Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het dogma in Artikel 36 VII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het dogma in Artikel 36 VII.

De souvereiniteit Gods en de overheid.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Spreuken 8:15, 16. Door mij regeeren de koningen en de vorsten stellen gerechtigheid. Door mij heerschen de heerschers en de prinsen, al de rechters der aarde.

Het blijkt dus uit Gods Woord, dat de Overheid door God verordend wordt en bij alle volken zonder onderscheid opkomt. Zij wordt onder Gods voorzienigheid gegenereerd uit het sociale leven niet alleen onder Israël, waarin het licht van Gods bijzondere openbaring schijnt, maar ook onder alle andere volken, die van dit licht verstoken bleven. Er is geen stam, geen volk bekend, waaronder geen Overheidsgezag zou worden aangetroffen, hoe primitief dan ook hun cultureel leven moge zijn. Bij familiale verhoudingen neemt dit gezag een patriarchalen, soms ook matriarchalen vorm aan, maar steeds is er gezag. Daaraan wordt niets afgedaan door de bewering van onder evolutionistische philosophie staande ethnologen, die van een hordematigen levensvorm spreken, want zulk een horde is nergens en nooit aangetroffen. Dit is eene constructie, die vrucht is van de philosophie, maar niet berust op eenig wezenlijk gegeven. Waar de mensch verschijnt, daar treedt hij op in eene geordende saamleving, die door overheidsgezag geleid wordt, hoe eenvoudig en natuurlijk dit dan ook moge schijnen. Het gezag draagt uit den aard der zaak een verschijningsvorm, die saamhangt met en afhankelijk is van het stadium der cultuur, die verworven werd. Bij familiale levensvormen treedt het hoofd des geslachts als gezagdrager op. Bij hoogere en breedere ontwikkeling verschijnen de stamhoofden en bij een samensnoering van stammen treden vorsten en koningen, machthebbers en heerschers op. En deze allen verschijnen als Overheid in een hooger licht, waardoor hun gezag een bijzonder, een goddelijk karakter verkrijgt.
Van deze allen zegt nu hier de goddelijke Wijsheid: „Door mij regeeren de koningen en de vorsten stellen gerechtigheid." Dat er Overheden zijn, is daad van Gods wijze voorzienigheid, een teeken, dat Hij nog bemoeienis der genade met de kinderen der menschen houdt, met alle menschenkinderen zonder onderscheid. Zooals er van den Vader in de hemelen gezegd wordt: „Want Hij doet Zijne zon opgaan over boozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen", zoo laat Hij ook onder alle volken zonder onderscheid door de wijsheid der goddelijke Voorzienigheid de Overheid opkomen. Over de wijze, waarop Hij dit doet, wordt ons verder niet meegedeeld. Slechts wordt gezegd: „door mij regeeren de koningen". Het hangt van den cultureelen toestand der volken af op welke wijze zij geregeerd worden. Doch dat zij alle eene regeering hebben, is de vrucht van Gods souverein welbehagen, want zonder regeering is de bestaansmogelijkheid afgesneden door de doodelijke werking van het gif der zonde en der gerechtigheid.
Doch ook bij de uitvoering van het Overheidsambt staan nu de Overheden niet geheel op zichzelf. Door Gods wijsheid verordend, ontvangen zij nu ook eene goddelijke voorlichting, daar Hij ook in geestelijken zin nog blijft arbeiden aan het behoud der gevallen menschheid, opdat zij in de volheid des tijds Christus ontvangen zal en wandelen in het Licht van Hem, die het Licht der wereld is. En het is dan ook uit deze gemeene werking der voorzienige zorge Gods te verklaren, dat feitelijk onder alle volken en in alle tijden zich in beginsel dezelfde wetmatige verschijnselen openbaren. Zij komen op, gedragen door een geloof. Dat geloof is buiten het licht van Gods openbaring afgoderij, want „God kennende, hebben zij Hem als God niet verheerlijkt of gedankt. De heerlijkheid des onverderflijken Gods veranderen zij in de gelijkenis eens beelds van een verderflijk mensch, van gevogelte, viervoetige en kruipende gedierten."
