Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vorst van Paschen II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vorst van Paschen II.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 21 vss. 15.—22. Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon Jona's zoon, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijne lammeren. Hij zeide wederom tot hem, ten tweeden male: Simon Jona's zoon, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: hoed mijne schapen. Hij zeide tot hem ten derden male: Simon Jona's zoon hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief? en zeide tot Hem: Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U lief heb. Jezus zeide tot hem: weid mijne schapen.

De Vorst van Paschen stelde een diep ingrijpende levensvraag aan Petrus. Hij zal hem zoo in de engte drijven, dat hij moet antwoorden tot des Konings genoegen. Ook als vragende Zaligmaker is Jezus zeer dierbaar. Luister maar eens. Hij vraagt: Heeft u ook iets ontbroken? Hoe werkt die vraag in het gemoed van Zijne kinderen? Beschamend, ontroerend, niet waar? Ze worden verlegen en zeggen: neen, Heere! Dan weer vraagt Hij: Waarover hadt gij woorden onder elkander op den weg? Zij moeten bemerken, dat Hem alles bekend is, wat in het hart woelt en over de lippen komt. Wilt gij gezond worden? Gelooft gij, dat Ik dat doen kan? Gij kunt meer dan 50 van deze korte ingrijpende vragen vinden in de Evangeliën uit den mond van den Heere Jezus. En die vragen missen hunne uitwerking niet. Zoo is het ook hier bij Petrus het geval. Hoort maar naar zijn antwoord:
Ja Heere, Gij weet, dat ik U liefheb.
Petrus is diep geschokt. Zijne tranen waren teekenen zijner liefde, zooals ook het geval was, toen hij uitging naar buiten en bitterlijk weende in den nacht, waarin hij den goddelijken Meester verloochende. Hij wil zeggen: Heere, ik ben aan U verbonden, ik kan U niet missen; nu niet en in der eeuwigheid niet. Het valt u aanstonds op, dat hij niet waagt te zeggen: Ik heb U liever dan dezen. Mijn liefde gaat boven de hunne uit. Hij weet maar al te goed, dat hij, zoowel in geloof als liefde zeker niet minder is tekort geschoten dan de anderen. Ja, hij is ervan overtuigd, dat hij het er 't slechtst van allen heeft afgebracht in dien van schrik vervulden nacht.
Zelfkennis voert steeds tot lager zelfwaardeering. Nederigheid gaat voor de eere, hoogmoed voor den val. Zalig, als wij voor het aangezicht des Heeren mogen belijden: mijne oogen zijn niet hoog, mijn hart is niet verheven. Ik wandel niét in dingen voor mij te groot. Ook mag ons dit niet ontgaan. Petrus zegt niet: Gij weet óf ik U liefheb, neen, maar gij weet, dat ik U liefheb. Door zijn leven heeft hij de liefde weersproken. Bewijzen zijner liefde bijbrengen kan hij heden niet. Wel het tegendeel! !Dat behoeft zelfs geen bewijs; het geleverde is meer dan voldoende. Wat tegen is overweldigt hem, wat voor is kan niet noemenswaard worden gerekend. En toch... en toch! Ja Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Hier is nu het getuigenis des Geestes onder diepe zelfvernedering van Petrus. Het welt uit zijn hart en komt zoo over zijn bevende lippen. Zeker, die dienstmaagd zou wel anders oordeelen, maar wat zou de wereld weten van het leven van Gods kinderen! De wereld heeft Hem niet gekend en kent ook de Zijnen niet. Dat verontschuldigt de verloochening van Petrus niet, maar eert de genade des Heeren en toont de kracht van Jezus' voorbede. W a t zou er anders van hem worden. Hoe menigmaal verloochenen zij Hem, die hen zoo onuitsprekelijk heeft liefgehad. Verloochenen met woorden en door daden, wanneer neemt Hij die plaats in hun hart in, die Hem toekomt. Wanneer is het eens ten volle waarheid, als zij zingen: Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij niets oj de aarde. Hoe vaak is hun ziel verkleefd aan het stof en voert eigenliefde het regiment.
