Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VI.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inderdaad blijkt uit Jezus' prediking, dat Hij van gewelddadige maatregelen voor de uitbreiding van het Koninkrijk Gods niet wil weten. Hij bestraft Zijne discipelen, wanneer zij in vleeschelijken ijver daartoe overgaan. Dat volgt uit Zijne verschijning zelve, die daad van Gods wondere ontferming is, tot stand gebracht door de werking des Heiligen Geestes. Hij is ook uit dit oogpunt de vervulling van Wet en Profeten, die gekenmerkt werden door het Woord des Heeren tot Zerubbabel gebracht: ,,Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijnen Geest zal het gescheiden, zegt de Heere der heirscharen." God leert Zijn volk te leven uit en bij de wonderwerken des Heiligen Geestes, die als de derde Persoon in Gods heilig en Drievuldig Wezen tot ambt heeft, zooals onze oude Catechismus het ons leert: de heiligmaking. Hij maakt in schepping en herschepping Gods eeuwige gedachten tot werkelijkheid in de schepselen. En dus ligt het voor de hand, dat wij niet verwachten kunnen, dat de Heere Jezus geweldmaatregelen zal voorschrijven. Integendeel, Hij leert Zijnen discipelen, dat het genadewerk tot stand gebracht zal worden door den Heiligen Geest, dien Hij zenden zal van den Vader. Dus leert Hij hen ook het alles van dien Heiligen Geest te verwachten. Dat gaat zelfs zoo ver, dat Hij, wanneer de vervolging komen zal en zij zullen worden gebracht voor koningen en stadhouders om Zijns Naams wil, hen aldus vermaant: ,,En dit zal u overkomen tot eene getuigenis. Neemt dan in uwe harten voor, van te voren niet te overdenken, hoe gij u verantwoorden zult, want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan, allen, die zich tegen u zetten", Lucas 21 : 14, 15. Daaruit wordt het duidelijk, dat ook in de bangste ure Gods kinderen, om met den profeet te spreken, „van de baarmoeder af op God geworpen zijn". Van den Heere mogen zij het dus alleen verwachten, ook in de donkerste uren, ook in den zwaarsten strijd. Zij zijn tot een getuigenis, tot een „martyrium". En alzoo zullen zij dus de instrumenten zijn, waardoor de Heilige Geest Gods Woord spreekt te midden der wereld, die in het booze ligt, opdat daardoor Gods Koninkrijk komen zal.
Voor geweldmaatregelen, van welke andere zijde ook, is daarin geene plaats. En wij mogen dus niet verwachten, dat Jezus overheidsgeweld zal inroepen om Zijn Koninkrijk te doen komen. Het is dan ook waar, zooals op blz. 296 van de Acta der generale Synode der geref. Kerken van 1905 staat: „Alle poging om zijn rijk door uitwendig geweld uit te breiden of te verdedigen, heeft Christus derhalve tegengestaan en afgekeurd, omdat dit met den aard van Zijn Koninkrijk in strijd was' . Doch daaruit volgt niet. dat Hij daarmede ook maar eenige aanwijzing geeft met betrekking tot de taak der Overheid. Hij leert alleen in deze redenen, dat Gods Kerk, daar zij gewrocht is van den Heiligen Geest, uit diens arbeid leven zal en dus dat die Kerk geene geweldmaatregelen tot hare beschikking heeft, noch hebben mag.
En zooals dit door den Heere Jezus geleerd werd, heeft dit voor alle eeuwen een normatief gezag. Het Advies legt daarop terecht nadruk, maar verzuimt er de aandacht op te vestigen, dat deze door den Heere Jezus gepredikte beschouwing van de komst Zijns Koninkrijks ons niets leert aangaande de taak der Overheid. Jezus blijft zich beperken tot de voleinding van het Godsrijk, dus kan daaruit geene enkele conclusie volgen over de taak der Overheid. Dat blijkt nog veel duidelijker uit de gelijkenis in Matth. 13 : 29—31, waarop in het Advies niet alleen, maar ook reeds vroeger door Dr. Kuyper een beroep was gedaan. Het Advies luidt daarover aldus: „En dat dit niet alleen gold tijdens Zijne omwandeling op aarde, toen Hij nog in den staat der vernedering was, maar de blijvende grondwet zou zijn voor Zijn Koninkrijk, heeft Hij uitdrukkelijk geleerd in de gelijkenis van het onkruid op den akker. Want als de dienaars van den heer van den akker vragen: „wilt gij, dat wij heengaan en het onkruid vergaderen, geeft de heer ten antwoord: „Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met ditzelve de tarwe niet uittrekt. Laat ze beide te zamen opwassen tot den oogst, en in den tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: vergadert eerst het onkruid en bindt het in busselen om het te verbranden; maar brengt de tarwe saam in mijne schuur." Er wordt dan terecht voor de verklaring gewezen naar Jezus' eigen woorden in Matth. 13 : 36—43, waar de Heere, de Zoon des menschen, het goede zaad zaait, de akker de wereld wordt genoemd, het goede zaad de kinderen des Koninkrijks zijn. De vijand is de duivel, die het onkruid gezaaid heeft, als de menschen sliepen, de oogst is de voleinding der wereld en de maaiers zijn de engelen. Ten laatste wordt het onkruid verbrand in de voleinding der wereld.
