Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In strijd met Gods Woord I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In strijd met Gods Woord I.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De leerstellige beschouwingen van Ds. Woelderink onderscheiden zich door haar negatief karakter. Op hoogen toon vertelt hij, dat ook zelfs onze beste Godgeleerden, Calvijn soms incluis, van de leer der Waarheid eigenlijk niets geweten hebben. Nu kan men dit nog laten voor wat het is en er schouderophalend aan voorbijgaan. Maar men mocht dan toch verwachten, dat Ds. Woelderink nu eens precies, duidelijk en klaar zou vertellen, wat dan de leer der waarheid naar zijn nieuw licht wel is. Doch daarvan komt niets terecht. Met den besten wil kan ik niet inzien, wat ons Hervormd Gereformeerde volk nu aan deze warhoofderij — want iets anders is het niet —• hebben kan. Al wat ons uit de erfenis der vaderlandsche Godgeleerden toekwam, wordt afgekeurd. Ds. Woelderink weet het alles veel beter, maar wat hij beter weet, daar komt niemand achter. Dit is het gevolg daarvan, dat hij nog nooit zich voor de nuchtere vraag heeft gesteld: Versta ik wat ik lees? Hij holt in het wilde door met wanbegrippen en verkeerde voorstellingen, tengevolge van het feit, dat hij nooit geleerd heeft grondig te studeeren. Hij gunt zich den tijd niet hetgeen de Ouden geleerd hebben met kennis van zaken te onderzoeken, maakt haast om nu eens tegen dezen en dan eens tegen dien Godgeleerde te velde te trekken, dan weer slachtoffers te zoeken in zijne omgeving. De Gereformeerde gemeente en Prof. Visscher, die hem blijkbaar met hun opkomen voor de leer der Vaderen in den weg staan, moesten het nu weer ontgelden.
Hij zou het Doopformulier uitleggen, doch daaraan kan hij blijkbaar niet toekomen. Hoe zou dit ook mogelijk zijn, want dit is ook een stuk der oud-vaderlandsche theologen! Wat is nu de diepe grond van heel dit geblaas en gevecht tegen de bolwerken der oud-Gereformeerde leer onzer Kerk? Daarop is maar één antwoord: Ds. Woelderink is geen man van Gereformeerde belijdenis. Ik heb dit voorheen reeds aangetoond en zal het nu nog eens aantoonen, dat hij in zijne geheele beschouwing niet slechts tegen de leer der Kerk, maar ook tegen Gods klaar en duidelijk Woord lijnrecht ingaat. Ik zal dit in eenige stellingen doen en zonder omhaal Gods Woord laten spreken, opdat ook de eenvoudigste zal kunnen verstaan, dat de leer der Vaderen in den Woorde Gods gegrond is en Ds. Woelderink's strijd eigenlijk zich daartegen richt. Het Woord Gods wekt zijne vijandschap op. die zich daarna keert tegen allen, oude Godgeleerden of menschen uit zijne omgeving, die uit de leer der Vaderen leven.
1e. De Christelijke religie komt in de Reformatie wederom tot volle klaarheid voor het bewustzijn van Gods Kerk en vindt hare rijkste ontplooiing in het Calvinistisch leerbegrip. Calvijn onderscheidt zich daardoor, dat in hem Gods souvereiniteit tot rechtmatige erkenning komt. Deze erkenning is geen vrucht van bespiegeling, dus geene philosophische, maar van het leven uit Gods Woord, dat ook in Calvijn vrucht is van de wederbarende werking van Gods Heiligen Geest. Daarom voegt hij bij deze belijdenis van Gods souvereiniteit die andere, dat wij gehouden zijn tot volstrekte gehoorzaamheid aan Gods Woord.
2e. Die erkentenis van Gods souvereiniteit wordt reeds uitgedrukt in het eerste vers van onzen Bijbel: ,,In den beginne schiep God". Daaruit volgt, dat niet de schepselen iets hebben kunnen inbrengen over hetgeen zij zijn, maar dat zij zijn, zooals God wil, dat zij zullen zijn. Daarom belijden de vier en twintig ouderlingen, wanneer zij Gods eere en heerlijkheid uitroepen: want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen (Openb. 4 : 11).
