Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overgaan tot een anderen staat des levens II.

Bekijk het origineel

Overgaan tot een anderen staat des levens II.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo is dus de Dienaar des Woords voor zijn leven verbonden aan de Kerk in ambtelijke verhouding. Immers, men kan niet naar Roomsche wijze het ambt hebben zonder gemeente. Rome zegt: waar het ambt is, is de Kerk. Doch dit is Roomsch, niet schriftuurlijk.
Uit dit beginsel nu van levenslangen dienst volgt, dat hij niet tot een anderen staat des levens mag overgaan, noch twee ambten tegelijk kan vervullen. Wij hebben uitvoerig stilgestaan bij hetgeen de vaderen op grond van de Schrift beslisten in hunne kerkelijke vergaderingen naar de orde der Kerk in artikel 12 vastgelegd.
Men zal met een vroom handgebaar — zooals helaas reeds is geschied, blijkbaar uit politieke overwegingen — zich van deze beginselen niet kunnen afmaken. Het ambt eischt den ganschen mensch naar lichaam en ziel. En wie zegt zijn handen vol te hebben aan het ambtelijke werk, geeft daarmee toe, dat het, nog afgezien van het beginsel, practisch onmogelijk is, het ambt van dienaar des Woords te vereenigen met een ander ambt, dat den geheelen mensch vraagt. Ook zagen wij, dat onze vaderen vasthielden aan het schriftuurlijke beginsel, dat hij, die een wereldlijk beroep koos, zijn ambtstitel en ambtsbevoegdheden moest verliezen en als gewoon burger werd gewaardeerd.
Wanneer wij dit beginsel vasthouden .— en wat geeft ons het recht het los te laten? — dan is het ook niet geoorloofd, dat iemand zich b.v. candidaat laat stellen voor de Staten- Generaal. Immers men geeft daarmee te kennen zijn ambt bij mogelijke verkiezing te willen inruilen voor een wereldlijk beroep. W a n t ook al neemt men op de lijst een plaats in dat verkiezing niet wel mogelijk is, door opschuiving enz. kan het toch gebeuren, dat men aan de beurt komt. Bovendien verandert dit niet aan het feit, dat men zich althans beschikbaar stelt voor een ander ambt. Immers het ambt mag niet worden verlaagd om te dienen als middel om stemmen te werven. Daarom komt het ons voor, dat de eere van het ambt deze dingen niet toelaat en dat hierin noodig verandering moet komen, willen wij zelf geen oorzaak zijn, dat de beginselen worden vergeten en de zuivere lijnen weggewischt. Hierbij komt nu nog, dat in dit opzicht het beginsel kan worden toegepast. Helaas is dat lang niet altijd mogelijk. Daarom dient ook op dit gebied ons volk onderwezen en hebben de dienaren hun roeping te verstaan. Laten wij daartoe elkander opwekken. Het ambt toch is reeds genoeg in discrediet gekomen door allerlei oorzaken. Men is druk bezig de Kerk te verpolitieken. Of is het geen feit, dat sommige predikanten een gedeelte van hun gehoor trekken om de politiek en volstrekt niet omdat zij bijzonder in Gods waarheid zijn ingeleid?
Het feit, dat Paulus om zeer bijzondere oorzaken, met tentenmaken voor een gedeelte en tijdelijk in zijn levensonderhoud voorzag, zal zeker wel niemand tegen hetgeen de vaderen leerden, willen aanvoeren. Dat wisten zij natuurlijk ook zeer wel.
Hij handhaaft uitdrukkelijk zijn recht op bezoldiging, 1 Cor. 9 : 1 —14 en eischte toch van enkele gemeenten geen bezoldiging. om zeer bijzondere oorzaken. Hand. 20 : 33. Hij leefde deels van liefdegaven der Macedonische gemeenten, Fil. 4 : 15,, deels door eigen arbeid (Hand. 18:3; 20 : 33—34).
Omdat de valsche apostelen hun diensten om niet aanboden, heeft hij voor hen niet willen onderdoen, noch hen gelegenheid geven hem te belasteren. Dit mag echter allerminst als regel worden gesteld. Wanneer hij zich uitsluitend met prediken begon bezig te houden, liet hij natuurlijk dit handwerk na, merkt Calvijn op (Hand. 18:3). Staan we nu stil bij het derde gedeelte van artikel 12 D.K.O.

