanklank der zonde werd gehoord. Maar, toen wij hebben gezondigd in ons hondshoofd Adam. werden wij verdreven uit den hof en een engel, een cherub met het vlammend zwaard, bewaarde den toegang tot den boom des levens. O p aarde is het paradijs verdwenen, maar in den hemel wordt het opgenomen. De hof ligt nu in de stad en de rivier van het water des levens stroomt er door. Het geboomte des levens groeit er ongestoord en geeft zijne vrucht van maand tot maand. Daar is geen opdracht, zooals in het paradijs: den hof te bebouwen en te bewaren, want de vijand kan er niet inkomen om te verderven en deze hof behoort niet tot die scheppingsorde, waarvan geschreven staat: De Heere God schiep haar om die te volmaken. Het paradijs ligt in den hemel, ja, is de hemel in zijn middelpunt. Daar is ook de schoot van Abraham, den vader der geloovigen. Daar dienen de engelen ongestoord. Daar juichen de zaligen. De sleutel van dit paradijs is het kruis van Golgotha. Het verloren paradijs wordt op Goeden Vrijdag herwonnen. Van dit heilsfeit is de stervende Zaligmaker zich volkomen bewust. Dat sterkt Hem om te sterven den vloekdood. Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde eenmaal gestorven en wat Hij nu leeft, leeft Hij Gode. Hij is dood geweest en ziet. Hij leeft tot in alle eeuwigheid. Hij heeft de sleutels van hel en van dood. Dit paradijs hergeeft meer dan werd verloren. Geen engel behoeft den toegang te bewaren, want daar komt niets in. dat verontreinigd is of gruwelijkheid doet, maar wier namen geschreven staan in het Boek des levens des Lams. Hier komen binnen degenen, die niet meer zullen kunnen zondigen, maar in hun leven klaagden: de zonde is mij de dood geworden. Zou de moordenaar de kristallijnen beken niet hebben hooren ruischen temidden van de verschrikking des kruises? Hij hangt daar aan het hout, terwijl over zijn schuldig hoofd begint te schijnen het licht des paradijses.
Wat het bloed van Christus vermag, het bloed van dit onbestraffelijk en onbevlekt Lam.
De moordenaar zal in gezelschap zijn, dat hem nooit verdriet. Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Het was een moedgevende waarheid, die de apostel Paulus neerschreef: Alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen. Wij denken ook aan het woord van den dichter: Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna in heerlijkheid opnemen. Luister ook naar het getuigenis van den ziener op Patmos: Die overwint. Ik zal hem geven te zitten met Mij in mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben met Mijnen Vader gezeten in Zijnen troon.
Deze Jezus is de kaars van de hemelstad, hare heerlijkheid en licht. Hij zal de Zijnen leiden aan de levende fonteinen der wateren. Heden zult Gij met Mij in het paradijs zijn. Als gij, mijn lezer, heden gingt sterven, zoudt gij dan den verheerlijkten Zaligmaker herkennen als dengene, die u kocht met Zijn bloed? Heden, zoo gij Zijne stemme hoort, zoo verhardt uwe harten niet, maar laat u leiden. Met Jezus in het paradijs of met den duivel in de plaats der buitenste duisternis. De scheiding is volstrekt en eeuwig. Er is geen overgangsterrein van het eene gebied naar het andere.
Zie op den man van smarten en versta, dat de zonde vreeselijk is, dat Gods heiligheid is als een vlammend vuur en Zijne gerechtigheid als een scherp gewet zwaard. Maar lees nu ook af van het kruis, de volkomen overwinning op zonde en dood; de volledige kwijting der schuld en zie hoe de vloek vervlamt op Jezus' reine Middelaarsziel. Straks breekt de zon weer door de wolken, en zal de Vader het voorhangsel doen scheuren in den tempel, van boven tot beneden. De steenrotsen zullen openbarsten en dooden levend worden. Hij is bezig te verdienen wat Hij uitsprak in het Hoogepriesterlijk gebed: Vader, Ik wil, dat waar Ik ben, óók diegenen bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt.
De Heere Jezus zegt zeer nadrukkelijk: Voorwaar, voorwaar! Onze Heere gaf zijn wil als oorzaak van de zaligheid van dezen man. En nog eenmaal wenden wij den blik naar den linker moordenaar en zeggen ontroerd en bevend: Zoo dan ontfermt Hij zich diens Hij wil en Hij verhardt dien Hij wil. En... waar het woord des Konings is, aldaar is heerschappij. Dit voorwaar is een geliefkoosde uitdrukking in den mond der waarheid. Hij is een God van eeden en zekerheden. Hier is de eed Gods in den mond des Middelaars. Het is toch duidelijk, dat dit woord niet ledig aan den moordenaar voorbijging, maar indaalde in zijn ziel en hem stervensmoed gaf, ja, stervensverlangen baarde. Hij geloofde, dat hij weldra, heden, met dezen Rechtvaardige in het paradijs zou zijn.
