Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wateren des Heiligdoms III (Slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wateren des Heiligdoms III (Slot).

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ezechiël 47 vss. 1 — 12. Daarna bracht Hij mij weder tot de deur des Huizes, en zie, daar vloten wateren uit, van onder den dorpel des Huizes naar het Oosten, want het voorste deel des Huizes was in het Oosten; en de wateren daalden af van onderen, uit de rechterzijde des Huizes, van het Zuiden des altaars. En Hij bracht mij door den weg van de Noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten tot de buitenpoort, langs den weg die naar het Oosten ziet: en zie, de wateren sprongen uit de rechterzijde. Als nu die man naar het Oosten uitging, zoo was er een meetsnoer in zijne hand; en hij mat duizend ellen, en deed mij door de wateren doorgaan en de wateren raakten tot aan de enkelen. Toen mat hij nog duizend ellen en deed mij door de wateren doorgaan en de wateren raakten tot aan de knieën; en hij mat nog duizend ellen, en deed mij doorgaan, en de wateren raakten tot aan de lendenen. Voorts mat hij nog duizend, en het was een beek, waar ik niet kon doorgaan; want de wateren waren hoog, wateren waar men door zwemmen moest, eene beek waar men niet kon doorgaan. En hij zeide tot mij: Hebt gij het gezien, menschenkind? Toen voerde hij mij en bracht mij tot den oever der beek. Als ik wederkeerde, zie, zoo was er aan den oever der beek zeer veel geboomte van deze en van gene zijde. Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit naar het voorste Galilea, en dalen af in het vlakke veld; daarna komen zij in de zee: en in de zee uitgebracht zijnde, worden de wateren gezond. Ja, het zal geschieden dat alle levende ziel die er wemelt, overal waarheen eene der twee beken zal komen, leven zal, en daar zal zeer veel visch zijn, omdat deze wateren daarhenen zullen gekomen zijn; en zij zullen gezond worden; en het zal leven, alles waarhenen deze beek zal komen. Ook zal het geschieden, dat er visschers aan dezelve zullen staan van Engedi af tot Eneglaïm toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; hun visch zal naar zijnen aard wezen, als de visch van de groote zee zeer menigvuldig. Doch hare modderige plaatsen en hare moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven. Aan de beek nu, aan haren oever, zal van deze en van gene zijde opgaan allerlei spijsgeboomte, welks blad niet zal afvallen, noch de vrucht daarvan vergaan; in zijne maanden zal het nieuwe vruchten voortbrengen, want zijne wateren vlieten uit het heiligdom; en zijne vrucht zal zijn tot spijs en zijn blad tot heeling.

Ook zal het geschieden, dat er visschers aan dezelve zullen staan, van Engedi af tot Eneglaïm toe.
Visschers aan de Doode Zee. En toch geen hopeloos werk, want de wateren des Heiligdoms vloeien in de Zee en overal waar zij komen worden de wateren gezond. Allerlei visch wordt gevangen. Als de visch van de Groote Zee, zeer menigvuldig.
Allerlei soort van menschen worden toegebracht, want tegen het leven van den tempelstroom is niemand bestand. De Geest komt ons niet vragen of Hij ons mag levend maken, evenmin als de Heere Jezus of Hij ons redden mag. We kunnen in onzen waan wel zeggen, dat wij onaantastbaar zijn in onze begrippen, opvattingen en godsdienst, maar onze ijdele waan gaat te niet als de Geest des Heeren nederdaalt. Als in die zilte doode wateren van ons hart de stroom van het levende water komt, dan wordt het geleerd, dat de Geest onwederstandelijk werkt. Niemand kan Zijne hand afslaan en zeggen: Wat doet Gij? Wij mogen al zeggen: Wij zijn heeren en zullen tot U niet komen, maar de Heere kwam tot hen en Hij toonde, dat voor Hem geen ding te wonderlijk is.
Hadt gij ooit kunnen denken, dat gij zoudt worden wat gij nu zijt? Eenmaal een vijand van God, levend in de wereld en de zonde en nu met den apostel belijdend: Door welken ik der wereld en de wereld mij gekruisigd is. Of wel, gij leefdet in uw waan voort, dat gij Jezus liefhad, van die „fijnen" moest gij niet veel hebben en in uw hart somdet gij wel eens hun gebreken op, wanneer het al niet over uw lippen kwam. En nu? Met hoeveel verlangen kunt gij zingen: Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort. Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven. Zoo worden er toegebracht van dag tot dag over het rond der wereld. Nog zendt de Heere aan den stroom visschers uit met het net des Evangelies en hun arbeid zal niet ijdel zijn in den Heere.