En zoo laat God hen aan zichzelven over in de begeerlijkheid hunner harten. Doch ook in die heidenwereld is nog niet alles gelijk. Er werkt in die heidenwereld eene goddelijke openbaring, die wel niet dezelfde volle klaarheid heeft als onder het uitverkoren volk, maar toch daarom nog niet door allen op dezelfde wijze worden ontvangen, opgenomen en gehoorzaamd. Er heerscht eene groote verscheidenheid, zoodat ook onder de volken buiten het gebied der bijzondere openbaring er van groote onderscheidingen sprake is, waarin zich niet minder dan onder de Christenvolken Gods verkiezende daden openbaren. Er zijn ook onder de heidenvolken minder en meer begaafden, volken bestemd om te heerschen en volken, bestemd om beheerscht te worden. En zoo is er in de geschiedenis der volken ook de wet te speuren, door Bilderdijk bezongen, van „opgaan, blinken en verzinken". En dat laatste, dat verzinken, is dan gewoonlijk het gevolg van de geestelijke inzinking, van de ontrouw aan de voorvaderlijke inzettingen, en bovenal van ongeloof in hetgeen de levenskracht was van de Ouden.
Zoo zien wij in de geschiedenis onder alle volken in wezen hetzelfde historische proces zich voltrekken. Door de goddelijke Wijsheid regeeren de koningen, kwamen zij op hunne tronen, maar vielen ook de tronen en komen andere regeeringsvormen, andere machthebbers op. En zij komen op door de goddelijke Wijsheid.
Voor ons is dit soms moeilijk te verstaan, omdat wij geneigd zijn den loop der zaken te waardeeren naar hetgeen voor onze oogen is. W i j wijzen op de menschen, zien op menschen, meten de dingen af naar de menschen, zeggen: als deze of die er niet geweest ware, als er anders ware gehandeld, als, om bij onzen eigenen tijd te blijven, er meer geloof, minder ontrouw ware bij dezen of bij genen. Doch hoe waar dit alles moge zijn, achter dit alles staat Gods leidende werkzaamheid, Zijne voorzienige zorg, zoodat het altijd waar blijft: door mij regeeren de koningen. Dat blijft ook waar, wanneer revolutionaire bewegingen tirannen tot macht brengen. Gods Woord laat het ons zien, hoe de Heere aan een volk koningen geven kan in Zijnen toorn. Denk slechts aan Israëls voorbeeld, wanneer het van Samuël een koning eischt: „Geef ons een koning", zegt het volk. En de Heere zegt tot Samuël: „geef hun een koning, hoor naar de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen zullen." Doch de Heere voegt er ter verklaring aan toe: „Zij hebben u niet verworpen, maar zij heBben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zijn zal." Zoo ontvangt Israël uit Gods hand een koning in Zijnen toorn. En zooals dit nu in Israël het geval is geweest, zoo is dit ook onder de volken, ook onder de moderne volken het geval, wanneer zij onder de ineenstorting van het verleden, dat onder den last zijner zonden bezweek, nieuwe regeeringsvormen en regeerders ontvangen. Daarin is Gods wijsheid, want deze werkt ook in Zijn toorn.
Zoo staan wij dus in de geschiedenis steeds voor de daden der goddelijke wijsheid, al begrijpen wij deze niet terstond, omdat wij de geschiedenis vooral van onzen eigenen tijd maar al te vaak afmeten naar onze persoonlijke begeerten en belangen. W i j zien de dingen ook te veel op zichzelven. zijn vaak niet slechts niet bekwaam, maar ook niet geneigd ze in hooger licht te zien en te waardeeren. Voor ons is het dikwijls, zooals Asaph het ook gekend heeft: „Ziet, deze zijn goddeloos, nochtans hebben zij rust in de wereld, zij vermenigvuldigen het vermogen." Ja, het komt vaak voor, dat wij het hem nazeggen: „Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan, maar het was moeite in mijne oogen." Hij stond er voor, kon niet begrijpen, hoe de dingen konden gaan, zooals zij gingen in deze goddelooze wereld. En zoo is het nu ook met het beleid der Wijsheid Gods in deze wereld. W i j zien, hoe de revoluties doorwoelen, hoe de goddeloozen woeden, hoe er regeeringen opkomen, waarvan wij zouden zeggen: Hoe is het mogelijk, dat God het gedoogen kan! En toch, het geschiedt. Naar wij zouden meenen geheel in strijd met den geopenbaarden wil Gods. Doch laat ons Asaph ook zien, hoe wij tegenover dit alles moeten staan.