Ons vleesch heeft God nooit lief gehad. Soms ligt het onder en heerscht de nieuwe mensch met Christus, maar die oude mensch leeft nog en vraagt om zijn rechten, nu eens geveinsd zich onderwerpend, dan weer met gebalde vuist. Het vleesch begeert tegen den geest. Toch blijft op den bodem der ziel de liefde bewaard, en plotseling kan zij zich machtig openbaren en wordt tot een uitslaande vlam, die de ijdelheid van ons bestaan verschroeit. Laat de duivel niet meenen, dat hij het winnen zal, zijn nederlaag is gewis, omdat Christus overwinnaar is. Alzoo Hij de Zijnen heeft lief gehad, zoo heeft Hij hen lief gehad tot den einde. En Hij heeft gezegd: niemand zal dezelve uit mijne handen rukken. Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid.
Petrus doet een beroep op Jezus' alwetendheid en eert Hem aldus als God. Ja, Heere, Gij weet dat ik U liefheb. Nu is er echter iets, dat onze bijzondere aandacht trekt en opmerking verdient. In onze vertaling kunt gij dat niet zien. Het woord voor liefhebben, dat Petrus gebruikt, is een ander dan het door Jezus gebezigde. De Heere Jezus gebruikt een woord, dat liefhebben met bewusten wil beteekent. Het diepe liefhebben, laat ik het zoo maar zeggen. Petrus echter gebruikt een woord, dat de liefde der toegenegenheid uitdrukt. Zijn woord wordt ook gebruikt voor natuurlijke liefde. Het eerste woord is dieper, wijst ons op de liefde der gehoorzaamheid in volle overgave, uitkomend in de daad. Zoo sprak de Heere Jezus: W i e vader of moeder liefheeft boven Mij, die is mijns niet waardig. En dit liefhebben wordt ook gevraagd in de samenvatting der wet: Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart, met geheel uw verstand en met al uwe krachten. Het is de alles-uitsluitende liefde, die niets beminnenswaardigs overhoudt buiten Christus. Met Pinksteren brak deze liefde in de Kerk als een stroom door: de liefde Gods, uitgestort in de harten door den Heiligen Geest. Aan dit liefhebben durft Petrus niet zeggen, dat hij toekomt. Hij weet wel, dat hij niet vol is van God en Christus, maar toch hij heeft lief. Hij heeft lief met de toegenegenheid van zijn hart. Zoo zegt hij zeker niet te veel, want eenmaal heeft Jezus zelf gezegd, toen Petrus Hem beleed als de Christus: Simon, vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is. Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus kon zeggen: Mijn liefde en ijver brandt. Hij werd door reine liefde verteerd, zonder eenige inmenging van wat geen liefde is. W a t is onze liefde, als wij haar meten aan dien maatstaf? Ach, dat ik Hem reiner wederliefde bood, die mij zoo uitnemend heeft lief gehad. Is ons hart als de wijde bloemkelk, die bepareld met den morgendauw des hemels, het licht der zon weerspiegelt? Wees niet te haastig met uw antwoord, wanneer gij nimmer langs den weg van het recht Gods een Borg voor uwe ziel noodig kreegt. Wat zal ik dan doen met Jezys? Kruis Hem, kruis Hem.