3. De hooge uitzondering op den regel toegelaten.
De dienaar des Woords dient voor zijn leven, zoo zagen wij. 2e. Het is niet geoorloofd, dat een wettelijk beroepen leeraar zich tot eenen anderen staat des levens begeeft. Doch nu wordt (in art. 12 D.K.O.) nog een zinsnede toegevoegd om de uitzondering op den regel op te nemen. Tenzij om groote en gewichtige oorzaken, waarvan de Classe kennis nemen en oordeelen zal.
De kerkenorde zegt dus niet. dat het nooit geoorloofd of noodzakelijk kan worden geacht, dat iemand tot een anderen staat des levens overgaat. Het is denkbaar en kwam alle eeuwen door ook wel voor, dat iemand zich aan het oordeel der Kerk niet stoorde en eigen weg ging. Dan verloor zoo iemand natuurlijk zijn ambtstitel en bevoegdheden. Maar verder moest de Kerk in zulk een geval berusten en zoonoodig den persoon behandelen naar de eischen der tucht. Toch is het mogelijk om groote en gewichtige oorzaken, dat iemand een ander ambt of beroep kiest. Doch dan moet de Kerk zelf door middel harer organen hierover oordeelen.
Het artikel zegt ons niet, welke dan die groote en gewichtige oorzaken zijn. Maar de toepassing van het artikel in de Kerken kan ons dat met genoegzame zekerheid leeren.
Dat de gevallen niet worden opgesomd is overigens volkomen begrijpelijk, omdat in de kerkenorde de algemeene beginselen worden neergelegd en zij geen wetboek is. Maar laten we nu zien, welke gevallen onder deze hooge en gewichtige redenen vallen. Of liever, laten we eerst eens zien wat er niet onder valt. W a t is b.v. geen wettige reden voor den overgang tot een anderen staat des levens? Gesteld eens, dat iemand zijn ambt wil neerleggen, omdat de last van het ambt hem te zwaar drukt.
Dat zal iederen rechtgeaarden dienaar wel eens overkomen, dat hij neergebogen zijn weg gaat en alles hem benauwt en bezwaart. Veel zou hiervan te zeggen zijn, doch daarom is het ons thans niet te doen. Alleen willen wij de vraag beantwoorden of dit een wettige reden is het ambt neer te leggen. Dit is het zeer zeker niet. Mozes wordt niet van zijn ambt ontheven als het hem te zwaar schijnt (Num. 11 : 14). Toch komt er uitkomst. Hij die u roept is getrouw, die het ook doen zal! Hij zal niet begeven noch verlaten (Lucas 12 : 12).

Evenmin kan een wettige oorzaak zijn tot het verlaten van den dienst, wanneer winst- of eerbejag in het spel zijn. Dat is zonder meer duidelijk. Dan kan het zijn, dat zoo iemand als onwaardig voor het ambt door de Kerk wordt prijsgegeven. En zeker terecht.
Ook valt er niet onder wanneer iemand zijn gemeente verlaat en in een andere gemeente zich indringt. Zoo iemand valt onder art. 80, dat handelt van trouwelooze verlating zijns dienstes. Daarover spreken wij hier niet.
Ook valt er niet onder, wanneer een dienaar des Woords geroepen wordt tot Hoogleeraar in de Theologie. Waarom behoort dit geval hier niet onder? Omdat naar art. 2 der Kerkenorde het doctoren- of professorenambt beschouwd wordt als een kerkelijk ambt. ten dienste der Kerken en daarom feitelijk van een overgaan tot een anderen staat des levens geen sprake is. Daarom mag zoo iemand den titel en bevoegdheden van het ambt behouden en verkrijgt hij de rechten dus van een Emeritus. Onder een anderen staat des levens toch moet worden verstaan een burgerlijk of wereldlijk beroep of ambt. Daarom nemen ook de geestelijke verzorgers in gestichten een eigen plaats in. Maar over de kerkelijke positie dezer personen behoeven we hier ook niet te handelen. Denk ook aan de legerpredikanten en degenen, die opleiden tot zendelingen.