Nu is dat alles volkomen juist, maar het doet mij leed te moeten opmerken, dat deze gelijkenis niets leert aangaande de taak der Overheid. Reeds Augustinus heeft, wijzende op Matth. 13 tegen de Donatisten geleerd, dat in de Kerk ook verkeerde elementen getolereerd moeten worden (Ep. C L X X I ), maar met de Overheidstaak heeft deze gelijkenis niet van doen. Daarom, als er gezegd wordt, Matth. 13 : 25: „En als de menschen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid midden in de tarwe en ging weg", dan wordt daarop verder geen nadruk gelegd, hoewel de vraag zou kunnen rijzen, of dan deze zaak-beschadiging van Overheidswege geen straf verdiende. De Heere Jezus verklaart het aldus in vers 39: ,,En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel." Daaruit blijkt dus, dat deze gelijkenis eene geheel andere strekking heeft dan ons leering te bieden aangaande de Overheidstaak. Doch dan is het beroep op deze gelijkenis daarvoor ook geheel zonder beteekenis. Deze gelijkenis heeft allerminst de bedoeling over de Overheidstaak ons het licht te ontsteken, leert ons in den diepsten grond, dat de Heere de kenner der harten is en niet de menschen. Dat dus de Kerk, met name in hare oordeelen, voorzichtig heeft te zijn en wij ook de Kerk met voorzichtigheid hebben te beoordeelen, wanneer het er op aankomt haar te toetsen op zuiverheid en reinheid. Daarom staat er in Art. 29 onzer Confessie: ..Wij spreken hier niet van het gezelschap der'hypocrieten, welke in de .Kerk onder de goeden vermengd zijn en intusschen van de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in dezelve zijn." Met de functie der Overheid heeft dit niet van doen. En daarom moet het beroep, dat de Adviseurs in navolging van Dr. Kuyper op deze gelijkenis gedaan hebben, volstrekt als niet ter zake doende, worden afgewezen.
Het behoeft geene nadere toelichting, dat de komst van Gods Koninkrijk verwerkelijkt wordt door het geloof, hetwelk de Heilige Geest, zooals de Catechismus ons leert, ..door het Evangelie werkt" in de harten en dat „de Zone Gods uit het gansche menschelijke geslacht Zich eene gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Woord en Geest in de eenigheid des waren geloofs van het begin der wereld tot aan het einde vergadert." Geweldmaatregelen zijn daarbij volkomen uitgesloten en van de Overheid is daarbij geene sprake. En dit niet, omdat de Heilige Schrift de Overheid niet zou erkennen en van haar bestaan en functie niet zou afweten, maar omdat deze bij de vraag, hoe God zijn heilsplan volbrengt, instrumenteel doordat onze verheerlijkte Middelaar in den hemel, die als onze hoogste profeet de volmaking van het Godsrijk tot stand brengt, de Overheid niet allereerst in het geding is. De Schriftgedeelten, waarop het Advies zich beroept, vallen daar wezenlijk buiten.
En zoo is het apriori te verwachten, dat ook de apostelen geen ander standpunt innemen, als zij spreken over den opbouw der gemeente. Zij hebben het alleen verwacht van Woord en Geest en niet van eenige andere macht in de wereld. Als daarom de Adviseurs wijzen op 2 Cor. 1 0 : 4, waar de apostel Paulus zich verdedigt tegen zijne belagers en zegt: ,,de wapenen van onzen krijg zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door God ", of in Ephese 6 den Christen als een krijgsman teekent, toegerust met ,,den helm der zaligheid en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord", dan heeft dit toch niets te maken met wat de Overheid heeft te doen. Daaruit kan alleen blijken, dat het Woord en de Geest de instrumenten zijn, waarvan God Zich bedient om Zijn Koninkrijk te bouwen. En als er geschreven staat, Rom. 1 : 1 6. dat het Evangelie eene kracht Gods is tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, wie heeft er dan ooit aan gedacht, dat daaruit ook maar iets kan worden afgeleid, dat op de Overheidstaak betrekking heeft. Gods Kerk is alleen tot bloei gekomen door de prediking des Woords en de kracht des Heiligen Geestes, die dat gepredikte Woord tot een vruchtbaar zaad der wedergeboorte maakte. Maar uit dat feit kan niet volgen, wat nu God van de Overheid vordert, en daaruit kunnen wij niet leeren welke taak zij heeft te volbrengen. Slechts dit ééne kan er uit worden geleerd, dat de gemeente des Heeren van geen vleeschelijke middelen mag verwachten de komst van Gods Koninkrijk. ,,Zij mag", en dit is terecht in het Advies (blz. 297) opgemerkt, ,,niet wijzer willen zijn dan God, die alleen door de prediking Zijns Woords Zijn Kerk wil uitbreiden en in stand houden.' Dit geldt de roeping der Kerk, doch daaruit volgt niet, wat de roeping der Overheid is, want deze is van geheel andere orde. En het is een fout in het Advies, dat het zonder meer uit wat tot de levensfunctie der Kerk behoort, een besluit trekt tot hetgeen de Overheid moet doen of niet moet doen.