Zeker, soms vangen zij niets of wordt zelfs hun net beschadigd, maar dan weer halen zij visch op. Zalig, wie biddend mag staan aan den stroom, bereid op tijd zijn netten te herstellen, ze uit te spreiden.
Maar een nieuw punt in onze overdenking vraagt de aandacht.
Wat groeit langs dezen stroom?
In de verzen 7 tot 12 lezen wij: Als ik wederkeerde, zie zoo was er aan den oever der beek zeer veel geboomte, van deze en van gene zijde. Aan de beek nu, aan haren oever zal van deze en van gene zijde opgaan allerlei spijsgeboomte, welks blad niet zal afvallen, noch de vrucht daarvan vergaan, in zijne maanden zal het nieuwe vruchten voortbrengen, want zijne wateren vlieten uit het Heiligdom en zijne vrucht zal zijn tot spijs en zijn blad tot heeling.
Vaak komt in de Schrift het geboomte voor als beeld der menschen. Geboomte van allerlei soort, maar Gods kinderen als vruchtdragend geboomte, boomen niet slechts met bladeren, maar met edele vruchten. Laten wij enkele voorbeelden noemen, waar Gods kinderen bij boomen worden vergeleken, in hun leven en vrucht. ,,Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijne vrucht geeft op zijnen tijd, en welks blad niet afvalt, en al wat hij doet zal wel gelukken.
Het zijn geen wilde, maar geplante boomen. De Heere deed ze wassen aan den genadestroom. Het zijn planten, zoo sprak de Christus, door Zijnen hemelschen Vader geplant.
Vrucht en blad blijven. Zijn belijdenis is als het blad en de liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid zijn als de vruchten aan den boom. Zelfs in het kruis en in de verliezen en de smart der rechtvaardigen is een zegen verborgen.
Van de vijanden wordt gezegd: Hij zal u ontwortelen uit het land der levenden... maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods Huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheden eeuwiglijk en altoos.
En nog in een anderen psalm staat geschreven: De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. Die in het Huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods. Dan weer: de dagen mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms. Gelijk in de psalmen vinden we de vergelijking ook bij de profeten: Hij zal zijn (de rechtvaardige namelijk) als een boom, die aan het water geplant is en zijne wortelen uitschiet aan eene rivier, en gevoelt het niet wanneer er eene hitte komt, maar zijn loof blijft groen en in een jaar van droogte zorgt hij niet en houdt niet op van vrucht te dragen, maar de goddelooze is als eene heide in de wildernis, als zout en onbewoond land.
Doch genoeg om te bewijzen, dat de vergelijking van mensch en boom in de Schrift veelvuldig voorkomt. Gij weet wel, mijn lezer, dat ons einde bij het omhouwen van een boom wordt vergeleken, gelijk Johannes de Dooper predikte: de bijl ligt ook alreede aan den wortel der boomen; alle boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehouwen en in het vuur geworpen. Laat hem nog dit jaar staan, pleitte Christus voor den onvruchtbaren vijgeboom. E n . . . zooals de boom valt blijft hij liggen. In de plaats waar hij valt, daar zal hij wezen.
Lezer, als uw levensboom valt, wordt hij dan overgeplant naar het paradijs Gods of... brandstof... voor...? Welk een verschil! V a n nature zijn wij allen gelijk, maar let nu op dien tempelstroom. Gods kinderen onder de bediening van Woord en Geest worden vergeleken bij spijsgeboomte... Zij dragen leven in den wortel én brengen vrucht voort Gode tot eere en den naaste tot zegen. Hun blad zal niet afvallen, neen, zij belijden Zijnen naam, dien eenigen naam onder den hemel gegeven tot zaligheid. Veel van hetgeen zij genieten blijft voor de eeuwigheid bewaart, wanneer zij ook elkander ten zegen mogen zijn. De vrucht is voor Christus en de christenen. Zijn vrucht zal tot spijs zijn en zijn blad tot heeling. Zoo werd de gewonde ziel van Paulus geheeld door de vertroostingen, die de komst van Titus hem bracht. Hij is vertroost met vele vertroostingen des Geestes, opdat hij zou kunnen vertroosten die in droefheid en verzoeking zijn. Telkens groeien nieuwe vruchten aan dit spijsgeboomte, want... Zijne wateren vlieten uit het Heiligdom. Door stormwind en regenvlagen wordt dit geboomte des te vaster geworteld. Vervuld met vruchten der gerechtigheid, die door Jezus Christus zijn tot heerlijkheid Gods des Vaders. Welke die vruchten des Geestes zijn? De apostel somt er verschillende van op: liefde, vrede, blijdschap, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. Dit zijn de vruchten tot heiligmaking. Want zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien. Maar de vrucht van dit spijsgeboomte groeit op uit de krachten van den tempelstroom, uit de verdiensten van Christus. Gods kinderen leeren toch: uit u geen vrucht in der eeuwigheid... en uwe vrucht is uit Mij gevonden. Indien gij blijft in Mij en Ik in u, zoo draagt gij veel vrucht.