Welke bijzondere gevallen nu kunnen hier worden genoemd, die het overgaan tot een anderen staat des levens zouden kunnen wettigen. De kerkenordening van 1578 vermeldt een geval, dat een predikant geen gemeente had om te bedienen. Om het ambt te kunnen bedienen moet iemand toch verbonden zijn aan een gemeente. Ook dat reformatorische beginsel moet vastgehouden worden. Wanneer iemand ontslagen was door groote moeilijkheden in zijn gemeente door de Classis, omdat hij een onhoudbare en voor Kerk en volk schadelijke positie innam, dan kon het voorkomen, dat hem verlof werd verleend iets anders te gaan doen, wanneer hij geen beroep naar elders kreeg (art. 7).
Ook kan het voorkomen, dat een proponent in jaren geen beroep krijgt. Dan kon het gebeuren, dat hij ten einde raad de classe vroeg een ander beroep te mogen kiezen.
Gesteld nu eens, dat iemand door bijzondere leiding des Heeren zegt tot een ander ambt te worden geroepen, wat dan? Dan beslist hierin niet het oordeel van den dienaar, noch van den kerkeraad, doch van de classe. In de oudste redacties der kerkenordeningen (1581 Art. 6) was als regel gesteld, dat zulke gevallen voor de Particuliere synoden werden gebracht, gelijk dit ook in Gelderland nog in de 18e eeuw het geval was (Dr. H. Bouwman, Ger. Kerkrecht, Dl. I, bl. 462).
Wie nu een leidende plaats wil innemen in de politiek, in het sociale leven, in de wetenschap, kan onmogelijk het ambt naar behooren waarnemen, zoodat het zoowel terwille van het beginsel als om practische redenen niet kan worden verbonden met dat van dienaar des Woords. Gesteld nu. dat de Glasse de redenen gewichtig genoeg vindt en tot het besluit komt niet te mogen weigeren, wat gebeurt dan? Dan wordt zoo iemand ontslagen van zijn ambt en verliest de bevoegdheden het Woord en de Sacramenten te bedienen.
Deze beginselen behooren streng in acht te worden genomen.
Zoo oordeelden de vaderen en aan die beginselen was de practijk onderworpen.
Laat ik den lezers nu ten slotte nog voorleggen hoe ,,de Gereformeerde Kerken" hier te lande (de kerken der Doleantie) deze zaak hebben geregeld.
Op hun Generale synode te Leeuwarden (1920) werd bepaald, dat een dienaar des Woords, geroepen tot hoogleeraar in de letteren en in de geschiedenis, de bevoegdheid om het Woord te bedienen en de sacramenten heeft verloren. Zeer terecht. Zij bepaalde (art. 105) dat de classes niet lichtvaardiglijk den naam en eere van een Dienaar des Woords zullen laten behouden aan Dienaren, die hun ambt verlaten om naar een ander beroep over te gaan, maar zich houden zullen aan den regel, dat zulk een voorrecht alléén behoort geschonken te worden aan zulke Dienaren, die geroepen worden tot een anderen dienst ten bate der kerken in het gemeen ol tot zoodanigen arbeid, die een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot de verkondiging van het Evangelie in verband staat.
Bij Voetius kan men dezelfde gedachten vinden. Behalve Hoogleeraar in de theologie als geoorloofde overgang, spreekt hij o.a. ook nog van het hoogleeraarschap in de kerkgeschiedenis, wat zou toegestaan kunnen worden in bijzondere gevallen. (Voetius, De Pol. Eccl. P. II Lib. III Tr. II C.X. T. II p. 667 V I I I ).
Thans rest ons nog mee te deelen, hoe deze aangelegenheid is geregeld in de Hervormde Kerk.

Emeritaat wordt verkregen na 40-jarigen diensttijd of langer (thans op 65-jarigen leeftijd, afgezien of men reeds 40 dienstjaren heeft); wegens ziekte, die voor verdere uitoefening van den dienst ongeschikt maakt; wegens benoeming tot een ander ambt binnen de Kerk (o.a. kerkelijk Hoogleeraar en Secretaris der Synode).
