Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samenspraak tusschen Ds. Wilhelmus à Brakel en Ds. Kersten, beiden predikanten der Gereformeerde Kerk te Rotterdam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samenspraak tusschen Ds. Wilhelmus à Brakel en Ds. Kersten, beiden predikanten der Gereformeerde Kerk te Rotterdam

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. K e r s t e n . Wat doet het mij een genoegen, dat ik U, Vader à Brakel, eens persoonlijk mag ontmoeten. Ik lees dagelijks in Uwe geschriften en heb zulk een diepen eerbied voor Uwe waardige persoonlijkheid! En daarbij komt, ik ben, evenals Gij, eerwaarde Vader a Brakel, Dienaar des Woords van de Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Gij zijt nu lang van ons heengegaan, maar wij lezen nog alle dagen in Uw beroemde geschrift over den redelijken godsdienst en wij preeken er zelfs uit en lezen het aan onze gemeente voor, opdat zij Uwe stemme nog zullen kunnen hooren in dezen goddeloozen tijd, dien gij reeds hebt zien komen. En nu kunt gij begrijpen, dat ik blij ben U eens zelven te ontmoeten, een man, van wien wij zooveel gelezen en gehoord hebben. Mag ik mij nu eens aan U, eerwaarde Vader a Brakel, voorstellen? Ik ben Ds. G. H. Kersten, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en Dienaar des Woords in de Gereformeerde gemeente van Rotterdam, evenals U eertijds.
D s à B r a k e l . Dat verstond ik niet goed, waarde Broeder; wat zei U daar? Lid van de Tweede Kamer? Ds. van de Gereformeerde gemeente van Rotterdam? Dat begrijp ik niet. Tweede Kamer, daar heb ik nooit iets van gehoord! En Dienaar des Woords van de Gereformeerde gemeente van Rotterdam! Ik versta U heelemaal niet, waarde Heer! Ik heb zoovele jaren in Rotterdam gestaan, zooals gij dat in mijn boek lezen kunt, dat ik Bedienaar des goddelijken Woords ben te Rotterdam. Maar van eene Gereformeerde gemeene aldaar heb ik nooit van mijn leven iets gehoord! Waarlijk Broeder, ik wil U wel als een Broeder erkennen, maar ik begrijp heelemaal niet wat gij zegt. Ik weet niet, hoe er in Rotterdam eene Gereformeerde gemeente kan zijn met een Ds. Kersten als Dienaar des Woords! Er is in heel Rotterdam naar ééne Nederduitsche Gereformeerde Kerk, die door de Vroedschap, zooals ik dat in mijn boek heb geschreven, wordt beschermd en ik ben ook door consent van die Vroedschap Bedienaar van die Kerk geworden. In Rotterdam is het zóó, dat de stedelijke Overheid de Kerk niet alleen beschermt, maar ook alles voor die Kerk ordineert en de heele bevolking met dwingende macht leidt op kerkelijk gebied. En zijt gij nu bedienaar van die kerk? Man, ik heb LI nooit gezien, nooit van U gehoord als Dienaar des Woords van Rotterdam. Ik ken U niet, waarde Heer! Ik wil wel gelooven, dat gij veel eerbied voor mij hebt, dat gij in mijn boek leest, er uit oefent, maar neen, als Dienaar des Woords ken ik U heelemaal niet. Zijt gij wel door de Vroedschap in Rotterdam gekomen? En dan lid, zei U. van een Tweede Kamer. Is dat de tweede pronkkamer van de burgemeestersvrouw? Nooit van gehoord, dat je daar lid van kon zijn. Het spijt mij, maar ik begrijp van al wat gij zegt, niets.