Petrus huivert voor zichzelf, na alles, wat achter hem ligt, maar ontkennen dat de toegenegenheid van zijn hart tot Jezus uitgaat kan hij niet. Hij zegt het in de tegenwoordigheid des Heeren. Waarom wij dit opmerken? Luister. Menigeen houdt een onderhandeling met zichzelf, dat hij toch Jezus wel liefheeft. Indien men zichzelf kende, zou men zwijgen en zeggen: Ik haat Hem. W a t moet ik met Hem doen? Ik ken Hem niet en hoe zou ik Hem dan liefhebben? Nimmer werd Hij geopenbaard door den Heiligen Geest. Daarom antwoordt Jezus ook niet op die alleenspraak dezer vrome zielen. En nu meenen zij, dat het zeker waar is. Maar is Zijn Woord niet klaar in de aanwijzing van den aard dezer liefde en den weg, waarin wij haar alleen kunnen deelachtig worcj&i? Juist de oprechte zielen hebben behoefte om zich ter toetse te brengen voor het aangezicht des Heeren, omdat zij bij ervaring weten, dat het menschelijke hart arglistig, ja, doodelijk is, meer dan eenig ander ding. zoodat de vraag klemt: wie zal het kennen? Hier bij Petrus is de drang des Geestes in zijn ziel en hij komt tot de alwetendheid des Heeren. Als het niet zoo is, wil het dan zeggen, maar neen, in datzelfde oogenblik ervaart Petrus de kracht Zijner liefde en daarom is het waar, dat hij liefheeft. W i e niet liefheeft, heeft God niet gekend.
Hij zeide tot hem: weid mijne lammeren.
De keuring van Jezus was wel zeer heilzaam voor Petrus, maar toch zeer smartelijk voor zijne ziel. Zijn hart begint te jagen. Hij wordt gekeurd door Jezus. En... goedgekeurd voor het ambt! Deze Jezus is de Refajah, de Heere geneest, gelijk de psalmdichter zong: ,,die alle uwe krankheden geneest, die alle uwe ongerechtigheden vergeeft."
Ja, Petrus wordt streng gekeurd. Gelukkig voor hem, want alleen door die keur worden wij oprecht voor den Heere. Petrus moet leeren, dat zijne zaligheid niet rusten kan op zijne liefde tot Jezus, maar omgekeerd op de liefde des Zaligmakers tot hem. Deze les moet ieder leeren, zullen wij ons niet vleien met den schijn. Maar, hoe wist de Heere Jezus nu, dat Petrus Hem liefhad? Omdat Hij Petrus beminde met die overgegeven liefde, waardoor Hij ook voor hem was gegaan in den dood. Door de zekerheid, die Hij had, dat deze één Zijner schapen was, die Hij kocht met Zijn bloed en die Hij had wederomgeboren door Zijn Geest. En Petrus vindt zichzelf terug in het liefdehart van Immanuël. Ze wisten het dus zeker wederkeerig. Petrus kon zich beroepen op dien blik van Jezus in de paaschzaal en op de ontmoeting in den hof, toen Hij was verrezen uit de dooden. Jezus kende zijn eigen hart in dat van Petrus. Zonder nog nader op Petrus' antwoord in te gaan, geeft de Heere hem een opdracht, bestendigt Hij zijn ambt als visscher der menschen.
Weid Mijne lammeren.
Hoe is het tooneel veranderd! Zij hebben den nacht doorgebracht op het Galileesche meer en hebben gevischt. In den morgenstond hebben zij, op bevel des Heeren, het net uitgeworpen ter rechterzijde van het schip en overvloedig gevangen. Een menigte visschen. Wel 153 brachten zij aan land. Zij hadden den maaltijd gebruikt door den Heere zelf toebereid. Ze zijn nu niet meer gekeerd naar het strand der zee, maar naar de groene weiden op de heuvels. De velden zijn bekleed met kudden, de dalen zijn bedekt met golvend koren. Immers, de tarwe-oogst gaat rijpen. Zoo is de overgang van visscher op herder zeer wel te verstaan, gelijk de Schrift beide beelden dikwijls gebruikt. Ezechiël 47 spreekt ons van de visschers aan de doode zee, die hunne netten uitspreiden en visschen op des Heeren bevel. Doch degenen, die toegebracht worden, moeten worden verzorgd als eene kudde. Bij het getuigenis van Petrus sluit de opdracht des Heeren aan. Hij wendt Zijne hand tot de kleinen en had Hij niet gezegd: En gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk mijne broederen.