Hoort deze hartinnemende belofte van den Heere Jezus: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Heden. Zoodra de moordenaar den laatsten snik zou geven, zou hij bij Jezus zijn in het paradijs, die enkele uren vroeger dan de moordt naar, den geest gaf en dien beval in de handen Zijns Vaders. Hij zou verwelkomd worden door de engelen en zaligen en zijne plaats innemen onder de verloste schare. Hij zou echter nog niet aanstonds Jezus zien, zooals hij Hem nu lichamelijk aan het kruis zag hangen. Immers drie dagen zou de Leeuw uit den stam van Juda slapen in het graf en ten derden dage verrijzen en pas na 40 dagen ten hemel varen. Dan zou ook de medekruiseling, die zalig werd door de verdiensten van Christus, Hem aanschouwen, dien ook hij had doorstoken met zijne zonden; aan wiens doornenkroon ook hij had meegevlochten. Heden. Geen vagevuur is er om de zielen der afgestorvenen te louteren, zooals Rome beuzelt. Neen, van stonde aan na dit leven wacht ons eeuwig leven of eeuwig sterven.
Christus kan een Voorwaar, een amen uitspreken, want Hij is de Amen van het verbond van het gedenken van Jehova. Van het kruis naar de kroon, van de doodsbenauwdheid van Golgotha naar de liefelijke bergen van Immanuël.
Deze mensch had een korte weg naar den hemel. Glorierijke Vorst des Levens! Wat uw genade toch vermag in weinige uren tot stand te brengen. In den morgen was hij nog een spotter, op den laten middag werd hij bekeerd en voor den avond was hij verheerlijkt voor den troon. Op den morgen in den staat der zonde, op den middag in den staat der genade, bij het vallen van den avond in den staat der heerlijkheid.
De historie des heils in hare toepassing voor de zondaarsziel trekt zich hier samen, zooals zelden het geval is. Op één dag van spotter tot lover, van vervloeker tot aanbidder. Het is niet toevallig, dat dit wonder juist geschiedt op Goeden Vrijdag. Het is als eene illustratie van hetgeen aan het kruis geschiedt. Het openbaart de verdiensten van Christus. Ge merkt echter alle trekken der waarachtige bekeering toch op in dezen man. Hij kende de waarachtige boetvaardigheid over zijne zonde, die hij met smart beleed. Hij sprak het in het aangezicht van den dood en het nakende verderf uit, dat hij straf leed, waardig hetgeen hij had gedaan. Zijn hart was verbrijzeld en de Heere verschoonde in het verbrijzelen niet. Hij beleed het récht Gods, dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn. Maar, daarbij bleef het niet Hij mocht ook erkennen de algenoegzaamheid van den Borg in zijn meest versmade gestalte, terwijl ieder zich haast van Hem afwendde. Hij geloofde in Zijne verlossende liefde en koninklijke macht en glorie. Hij ervaart, door Jezus' woord geloovig te aanvaarden, de schuldvergevende liefde, die hem ontlast van zijne benauwdheid en hem een uitzicht opent in de heerlijkheid.
Toch heeft ook de geloofsbeproeving niet ontbroken. Immers, na dit woord van Jezus volgt een drie-urige duisternis. De moordenaar hangt daar aan het kruis, de zon wordt verduisterd. Zelfs de algemeene gunst mag zich niet meer over Christus uitstrekken. Hij wordt van God verlaten. En omtrent de negende ure riep Hij: Eloi, Eloi, lama sabachtani, dat is: rnijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
Ook die woorden heeft de moordenaar gehoord. Heden met iemand in het paradijs zijn, heden. En hoort nu hoe Hij kermt, dat God hem heeft verlaten. Zou de menschenmoorder zijn pijlen niet hebben afgeschoten op het hart van dezen mensch? Zijn geloof ging in den smeltkroes en werd gelouterd vlak voor de poort van het paradijs. Ook voor dezen mensch zou het waar zijn: Maar, wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
Nog een enkel woord in het bijzonder tot degenen, die meenen, dat zij op hun sterfbed tijd genoeg zullen hebben om zich te bekeeren. Dwaze gedachte toch! W i e zegt u, dat gij bij uw bewustzijn zult wezen? Is het heden geen tijd om u te bekeeren? Zie Jezus hangen met uitgebreide handen, doornageld en bebloed. Luister! Wendt u naar Mij toe en wordt behouden, o alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer. De duivel fluistert: wacht maar af, geniet nog van het leven. Is dit leven dan iets anders dan een voortdurend sterven, zonder het leven uit het kruis. Haast u om uws levens wille, want het Woord zegt: Heden, zoo gij Zijne stemme hoort, verhardt uwe harten niet, maar laat u leiden.
Aan het kruis bewonderen wij de vrije genade, maar lezen met huivering ook het ontzagwekkend besluit der verwerping om eigen schuld en zonde.
De bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus onzen Heere.
Zoo voert Goede Vrijdag naar het feest der zalige verrijzenis. De Heere is waarlijk opgestaan, want Hij is gestorven om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.

P.S. Omdat wij de overdenking van dit kruiswoord eerst wilden beëindigen, moge de volgende week de Paaschoverdenking volgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Jezus predikend aan het kruis VI (slot).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's