D s . K e r s t e n . Eerwaarde Broeder en ambtgenoot, begrijpt gij mij niet? Ik heb het U toch zoo duidelijk gezegd: Ik ben lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Die komt in Den Haag bijeen, wordt geopend door H.M. de Koningin der Nederlanden. En als gij door het algemeen evenredig kiesrecht daartoe bent uitverkoren, dan wordt ge daar lid van. En zij hebben mij, waarde Collega a Brakel, daartoe uitverkoren, ziet U. want ik ben met Uw Redelijke Godsdienst tot de menschen gegaan en heb hun daaruit heele stukken voorgelezen over wat de Overheid van Rotterdam moet en wat de Staten alzoo moeten doen tot bescherming der Kerk. Want gij moet wel begrijpen, dat de Overheid heelemaal niet doet, wat gij zegt, dat zij moet doen. En, waarde ambtgenoot, de menschen luisterden met pleizier naar uw Redelijken Godsdienst en zij vonden wat gij van de Overheid leert, zoo mooi, dat zij mij subiet kozen tot lid der Tweede Kamer der Staten-GenerSal, een baantje, waaraan nog eene mooie vergoeding en een pensioentje verbonden is. En bovendien, ik ben ook nog Dienaar van de Gereformeerde gemeente. Nu zult U het toch wel begrijpen, lieve Vader a Brakel. Hoor het goed. misschien zijt gij al een beetje hardhoorend door den ouderdom, maar ik ben Ds. Kersten, dienaar der Gereformeerde gemeente van Rotterdam en lid der Tweede Kamer! Hebt gij het nu goed begrepen, waarde ambtgenoot?
D s. à B r a k e l . Het spijt me, heerschap, maar ik snap er niets van. Gij praat wat over Staten-Generaal en een Koningin, maar ik heb er nooit van gehoord. Ik begrijp U heelemaal niet. De Staten-Generaal, zijn dat de Staten van Holland? Zijn dat de Staten der geünieerde Provinciën? Man, ik weet van een Koninklijke regeering niets af, weet alleen, dat er de Vereenigde Provinciën zijn, die in Den Haag vergaderen als vertegenwoordigers der geünieerde Provinciën. Maar een Koningin en eene Tweede Kamer en een evenredig algemeen kiesrecht, man, ik heb er nooit van gehoord, evenmin als van die Gereformeerde gemeente, waarvan gij zegt Dienaar te zijn. Het spijt mij, maar ik ken U niet, heerschap! en ik begrijp U ook niet!
D s . K e r s t e n . Kent gij mij niet? Daar sta ik toch paf van! En ik heb met uw boek het land afgereisd, Uw naam geprezen, overal gezegd: „Zooals Vader a Brakel het leert, zoo is het." En ik ben toch waarlijk Dienaar der Gereformeerde gemeente en lid van de Tweede Kamer en ik ga nu elke keer naar de opening en als het noodig is, zweer ik trouw aan de Grondwet. En kent gij mij nu nog niet?
Ds. à B r a k e l . Het spijt mij, maar ik ken en begrijp U niet. Ik heb geschreven van de Overheid, zooals ik haar ken, haar opgeroepen naar de wet des lands de Vaderlandsche Kerk, waartoe ieder Nederlander moet behooren, te beschermen, alles voor haar te ordineeren en het volk te houden onder de tucht, want de Vereenigde Nederlanden hebben de Nederlandsche Geloofsbelijdenis als hoogste wet erkend. En heerschap, van die Overheid spreek ik, van onze Christelijke Overheid, die de Nederlandsche Geloofsbelijdenis als hoogste wet erkent? Is dat met Uw Tweede Kamer en Uw Nederlandsch algemeen evenredig kiesrecht ook zoo? En is dat óók zoo met Uwe Grondwet? Staat daar artikel 36 ook in en heeft Uwe Overheid dat erkend? Zoo, zóó, zijt gij lid der Tweede Kamer geworden door algemeen evenredig kiesrecht en hebt gij toen artikel 36 bezworen?
D s. K e r s t e n . Het spijt mij, Eerwaarde Broeder a Brakel, voor wien ik toch zooveel eerbied heb, dat gij nu nog niet weet, wat een Tweede Kamer is en het Koninklijk Oranjehuis en algemeen evenredig kiesrecht en eene Grondwet! Ik zal het U daarom nog eens goed zeggen: Neen, die Grondwet is niet de Belijdenis, ook niet art. 36. En de Overheid is geen Christelijke Overheid en zij heeft met de Gereformeerde Kerk niets meer te maken, want voor deze Overheid zijn alle godsdiensten gelijk. En ziet nu, eerwaarde Vader a Brakel, ik ben lid van de Tweede Kamer en Dienaar der Gereformeerde gemeente van Rotterdam tegelijk en ik heb den eed van gehoorzaamheid aan die Grondwet afgelegd, die het omgekeerde is van Uw art. 36. Maar ik heb niet, als gij en Uwe Rotterdamsche Overheid, meer met art. 36 te maken. Daarom zwoer ik trouw aan deze libertijnsche Grondwet en ben tevens Dienaar des Woords van eene Gereformeerde afgescheiden gemeente in Uw oude stad Rotterdam. Nu zult gij het wel begrijpen, dat die Tweede Kamer en die Staten-Generaal en die gereformeerde gemeente van Rotterdam een mooie kamer is, de beste, die er nu bestaat, die eene fijne vergoeding biedt en dat die Gereformeerde gemeente, die ik dien, de zuivere voortzetting is van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam, die gij, Broeder a Brakel, zoo eervol hebt gediend.