Op zichzelven staande, komt bij hem de twijfel op. Ja, hij twijfelt zelfs aan het goed recht der vreeze Gods. „Immers", zegt hij, „heb ik te vergeefs mijn hart gezuiverd en mijne handen in onschuld gewasschen." Als wij de wereld der volken zien, hare vreeselijke ontkerstening waarnemen, dan zouden wij ook spreken als hij. Want wat speuren wij nu nog van Gods volk, van zijn gebed, van zijn geloof? Heeft Gods Naam en zaak nog beteekenis in de wereld? W i e vraagt er nog naar Zijn Woord? W i j bespeuren er niets meer van. En dan komt de twijfel. Maar ziet nu. hoe God aan Zijn volk een ander licht over de geschiedenis laat opgaan. Bij Asaph duurde die twijfel, totdat hij „in Gods heiligdommen inging". En daar in de heiligdommen Gods, dus onder het klare licht van Gods openbaring, leerde hij de geheele geschiedenis, hoe vreeselijk zij ook was, geheel anders zien en waardeeren. Want in die heiligdommen Gods kreeg hij een inzicht in Gods werk en werkwijze. Hij leerde er dat geheele beloop zien in het licht van het einddoel. De Heere ontdekte hem daarvoor. En daar schouwde hij, hoe God werkt! De menschen zijn er van nature blind voor. Zij razen voort, bewogen door een geest van verdwazing. Zoo is het duidelijk waarneembaar onder de volkeren der wereld. Doch God zegt: „let op hun einde". En daarvoor zullen wij nu een oog moeten en alleen kunnen ontvangen „in Gods heiligdommen". Wie daarin niet geleid wordt, kan er niets van zien, blijft staan bij wat voor oogen is. Maar in die heiligdommen gaat het eeuwige licht op en bij dat licht wordt gezien de waarheid van het woord: „Door mij regeeren de koningen", ook de tirannen, alle machthebbers der wereld. Maar daar wordt het ook duidelijk: „Immers, zet Gij hen op gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in verwoestingen". Ook dat komt op Gods tijd. Niet op onzen tijd, niet wanneer wij het zouden verwachten of zouden begeeren te zien. God geeft ook koningen in Zijnen toorn, voltrekt daardoor Zijne oordeelen, zoodat het altijd waar blijft, dat zij door Hem regeeren en daarin Zijne goddelijke Wijsheid openbaar wordt.
En dit wordt nu in de gansche geschiedenis der menschheid bevestigd. Niet alleen onder de volken, die onder het licht der openbaring leven, maar niet minder onder de volken der wereld zonder onderscheid. Overal verschijnt de Overheid en is zij niet omdat de menschen eene Overheid willen, niet omdat zij, zooals in de wijsbegeerte van Spinosa en in die van de denkers der revolutie geleerd wordt, door een vrijwillig verdrag der menschen onderling wordt aangesteld, maar van Gods wege. Door Gods voorzienigheid over het gansche menschelijke geslacht. En zoo heeft deze Overheid dus krachtens haren oorsprong een goddelijk recht.
Zoo leert dan ook volkomen in overeenstemming met Gods Woord en de Belijdenis Groen van Prinsterer, dat „het goddelijk recht der Overheid telkens op den voorgrond moet worden gebracht, omdat inzonderheid tegen deze veelszins misvormde en in hare eenvoudigheid onmisbare waarheid ook menig welgezinde, die tusschen haar verloochening en het ontstaan der radicale wanbegrippen het verband niet inziet, weerzin gevoelt." Als dit goddelijk recht wegvalt, is het gezag „conventioneel", dus uit menschelijke willekeur, is er geen weerstand tegen het radicalisme en dus ook geen handhaving van Constitutioneel Staatsrecht of behoud van rechten en vrijheden tegen Staatsalvermogen denkbaar.'' Zoo leert Groen. En zoo zegt onze Belijdenis: „wij gelooven, dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid des menschelijken geslachts, koningen, prinsen en overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en politiën ". En daarin is zij conform den Woorde Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het dogma in Artikel 36 VII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's