Weid, zoo luidt het bevel, de jonge schapen. Het herderswerk is zóó belangrijk, dat de opdracht driemaal wordt herhaald. Neen, we gaan nu niet handelen over het herderswerk in al zijn omvang. Hier is een hemelsch mandaat, om de jonge schapen te weiden, hen te voeden en te laven, te verzorgen en te leiden. O Heere, hoe groot is Uwe goedgunstigheid; Uwe goedertierenheid is tot in de hemelen. Zoo ontvangt Petrus tegenover zijn drievoudige verloochening eene driemaal herhaalde opdracht tot het weiden der kudde, die Jezus verkreeg tot den prijs van Zijn eigen bloed.
Zalig door den oppersten herder der schapen geroepen te worden tot onderherder. Hij heeft het woord der verzoening in ons gelegd; zoo zijn wij dan gezanten van Christus' wege alsof God door ons bade, wij bidden u van Christus wege: laat u met God verzoenen. Ook hierin is het Nieuwe verbond rijker dan het oude, want daar was het ambt gebonden aan één bepaalden stam en geslacht. Zijn er misschien onder mijn lezers, die mogen zeggen: Eén ding heb ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik alle de dagen mijns levens mocht wonen in het Huis des Heeren om zijne liefelijkheid te aanschouwen en te onderzoeken in Zijnen tempel? Wie eens opzieners ambt begeert, begeert een voortreffelijk werk. Wat is aan Jezus in hemel of op aarde dierbaarder dan Zijne kudde? Hij beloofde toch de lammeren in Zijne armen te dragen en de zoogenden zachtkens te leiden. Hij is nog de Herder Israëls, die de schapen Jozefs weidt. Hij zorgt nog voor een goede kooi en legert Zijne schapen. Hij staat nog in voor hun leven en zijne schapen hooren Zijne stem en volgen Hem. Maar eenen vreemde zullen zij geenszins volgen, overmits zij zijne stem niet kennen. Simon is door Gods Geest vernederd en mag den herdersstaf opnemen. Niemand neme zich die eer aan, maar die daartoe wordt geroepen gelijk Aaron. Aan huurlingen is geen gebrek, die het brood der kerk eten en hun kostgeld betalen in valsche leer of als doode handwijzers de onmetelijke woestijn inwijzen zonder nadere leiding aan de kudde te kunnen geven. Geen wonder, dat de geroepene worstelingen doormaakt aan den troon der genade om zich zijner zending zeker te mogen zijn.
Wat lijdt Satan hier een geweldige nederlaag. Hij had gedacht Petrus in zijn macht te hebben gekregen in de Paaschzaal en zie nu eens: hij is hem nog nooit zoo geheel kwijt geweest als heden bij de zee. Hij heeft geen kaf, maar tarwe in de zeef gehad. Weid Mijne lammeren. Daarmede begint de Heere Zijne opdracht aan Petrus. Hij noemt ze Zijne lammeren, want ze werden Zijn eigendom door koop. Zeker, de prijs was duur, zeer duur. Hij moest ze betalen met Zijn eigen bloed. Maar daarom is Hij dan ook geen schapendief, maar schapeneigenaar. Hij bezit ze als loon voor den arbeid Zijner ziel. Hij zeide eenmaal: Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn, dezelve moet Ik ook toebrengen en het zal worden één kudde en één Herder. Het is nu Paschen geweest. God heeft den grooten herder der schapen door het bloed des eeuwigen Testaments uit de dooden wedergebracht.