3e. Deze souvereiniteit Gods gaat ook door in het stuk der zaligmaking, want de Heere openbaart haar daarin aan Zijn volk. Hoe werkt de Heere dan den Raad der genade uit? Door Zijn Woord en door Zijn Geest. En zoowel de Schrift als de ervaring leeren, dat Gods souvereiniteit daarbij openbaar wordt in Zijne verkiezende daden. De Schrift laat ons zien, dat dit proces der genadewerking uitloopt in de verkiezing van Abraham, opdat uit hem de Christus zal opkomen. De Schrift leert ook, dat Abraham eerst is uitverkoren, daarna geroepen werd en, Genesis 12, wondere beloften Gods ontvangt. Met dezen, eerst uitverkoren en geroepen Abraham, sluit de Heere, Genesis 17:2, Zijn verbond, d.w.z. Zijn genadeverbond. God richt niet eerst Zijn verbond met Abraham op, om hem daarna te verkiezen en te roepen, neen, God verkiest en roept hem eerst en daarna openbaart Hij aan Abraham de verbondssluiting. Het is dus klaar als de dag. De Heere sluit Zijn verbond met den uitverkoren Abraham. Dit kan ieder lezen in de Schrift.
4e. Dit verbond met Abraham blijft nu niet beperkt tot Abraham's persoon, maar strekt zich uit over zijne geslachten: Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen God en uw zaad na u (Gen. 17:7). En God geeft nu met dat verbond het verbondsteeken in Gen. 17: l k „En gij zult het vleesch uwer voorhuid besnijden en dat zal tot een teeken zijn van het verbond tusschen Mij en u."
Wij hebben hier dus wel te onderscheiden tusschen het verbond en het teeken des verbonds. Uit kracht van dit verbond moet Abraham zijn geslacht besnijden en niet alleen zijn geslacht, maar naast den ingeborene van zijn huis ook alle gekochte met geld zal zekerlijk besneden worden. Al wat dus ook maar eenigszins onder het licht van het verbond met den uitverkoren Abraham opgericht, leeft, moet het teeken des verbonds ontvangen (Gen. 17:13). En dat gaat zoo streng door, dat wie onder de belichting van het verbond met Abraham verkeert, dat verbondsteeken ontvangen moet, want wie tot het huis Abrahams ook maar eenigszins in betrekking staat en het verbondsteeken niet ontvangt, „dezelve ziel zal uit hare volken uitgeroeid worden: hij heeft mijn verbond gebroken" (Gen. 17: 14).
5e. Waar Gods verbond werkt, daar is Gods Woord en Geest ook werkzaam. Beteekent dit nu, dat allen, die tot Abraham's geslacht behoorden en dus het verbondsteeken ontvingen, nu ook de zaligmakende kracht des verbonds ontvangen? Neen, dat beteekent het niet. Hagar baarde Abram een zoon: Ismaël. En nadat de Heere Abraham de openbaring Zijns verbonds heeft gegeven en hem Izak's geboorte beloofd was, zegt de Heere: „Ik zal mijn verbond met Izak oprichten tot een eeuwig verbond zijnen zade na hem" (Gen. 17: 19). En hoewel Ismaël ook Abrahams zoon is en Abraham voor hem bad, belooft de Heere aan Ismaël vele aardsche zegeningen, maar het wezenlijke verbond gaat niet over Ismaël, maar op Izak, die zelfs nog niet geboren was, want de Heere zegt: „Maar mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, dien u Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal" (Gen. 17:21). Dus Abraham weet, dat het met hem door den Heere opgerichte genadeverbond niet doorloopt over Ismaël, maar over Izak, die nog geboren moet worden. En wat zegt dan de Schrift: „Toen nam Abraham zijnen zoon Ismaël en al de ingeborenen van zijn huis, al wat manlijk was onder de lieden van het huis van Abraham en hij besneed het vleesch hunner voorhuid, even tenzelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had" (Gen. 17:23).
Dus Ismaël krijgt ook het teeken des verbonds, verkrijgt met dat verbond materieele beloften, maar Abraham weet dat deze Ismaël, die ook zijn zoon is en van wien hij ook veel hield, wel het teeken, maar de beteekenende zaak niet ontvangt. Calvijn zegt dan ook, dat aan Ismaël „liberaliter e* prolixe", vrijgevig en rijkelijk, al wat in de wereld begeerlijk is, wordt beloofd, doch dat dit alles niets is in vergelijking met het verbond, dat God in Izak bevestigde, want ij del zijn alle aardsche voorrechten, tenzij wij door het geloof in het hemelsche rijk Gods ingaan.
De Schrift onderscheidt dus duidelijk tusschen wie het bondsteeken ontvangen en hen, die met het teeken het verbond ontvangen, Ismaël en Izak ontvangen beiden het bondsteeken. maar in Izak ligt alleen het verbond. En zoo is dan ook het gevolg in Gen. 21 : 10. waar van Hagar gezegd wordt: „Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit", waarop later de apostel terugkomt om het onderscheid te verklaren, Gal. 4.