Zoo staat er in het Advies, op blz. 297, van de Overheid: ,,Zij is dienaresse Gods; en daarom heeft zij zijn bevel te eerbiedigen. Zij mag de Kerk niet met het materieele zwaard beschermen tegen ketters; want Christus heeft aan Zijne Kerk het geestelijk zwaard geschonken, om dit te doen. Zij mag de afgoderij en den valschen godsdienst niet uitroeien en het rijk van den Antichrist te gronde werpen."
Welnu, dit is eene absoluut onjuiste conclusie, die de vrucht is van een logische fout, die op haar beurt geïnspireerd werd door de vooropgezette bedoeling der Adviseurs om die bepaalde woorden uit het gravamen te kunnen schrappen. De logische fout, waaraan de Adviseurs zich hebben schuldig gemaakt is die, welke in de oude logica genoemd werd: „metabasis eis allo genos", d.w.z. zij maakten de logische fout van een sprong van het eene gebied, dat der gemeente en haar leven, op een ander gebied, dat daarmede niet mag verward worden, namelijk het gebied van de Overheid. Zoo wordt er een begripsverwarring geboren, waardoor de geheele redeneering tot een valsche conclusie wordt gebracht. De vraag hoe God Zijne gemeente bouwt door Zijn Woord en Geest, is een geheel andere dan die vraag, welke taak krachtens den Woorde Gods aan de Overheid is opgedragen.
Deze twee vraagstukken: hoe God Zijn Kerk bouwt en Zijn Koninkrijk doet komen eenerzijds en anderzijds welke functie de Overheid heeft krachtens Gods Woord, moeten volstrekt onderscheiden worden. In het Advies worden deze twee geheel onderscheiden vraagstukken eenvoudig door elkander gehaspeld. En daarom is dit Advies geheel met de gegevens van Gods Woord in strijd. De Kerk heeft nooit afgoderij, valschen godsdienst en het rijk van den Antichrist met het materieele zwaard neer kunnen werpen, omdat zij dit zwaard nooit heeft ontvangen. De Kerk heeft alleen maar Gods Woord. Zelfs de Roomsche Kerk gaf de ketters als misdadigers over aan de Staatsmacht, maar de Kerk „non sitit sanguinem", dorst niet naar bloed! was de leuze.
Het is echter een geheel ande vraag, wat de Overheid moet en mag doen. Volgens de conclusie van de Adviseurs hebben de vrome koningen van Israël, heeft Asa, waarvan 1 Kon. 15 : 11 zegt: „En Asa deed wat recht was in de oogen des Heeren, gelijk zijn vader David", gedaan wat absoluut verwerpelijk moet worden geacht, toen hij de schandjongens opruimde en de drekgoden, die zijn vaders gemaakt hadden; deed Hiskia verkeerd met het wegnemen der hoogten en het breken der opgerichte beelden en de uitroeiing der bosschen. Doch de Schrift zegt: „Hij deed wat recht was in de oogen des Heeren." De Adviseurs zeggen van de Overheid: Zij mag de Kerk niet met het materieele zwaard beschermen tegen ketters, zij mag de afgoderij en den valschen godsdienst niet uitroeien, maar de Schrift zegt van de koningen, die het deden als van Hiskia: „hij betrouwde op den Heere, den God Israëls, zoodat na hem zijns gelijke niet was onder alle koningen van Juda, noch die voor hem geweest waren."
Vanwaar nu die tegenspraak tusschen hetgeen de Schrift leert en de conclusie, waartoe de Adviseurs komen? Omdat aan het Advies geen grondig Schriftuurlijk onderzoek ten grondslag ligt. Zij hebben het vraagstuk, dat in het geding was, verward met een geheel ander probleem, de roeping der Kerk en die der Overheid dooreen gemengd om te komen tot eene conclusie, die met Gods Woord volkomen in strijd is, want indien het waar is, dat de Overheid afgoderij en valschen godsdienst niet mag uitroeien, dan hebben de vrome koningen, die door den Heere geprezen worden, hun taak verkeerd begrepen, want ook onder het Oude Verbond kon toch ook Gods Kerk op geen andere wijze gebouwd worden dan door Zijn Woord en Geest. Heeft niet Jesaja gezegd: „Mij aangaande, dit is mijn verbond met hen, zegt de Heere: Mijn Geest, die op u is en mijne woorden, die Ik in uwen mond gelegd heb, die zullen van uwen mond niet wijken, noch van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe?" Daarom, het Advies is niet gegrond op den Woorde Gods, doch gericht op een voorgesteld resultaat. De woorden van het gravamen moesten worden geschrapt om politieke overwegingen en de Heilige Schriftuur werd er voor gebruikt om dit te rechtvaardigen. Zoo moesten de Adviseurs wel komen tot eene conclusie, die ten slotte moest voeren tot eene leer, die nooit door eenige Christelijke Kerk is geleerd. Dat is gebleken in de toelichting door den Heer Colijn gegeven op het A.R. beginselprogram.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's