Petrus heeft de opdracht verstaan. Hoe teer schrijft hij later voor de lammeren der kudde: Als nieuw-geboren kinderkens weest zeer begeerig naar de redelijke en onvervalschte melk des Woords, om door dezelve op te wassen. De lammeren zijn jonggeboren schapen. Het Hooglied spreekt van de kleine zuster, van wie men straks spreken zal. Ze zijn nog klein en zwak in geloof en kennis des heils, maar toch herboren. Zeker, er zijn bokken, wier haar wel schapenwol lijkt, maar zij missen toch het leven der genade. Daarom eischt de herderlijke taak zooveel zorg om het snoode van het kostelijke te leeren uitsluiten met oordeel des onderscheids. De lammeren hebben de bijzondere zorg des herders. De kleinen ... maar de „kleintjes" moeten uit de kudde verwijderd door de tucht des Woords. In dit lammeren spreekt vooral ook de zwakheid. Het ongefundeerde oordeel. Het is niet toevallig, dat de Schrift spreekt van een verbijsterd lam. Ze zijn spoedig verslagen van geest en dan weer springen zij als ware er geen gevaar om te verdwalen. Als de Herder een steentje werpt, schrikken zij... en loopen naar het moederschaap. Nu. als wij weten wat het zegt lammeren te hebben geteeld door het Woord, willen wij mede hun lasten dragen, want indien wij de sterken zouden vergeten, het ware erg, maar de lammeren misdadig. W e moeten ze heenleiden naar Christus, altijd maar weer erop wijzen, dat zij als het verloren schaap gelegd moeten worden op den rug van dezen eenigen herder.
Hoe zalig het mag zijn gedragen te worden in Zijn schoot, gekoesterd te worden aan Zijn boezem, er is meer. W i j maken hen niet groot buiten Christus, maar leiden hen heen tot den Zaligmaker, dien zij leerden kennen in de kracht van Zijn bloed. Den algenoegzamen Zaligmaker stellen wij voor in al zijn beminnelijkheid en algenoegzaamheid. Als wij de lammeren maar bij den Herder kunnen krijgen in hun angst en tranen, terwijl de gier rondzwalkt om neer te schieten en het lam te grijpen met zijn sterke klauwen, dan zijn wij verblijd. Immers, het gaat om God en Zijnen Christus.
Vertroost de bedroefden, ondersteun de zwakken. Gelukkig dan wie in velerlei verzoekingen is vertroost om te kunnen troosten, die in velerlei verzoekingen zijn. Wij leeren hen wat er meer te verkrijgen, te bezitten en te genieten is en den weg, die derwaarts voert onder aanroeping van des Heeren naam om den Geest en Zijne bediening. Want wij kunnen hun zonder den Geest niets geven, nergens brengen. Wij leiden hen naar de diepe wateren des levens. Voert onze tocht in de bediening des Woords door donkere, diepe kloven of over hooge bergen, zeg dan niet: nu kunnen de lammeren niet mee, maar neem ze dan in uwen schoot, gelijk de Oostersche herder, die in zijn gewaad een wijde plooi heeft om de lammeren in te bergen. Zijn wij sterk, dan ligt de kracht niet in ons, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig en Zijne kracht wordt in de zwakheid der schapen volbracht. Het is geen last lammeren te dragen, terwijl wij de schapen voeren naar de weiden op de hoogte der bergen met zijn ijle lucht en klaren, strakken hemel.

Weid Mijne lammeren. Ook op het jong zijn dezer schapen valt de nadruk. De lammeren zijn de jonge schapen. Jong in de genade, nog pas onlangs toegebracht tot de kennis van het Lam. Ze kunnen dan in jaren wel oud zijn, maar in de genade nog jong. Zij zijn nu onlangs aan de wereld en derzelver verleiding ontvloden, door de weeën des levens voortgebracht uit de baarmoeder des heils. Geboren uit water en Geest. Zij hebben het Koninkrijk Gods gezien en de deur van den stal der schapen. Zij moeten geweid worden.