Wie nu vrijwillig zijn ambt neerlegt om tot een ander ambt of beroep (óf rentenieren) over te gaan, kan eervol ontslag uit het ambt aanvragen en hem kunnen de rechten van emeriti worden verleend. W i e het lidmaatschap van een der Kamers van de Staten-Generaal aanneemt of dat van de Provinciale Staten, moet zijn ambt neerleggen, maar kan óók eervol ontslag krijgen met de rechten van den Emeritus, ook al is hij dus geen emeritus. Een voorstel om ook het lidmaatschap van den raad onvereenigbaar te verklaren met het predikantsambt, is in 1930 afgewezen. Dus in de Hervormde Kerk kan iemand óók tevens gemeenteraadslid zijn bij zijn ambt.
Dat hier met het schriftuurlijk beginsel wordt gesold, is zonder nadere uiteenzetting zeker wel duidelijk. Het ambt neerleggen of moeten neerleggen, ontslag uit het ambt krijgen en toch de ambtsbevoegdheden behouden. Iemand van Gereformeerde belijdenis moest althans beseffen, dat hij — door de onschriftuurlijke beginselen der Hervormde Kerk mogelijk — bij overgang tot een wereldlijk beroep niet de rechten van een emeritus behoorde aan te vragen, omdat hij nu eenmaal geen emeritus is en zijn ambt heeft prijsgegeven.
De regeling is toch inderdaad wel zeer zonderling en onschriftuurlijk. Maar niemand behoeft zoo te handelen! Ook hier kan men met een vroom gebaar zich niet van de beginselen afmaken. Men wil den titel van het ambt en de rechten daaraan verbonden behouden en legt toch zijn ambt neer, terwijl de gemeente, die men diende, vacant wordt.
Het kan niet anders of iemand, die ernst maakt met de beginselen, moet pijnlijk worden getroffen, wanneer men hoog opheeft van zijn domineeschap en het ambtelijk werk, dat men verricht, terwijl men van het ambt feitelijk heeft afstand gedaan of moeten doen.
De rechten nu aan den emeritus verleend, zijn de volgende (Art. 20 Alg. Regl.). De openbare verkondiging van het Evangelie; het bedienen van Doop en Avondmaal; de leiding van de openbare godsdienstoefeningen; de huwelijksinzegening; het catechetisch onderwijs; het afnemen van belijdenis des geloofs in tegenwoordigheid van één of meer ouderlingen; de bevestiging van predikanten; hulppredikers; ouderlingen, diakenen en lidmaten; de herderlijke zorg; het besturen van de vergaderingen zóó van den Kerkeraad als van het kiescollege of van de stemgerechtigden.
In alinea 3 wordt dan nog toegevoegd: Tot deze werkzaamheden (boven genoemd) met uitzondering van het afnemen van belijdenis des geloofs, de herderlijke zorg en het besturen van de vergaderingen, zijn mede bevoegd emeritipredikanten en zij, die de bevoegdheid van emeriti hebben.
Wij zien dus, dat iemand, die zijn ambt vrijwillig neerlegt om wat anders te gaan doen of gedwongen het neerlegt, omdat hij Kamerlid wordt of lid der Prov. Staten, toch eervol ontslag kan krijgen met de rechten van een emeritus.
Hier is ongetwijfeld een bedenkelijk neerhalen van het ambt, want men kan de ambtelijke bediening vervullen — met enkele uitzonderingen dan — en toch geen ambtsdrager meer zijn. Maar genoeg om den lezer voldoende in te lichten over hetgeen in de Hervormde Kerk hier wet is, waarbij veel wat niet is naar Gods gebod. Wie nu gretig gebruik maakt van deze, niet naar den Woorde Gods, verleende rechten, toont toch wel, dat het hapert aan de liefde en onderwerping aan de beginselen van Gods Woord. Dit behoorde alzoo niet te zijn. Laten de lezers dit goed vasthouden. En in voorkomende gevallen de Kerkeraden hun roeping in dezen verstaan. Dat is naar den Woorde Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Overgaan tot een anderen staat des levens II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's