Ds. à B r a k e l . Neen, waarde heerschap Kersten, nu begrijp ik er heelemaal niets meer van! Gij, die zegt, dat gij een volgeling van mij zijt, die met mijn boek het land afreist, die praat over Staten-Generaal, die ik niet ken, want ik ken alleen maar de Vereenigde Provinciën met hunne Staten- Generaal en de Staten van Holland en de Vroedschap van Rotterdam, die mij Dienaar des Woords maakte van de Gereformeerde Kerk alhier, die allen art. 36 der Confessie beleden en dus eene Christelijke Overheid zijn. En nu hoor ik tot mijne verbazing uit uw mond, dat gij met mijn boek in de zak en met mijne leer in den mond, een eed van trouw gezworen hebt aan een libertijnsche grondwet. Man, hoe is 't mogelijk! Voelt gij nu niet, waarde heerschap, dat gij door zulk een eed te zweren met een beroep op mij, uzelven op de vreeselijkste wijze aan de eere Gods en aan de waarheid vergrijpt? Ik houd U dan ook heelemaal niet voor een dienaar des Woords, want ik heb U op grond van Gods Woord in datzelfde boek, waarop gij U beroept, geleerd in het 25e kapittel, dat het niet genoeg is zich bij de Kerk te voegen, eenigen tijd daarbij te blijven en daarna zich van dezelve af te scheiden. Ik heb U geleerd: „Maar men moet zich nooit van dezelve afscheuren en die verlaten onder voorwendsel van de verdorvenheid der Kerk om eene zuivere op te richten." Dat heb ik geleerd op grond van Gods Woord. En nu begrijp ik het wel, gij hebt U toch afgescheiden, en gij hebt toch een zuivere kerk opgericht en met de Gereformeerde Kerk, die ik dien, hebt gij gebroken, hoewel ik U gezegd heb (Cap. X X V , 8): ,,De Heere heeft nooit zulk werk gezegend." Gij zijt als Labadie, man, die zich noemde: „Herder van de wereld afgezonderde Kerk, vergaderd om waarlijk gereformeerde Kerken te maken." En daarom, waarde heerschap, gij noemt U wel Dienaar der Gereformeerde gemeente van Rotterdam, maar gij zijt het niet. Tenzij gij mij kunt laten zien. dat de Vroedschap U heeft aangesteld, houd ik U niet voor Dienaar des Woords. En gij noemt U lid der Tweede Kamer, maar ook zoo ken ik U niet, evenmin als die Kamer. En daarom, waarde heerschap, noem ik U ..heerschap". En als lid van de Staten-Generaal der geünieerde Provinciën heb ik U ook nooit hooren noemen en erken ik U dus ook niet. Ik wensch daarom geen kennis met U te maken, want ik begrijp nu wel, dat gij mijn werk misbruikt om de menschen te misleiden en over Uw politieke brug te voeren naar Uw afgescheiden Labadisten-kerk. En dus herhaal ik, Ds. Wilhelmus a Brakel: Deze zaken ..verhaele ik om een yegelyck te waerschouwen tegen het verlaten der Kerke en een suyvere Kerke te willen opregten, indien yemand na desen sigh tot sulken werk mochte opwerpen, want 't zal haer soo gaen, als het met dese gegaen is. Als de Heere zijne Kerke suyverder sal gelieven te maken, soo sal hij het selve doen door zijnen Heiligen Geest in een meerdere mate over zijne Kerke uyt te storten." Ik heb het u geleerd: ,,'t Is een schrikkelijke sonde de Kerke te verlaten ende een betere te willen opregten." Daarom, waarde heerschap, houd op met mij te laten praten over dingen, die ik nooit gekend heb, houd op met een beroep op mij een eed te zweren op een libertijnsche Grondwet en houd ook op U als Dienaar des Woord der Gereformeerde gemeente van Rotterdam aan mij voor te stellen, want de vroedschap kent U niet, zou U niet willen kennen, zou Uw kerk niet eens behoeven te sluiten, omdat de stadsregeering de opening ervan nooit zou hebben geduld. En houd ook op met aan de menschen te vertellen, dat ik geweest ben een leeraar, die van de regeering zou eischen de onderdrukking van de vrijheid der consciëntie en der vrijheid van godsdienst, omdat ik van haar vorder, naar de wet van de stad, de onderdrukking van alle Labadisten en valsche kerkformatie.