6e. Izak's vrouw Rebekka was zwanger en zij zoekt Gods aangezicht. En de Heere zegt tot haar: „Twee volken zijn in uwen buik en twee natiën zullen zich uit uw ingewand van één scheiden." Jakob en Ezau worden geboren. Hoe de Schrift ons deze broeders voorstelt? Beiden geboren uit Izak, in wien het verbond Gods was bevestigd. De Profeet Maleachi geeft de korte samenvatting. De Heere zegt tot Israël: „Ik heb u lief gehad, maar gij zegt: waarin hebt Gi] ons lief gehad? Was niet Ezau Jacobs broeder? spreekt de Heere, nochtans heb Ik Jacob liefgehad. En Ezau heb Ik gehaat" (Maleachi 1:2, 3). Welnu, waren niet beide broeders, geboren uit éénzelfden moederschoot, in één zelfde dracht? Beiden zijn zij besneden, hebben het teeken des verbonds ontvangen. Voor dat zij geboren waren, was er de onderscheidende daad Gods. En toch beiden uit het uitverkoren geslacht, de een aangenomen, de ander verlaten. Ezau's leven sluit daarbij aan, hij huwt een dochter Ismaëls (Gen. 28 : 9). In welk licht worden beide zonen van Izak ons voorgesteld? Hebreën 11 : 20 zegt ons: „Door het geloof heeft Izak zijne zonen Jacob en Esau gezegend aangaande toekomende dingen. Doch van Esau zegt hij, 12 : 16: „Dat niet iemand zij een hoereerder of een onheilige, gelijk Esau, die om eene spijze het recht zijner eerstgeboorte weggaf, want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geene plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht." Toch hebben beide broeders, als uit Abraham geboren, het teeken des verbonds ontvangen, doch Jacob alleen, als de van God daartoe uitverkorene, ontving niet slechts het teeken, maar ook de beteekenende zaak.
7e. Wat blijkt nu uit deze enkele voorbeelden? Dat Ds. Woelderink in Gods Woord niet kan zien, dat het licht van Gods souvereine, vrijmachtig verkiezende genade over het verbond opgaat, dat God onder en door het verbond werkt met Zijn Woord en Geest om Gods volk te roepen uit de duisternis tot het wonderbare licht, om in dat verkoren volk Zijn verbond te bevestigen. Heeft dan dit verbond geene beteekenis voor Ismaël, voor Esau en wie er verder genoemd worden als, hoewel voorzien met het teeken des verbonds, toch als vreemdelingen der belofte worden voorgesteld? Zeker, dat verbondsteeken heeft ook voor hen eene beteekenis, want daarin liggen twee zaken opgesloten: de natuurlijke zegen en de ontroerende verantwoordelijkheid, waarop de apostel in Esau's voorbeeld wijst. Doch duidelijk wordt daaruit, dat uit het ontvangen van het bondsteeken niet noodzakelijk volgt de verbondsgenade. Deze is gegrond in de verkiezende daad.
Wij hebben tot nu toe ons niet schuldig gemaakt aan „verstandelijke redeneering" uit de verkiezing, maar eenvoudig enkele schriftuurlijke gegevens voorgelegd. Deze uit de Schrift genomen gegevens, die de eenvoudigste kan nalezen, leeren dat Ds. Woelderink, die alle Gereformeerde Vaderen verwijt, dat, zij ,,de rede oppermachtig" verklaren, de Schrift onrecht doet en de Vaderen, die er zich op gronden, niet minder. De Vaderen leeren allen en ook de belijdenisschriften leeren, dat het verbond der genade alleen met de uitverkorenen is opgericht en dat zij door een levend geloof eerst van en onder het verbond daarvan alleen zelfbewust worden. Ds. Woelderink beweert, dat deze leer is in uitdrukkelijken strijd met wat God zegt tot Abraham: ,,Ik richt mijn verbond op tusschen Mij en u en uw zaad na u." Ik heb nu laten zien in de voorbeelden van Abraham zelf, die eerst was uitverkoren en geroepen, daarna de openbaring der verbondssluiting ontving, van Ismaël en Esau eveneens, dat Abrahams zaad wel tot het verbond behoort, de teekenen des verbonds ontvangt, maar dat zij niet allen de beteekenende zaak deelachtig worden. Wie nu Gods Woord opslaat en naleest, wat het zegt, voor dien is het reeds nu duidelijk, dat Ds. Woelderink Gods Woord miskent, om niet te zeggen, ontkent. Dat zal ons de volgende keer nog duidelijker worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In strijd met Gods Woord I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's