Wie zou tegen deze teere opdracht bezwaar kunnen maken? Onze herdersziel begeert haar te volbrengen. Doch, óók gij kinderen des Heeren, moogt meewerken aan de opvoeding der lammeren. Doch wees voorzichtig, dat gij geen kudde om u zoekt te verzamelen, maar versta, wat Johannes de Dooper zeide: Ik moet minder worden, Hij moet wassen. Paulus was zeer begeerig om de gemeente als eene reine maagd voor te stellen aan éénen man, namelijk Christus. Zoek nooit de aandacht op uzelf te vestigen, want dan worden wij eereroovers van Christus. Zoek ze evenmin te vormen naar uw eigen type, maar Christus zij de Alpha en de Omega. Evenwel, om zóó te kunnen leiden is ons noodig de Geest van Christus, die in al de waarheid leidt en ons het Woord recht doet verstaan. Geen wonder, dat de jonge schapen gehecht zijn aan het moederschaap, gehecht aan den onderherder, die hunne zielen weidt en leidt. Voor Paulus zouden zij de oogen hebben uitgegraven, zoo lief hadden zij hem.
Ge weet wel, dat oudere menschen bijzonder veel van kinderen kunnen houden, ze soms verwennen. Vaders in de genade hebben hun kinderen zeer lief. Ze nemen zelfs den zuigeling gaarne op hun schoot om als een moeder het kind te koesteren. Deze lammeren zijn sterk in begeerten, maar zoek geen groote kracht bij hen. Hunne oogen kunnen nauwelijks het licht verdragen. Zij struikelen, omdat zij de hindernissen van den weg niet zien. Maar het zijn toch lammeren. Ik ben zeer verblijd geweest, zoo schrijft vader Johannes, dat ik van uwe kinderen gevonden heb, die in de waarheid wandelen, gelijk wij een gebod ontvangen hebben van den Vader. En Paulus schrijft: al hadt gij tien duizend leermeesters in Christus, zoo hebt gij toch niet vele vaders. Zalig, als we vroeg getrokken werden en met Ruth mochten kiezen voor Naomi's God en volk. Weid mijne lammeren.
Het weiden sluit in het opvoeden, onderwijzen in de waarheid, die naar de godzaligheid is.
Het lam moet niet alleen eten om te leven, maar ook om te groeien. Het schaap, zoo merkt er daar een op, moet niet alleen eten voor zichzelf om te leven, maar voor anderen om ze te voeden. De zegenende ziel zal vetgemaakt worden. En de lippen des rechtvaardigen voeden er velen. Zij er maar veel honger naar de grazige weiden des Woords. Dat de lammeren mogen groeien en opwassen! Maar me dunkt, dat in onze dagen de lammerziekte heerscht; velen zien er zoo kwijnend uit en zoo dor, het is alsof ze geen voedsel gebruiken. Ja, inderdaad heerscht de lammerziekte in onze dagen. Het is een zeer verkeerd medicijn om hen te leeren, zooals helaas niet weinig geschiedt, dat dit het echte, afhankelijke leven is. Niets daarvan is waar! Hun moet Christus worden gepredikt en het strenge recht Gods; aangedrongen op de doorleving van de verzoening met God en zooveel meer. De opwassende lammeren moeten toenemen in geestelijke ervaring, in kennis van den Heere Jezus Christus en dien gekruist. Ze zijn dan een sieraad onder de kudde. Zij mogen moeders in Israël worden. Bij velen moge vroege godsvrucht worden gevolgd door een langen dag in des Heeren wijngaard. Zeker, wie zou niet verblijd zijn als er een ter elfder ure wordt aangenomen, maar zij hebben nauwelijks spade en schaar ter hand genomen of hun dag is om en zij worden afgelost. Vroege godsvrucht is vaak diepgewortelde godsvrucht en nuttig voor anderen. Het is ook zeer vruchtbaar voor den herder de lammeren te weiden. Het kan ons oefenen in geduld en ootmoed.
Het is geen werk, dat goed genoeg is voor den minderen man. O neen! Het wordt hier opgedragen aan Simon Jona s zoon. Eén der apostelen, een leidende persoon voor de geheele Kerk. Hij is een van het triumviraat, het driemanschap, Jaccbus, Johannes en Petrus, geroepen tot bijzondere verdiensten in het Koninkrijk Gods en toch zegt de Heere Jezus tot Petrus: weid mijne lammeren. De edelsten van Gods Kerk zijn nauwelijks goed genoeg voor het weiden der lammeren. Ik schrijf u vaders, want gij hebt Hem gekend die van den beginne is. Ik schrijf u, jongelingen, want gij hebt den booze overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, want gij hebt den Vader gekend. Zoo leert vader Johannes.