Ds. K e r s t e n . Eerwaarde Vader a Brakel. is dat nu wel goed van U. dat gij mij zoo afstraft? Weet gij dan niets van het verderf der Nederduitsche Gereformeerde Kerken en van het gruwelijk verloop der Kerk en van de afwijking van het volk en van de revolutie en van de heele ommekeer? Weet gij daarvan niets? En weet gij, dat ik door de revolutie dienaar des Woords ben en lid van de Tweede Kamer?
Ds. à B r a k e l . Houd op, man! Ik weet van geene revolutie dan alleen van die in het paradijs, en ik weet alleen maar, dat in mijn tijd ik tegen de Overheid moest zeggen: gij hebt artikel 36 aanvaard en gij moest er trouwer aan gehoorzamen. Maar van een Tweede Kamer, nooit van gehoord, man! Ik begrijp het echter wel: het land is zeker verheidend, zooals ik al vreesde, dat het komen zou. En nu zit gij door die revolutie in die Tweede Kamer en gij speelt mee het revolutionaire spel en gij maakt de menschen wijs, dat er nog eene Christelijke Overheid is. En nu vraagt gij in mijn naam van de heidensche Overheid toepassing van artikel 36. Foei, foei, heerschap! gij zijt een profeet der afscheiding, waartegen ik zoo sterk gewaarschuwd heb en die ik veroordeeld heb. Neen, waarde heerschap, misleid de menschen niet! In mijne stad Rotterdam zou de afgescheiden kerk niet gekomen zijn, man! En heerschap, de Overheid zou U de stad hebben uitgebannen. Dat is mijne leer, heerschap, dat is art. 36. Maar ik zou nooit een eed gezworen hebben op eene libertijnsche grondwet, man! Daarom, houd op, heerschap! Gij zijt een misleider van de schare, een profeet van de Labadisten! Neen, heerschap, neen, met U wensch ik geëne kennismaking.
Ds. K e r s t e n . En ik had nog wel zooveel eerbied voor U, eerwaarde Vader a Brakel en ik reis nog wel met Uw boek het land door en maak er mijn preeken en mijne politieke redevoeringen uit! Gij Ouden zijt toch niet dankbaar! Als Kamerlid niet gekend en als dominee niet geëerd door Vader a Brakel! Hoe bedroevend is mijn lot! Daar sta ik nu met art. 36, maar verloochend door den eerwaarden Ds. Wilhelmus a Brakel! Zie. daar gaat hij! Hij draait mij met verachting zijn rug toe. Vader Brakel, Vader Brakel!
Ds. à B r a k e l . Weg met de Labadisten! Vroedschap van Rotterdam, ban ze uit volgens artikel 36! Maar gauw als het U belieft, want zij verleiden de menschen tot afscheiding en zweren eeden op libertijnsche wetten. Weg met dezen!
D s. K e r s t e n . Vader Brakel, Vader Brakel! Ook gij zijt Kuyperiaansch en neo-calvinistisch! Het valt me tegen van zulk een hoog geëerden man. Doch weet het: Duitschland heeft een Hitier en Italië een Mussolini, straks heeft Nederland een Kersten! Dan gaat al het Kuyperiaansche onder met den sterken arm, al het paepsche naar de galg en al het linksche voor het canon. En dan zal Nederland zijn een streng gereformeerde staat met de eenig ware gereformeerde gemeente van Ds. Kersten als pilaar voor den Staat. En dan, Vader a Brakel, zult gij zelfs gewogen en te licht bevonden zijn!
Ds. à B r a k e l . Neen, heerschap, gij zijt een Labadist! Van zulk een ketter moet ik niets hebben. Ik vraag bij de Vroedschap uw verbanning uit de stad op grond van Art. 36 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Samenspraak tusschen Ds. Wilhelmus à Brakel en Ds. Kersten, beiden predikanten der Gereformeerde Kerk te Rotterdam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's