Tenslotte vragen wij nog: Waar dringt het water niet door?
Doch hare modderige plaatsen en hare moerassen zullen niet gezond worden, zij zijn tot zout overgegeven.
Met deze woorden wordt ons geteekend het beeld van onvruchtbaarheid en verlating. In Richteren 9 lezen wij, dat Abimelech de stad Sichem afbrak en haar bezaaide met zout. Hij deed dit om te betuigen, dat zij een verlaten stad zou zijn en onder den vloek. De stroom uit den tempel vloeit er wel langs, maar gaat niet in deze plaatsen in. Zij worden door te zwaarder oordeel getroffen. Dicht bij rivieren zijn wadden en moerassen. Zij zijn tot zout overgegeven. Onvruchtbaarheid en dood zullen er heerschen. Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht.
Wij leeren dus hier op ontstellende wijze, moge het zijn tot opwaken, dat het Evangelie niet allen zegent, die het hooren, en die leven onder de beademing des Woords. Velen hooren zonder geloof en kennen de praktijk der waarheid niet. Het stuit af op hun bederf; zij verwerpen het verbond, waarin zij gezegend konden worden. Zij zien en schouwen niet. Zij hooren, maar merken niet op. Zij verloochenen de kracht der waarheid.
Zie dan toe, dat gij Hem, die spreekt niet verwerpt. Hoe menig ontdekte zondaar zag hier zijn beeld. Zoo zal het met mij gaan! En omdat de deugden des Heeren in haar luister zijn ontdekt aan de ziel krimpen zij ineen. Rechtvaardig overgegeven! Zij verbergen vaak hun hoofd in hunne handen, vol ontzetting over het naderend oordeel, dat hen zeker moet treffen. Maar, zij zullen ondervinden, dat God wonderen doet aan dooden, dat Hij zich ontfermt over degenen, die een afkeer krijgen van zichzelven.
Deze plaatsen tot zout overgegeven, vertoonen verschillende kenmerken. Ze zijn volstrekt niet allen van hetzelfde type. Sommiger ongeloof werkt met de verborgenheden der verkiezing en der vrije genade om zich te handhaven tegen God en te volharden in hun onbekeerlijkheid. Bij anderen wordt de vijandschap opgewekt door de waarheid der vrije genade en zij gaan schouderophalend verder. Zulk een God begeeren zij nóch te kennen, nóch te eeren. Hun ontboetvaardigheid ontleent vrijheden voor het vleesch aan de genade. Zij misbruiken deze tot hun eigen verderf. Zoo worden zij steeds meer verhard in de zonde. Hoe meer ontferming bij anderen hoe meer het moeras uitdroogt en de steen des harten aanzet. Hoe meer onheilige kennis, hoe grooter kracht ten kwade. Velen ook werken met gemaakt geloof en hoe meer valsche belijdenis, hoe meer bedrog. Maar dat zijn niet de eenigen, die overgegeven worden tot zout. Niet weinigen zitten vlak bij ons. Zij hooren de waarheid en leven voort in de wereld. Soms hebben zij indrukken, maar zijn ongehoorzaam aan het Woord, omdat het met geloof niet gemengd is. Alle deze menschen verkeeren in een vreeselijk gevaar. Ze zijn zich helaas hun toestand niet bewust, zoodat zij óf onverschillig voortleven óf meenen dat het wel met hen is. Hun ondergang schijnt onvermijdelijk. Ze worden overgegeven, overgelaten aan zichzelven, tot zout... verhard en onvruchtbaar.
O, hun ondergang zal zeer verschrikkelijk zijn. Het zal den lande van Sodom en van Gomorra verdragelijker zijn dan hunlieden. Zoo zitten de ellendigste menschen in de Kerk. Maar nog wordt het 't heden genaamd.
Zoo zien wij, dat de dierbaarste waarheid een schrikkelijke schaduwzijde heeft. Lezer, waarheen reist gij?
P.S. De lezer neme ditmaal genoegen met deze korte slotoverdenking.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De wateren des Heiligdoms III (Slot).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's