Petrus was een man met een warm hart. Kinderen zitten gaarne om het vuur, terwijl een oudere vertelt. Kinderen hebben behoefte aan vaderlijke leiding. Ook was voor Petrus eigen zwakheid en alles wat hij had meegemaakt tot meerdere zelfkennis van groot gewicht bij het weiden der lammeren. Hij kende eigen onverstandige voortvarendheid en kon er zoo voor waarschuwen. Hij mag nu de allesovertreffende beminnelijkheid van dien Jezus voorstellen, spreken van Zijn bloed en gerechtigheid. Liefelijk, hartelijk medegedeelde ervaring van den omgang met Jezus en den Vader door den Heiligen Geest is gepast voedsel voor de lammeren. Daar groeien ze van. Petrus was een groot schuldenaar aan de liefde van den Heere Christus. Hem is veel vergeven, hij heeft veel liefgehad. Weid mijne lammeren.
Hoe kunnen wij de lammeren voeden? Door zelf gevoed te worden. Hij kreeg een maaltijd vóór zijn opdracht.
Door te verkeeren met den Heere wordt onze ziel opgewekt om de lammeren te weiden. In de velden van Bethlehem brengen wij hen gaarne naar de bornput, die daar wordt gevonden. Petrus heeft zeker nooit dien morgen vergeten. Hij noorde de stem van Hem, op wiens lippen genade is uitgestort. De Paaschlucht doorgeurde zijn hart en gaf klemtoon aan Zijn Woord. Christus is onze bibliotheek en apotheek. Zonder gemeenschap met Hem kunnen wij noch de lammeren weiden, noch de schapen leiden.
Petrus wordt eerst onderzocht omtrent zijn liefde tot Jezus. Liefde tot den oversten herder der schapen is het beste middel om vruchtbaar te zijn in het weiden der lammeren. W i j kunnen geen priester zijn als Aaron als wij de namen der stammen niet dragen op ons hart. W e moeten liefhebben, of wij kunnen niet zegenen. Anders zijn we als een smid zonder vuur, al slaan wij misschien hard op het aambeeld.
Weid mijne lammeren. Ge behoeft geen krans om hun hals te vlechten, maar moet ze weiden. Ge kunt ze vergiftigen en daarom moet de keuze van het voedsel wel overwogen. Het is ook een voortgaand werk. Na een week kunt ge niet zeggen: nu ben ik gereed, o neen. Wanneer is des herders werk af? Nooit. Hij rust als het uitkomt. Niemand wordt zoo uitgeput als hij, die met menschenzielen moet omgaan voor de eeuwigheid. Ge kunt niet weldoen zonder zelf op te raken. Zalig wie heet is in ijver bij dit werk, maar niet hartstochtelijk door passie; wie vriendelijk is en toch weet te regeeren, beminnelijk en toch streng. Hij heeft veel macht over de lammeren en raakt toch niet aan Christus' heerschappij. Zie, daar -is. een Lam voor den troon, die alle lammeren weidt. Van Hem alleen kunnen wij een herdersgeest ontvangen. Zie, hij peinst, zucht, zingt en bidt 'om te zegenen degenen, op wie hij zijn hart heeft gezet. Hij wil er gaarne eigen zaligheid voor uitstellen. Hoort naar Petrus: Weidt de kudde, die onder u is, opzicht hebbende over dezelve, niet uit bedwang, maar uit goedwilligheid, en als de overste Herder der schapen zal verschenen zijn, zoo zult gij de kroon der heerlijkheid beërven.
Weid mijne lammeren. Het Lam moet ontvangen aanbidding en eere.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De Vorst van Paschen II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's