Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Brandoffer I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Brandoffer I.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 1. Vers 1—9. En de Heere riep Mozes en sprak tot hem uit de Tent der samenkomst, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mensch uit u den Heere eene offerande zal offeren, gij zult uwe offerande offeren van het vee, van runderen en van schapen. Indien zijne offerande een brandoffer van runderen is, zal hij een volkomen mannetje offeren: aan de deur van de Tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des Heeren. En hij zal zijne hand op des brandoffers hoofd leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des Heeren: en de zonen Aarons, de priesters, zullen het bloed offeren, en dat bloed sprengen rondom dat altaar, hetwelk voor de deur van de Tent der samenkomst is. Dan zal hij het brandoffer de huid aftrekken en dat in zijne stukken deelen. En de zonen van Aaron, den priester, zullen vuur maken op het altaar, en zullen het hout op het vuur schikken. Ook zullen de zonen Aarons, de priesters, de stukken, het hoofd en het smeer schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is. Doch zijn ingewand en zijne schenkels zal men met water wasschen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer ten liefelijken reuke den Heere.

In onze vorige overdenking over het bloed der besprenging wezen wij op den schaduwendienst, waaraan die uitdrukking was ontleend. Met een enkel woord werd stil gestaan bij de bespreenging met het offerbloed. Zoo zijn wij er toe gekomen nu eens nader bij dien offerdienst stil te staan. Een onderwerp, dat weinig wordt behandeld en toch zoo rijk is aan leering en onderwijzing, die naar de godzaligheid is.
Nu vereischt deze stof niet weinig van het gedachtenleven der lezers om te volgen wat de Schrift ons over den offerdienst leert. En de verklaring daarvan raakt de diepste gronden der geloofsleer, gelijk zij dan ook voert tot de bron der gemeenschap met God door Jezus Christus onzen Heere.
Wij beginnen met het brandoffer, omdat ook in de Schrift dit offer in Levicitus 1 het eerst wordt besproken.
Inleidende beschouwingen over den offerdienst bij het heidendom geven we nu niet; ook zullen we geen vergelijkingen treffen met dien offerdienst, doch ons bepalen tot de gegevens der Schrift, terwijl wij aanstonds alles willen zien in het licht des Nieuwen Verbonds. Zoo toch alléén kan voor ons de offerdienst op Schriftuurlijke wijze worden behandeld.
Wanneer de Heere aan Mozes den offerdienst gebiedt, die Zijn volk Israël moet onderhouden, doet zich de vraag voor in welke verhouding heeft zich de Heere tot dit volk gesteld. Dit leert ons al aanstonds het eerste vers in Leviticus 1, waar de offers worden verordend door den God van Israël.
De lezer moge zich de noodige inspanning getroosten, want de zaak is het ten volle waardig. Vooral ook leze en herleze men het texthoofdstuk.
Wij lezen daar: En de Heere riep Mozes en sprak tot hem uit de Tent der samenkomst. Op den Sinai had de Heere onder de teekenen van donder en bliksem, zoodat de gansche berg beefde, Zijne heilige wet gegeven, met eigen vinger geschreven in de steene'n tafelen. Vreeselijk was die plaats, en al wie den berg naderde, zou sterven. Mozes' aangezicht is gesluierd als hij van den berg afdaalt en het volk bad, dat de Heere niet met hen zou spreken, maar door Zijn knecht Mozes.
Maar, als de Heere den offerdienst instelt ook voor de toekomende geslachten, wanneer zij het land, dat de Heere hunnen vaderen beloofd had, zouden bezitten in erfenis, dan spreekt de Heere met Mozes niet in teekenen van vuur, maar uit de Tent der samenkomst. De Heere wilde reeds in de wijze waarop Hij sprak en de plaats, waar Hij riep, bij voorbaat tot uitdrukking brengen de beteekenis van het offer van Zijnen Zoon, die in de volheid des tijds verschijnen zou in het vleesch om den toorn Gods tegen de zonde te dragen en den vloek der wet af te wentelen. De wolk bedekte de tent en de heerlijkheid des Heeren vervulde den tabernakel. ( E x . 4 0 ).
De Tent der samenkomst is de woonstede Gods in genade. Daar kon Hij wonen in genade en zich een vriendelijk ontfermer betoonen. Denk u in, dat in den tabernakel de wet was geborgen in de arke der getuigenis, onder het gouden verzoendeksel. De wet in den Christus beschouwd als volbracht. En uit Christus ontvangen Zijne kinderen kracht om haar te doen uit dankbaarheid. De Heere trok zich terug binnen het voorhangsel en zette zich neer op den genadestoel, het gouden verzoendeksel. Maar hoe wordt nu toch Gods genadige tegenwoordigheid onder Israël verklaard? Hoe kan toch de reine heilige God, die te rein van oogen is dan dat Hij het kwade zou kunnen zien, wonen onder bezoedelde schepselen, die Zijne wet geschonden hebben en gedaan wat kwaad was in Zijne heilige oogen? Hoe kan dat toch ooit bestaan? Als de Heere zoo dicht nadert, al is het dan nog maar in een teeken Zijner tegenwoordigheid, moeten wij dan niet vergaan? Vraag dat eens aan een ontdekten zondaar, hoe het hem te moede wordt als God nadert, als hij moet opzien tot den Eeuwige. Vraag hem dat en zijne ziel beeft, zijn aangezicht wordt betrokken. En toch, hoe kan het dan. dat de Heere onder Israël woont en troont? Ark en bloed rechtvaardigen Gods verblijf in het midden Zijns volks. Ark en bloed. Zoo wordt genade in gerechtigheid geopenbaard. God is heilig waar en wanneer Hij zich ook openbaart, maar op den Sinai stond Zijne verschijning in verband met het verteerend vuur, hier echter met de bondsbetrekking in verzoening. Hier is de zich gevende liefde in de verzoening door bloed.
Die offerdienst, wij merkten het reeds op, brengt ons gedurig in allerlei betrekking, in de zalige nabijheid van het Lam, dat de zonde der wereld wegdraagt. Daarom is in deze verordeningen des hemels goddelijke muziek voor het besneden oor. Luister, bid, aanschouw, verwonder u, aanbid! Zeg nu niet: die offerdienst is voorbij, want de leering blijft, al is de schaduw weggevallen doordat Christus Zijn leven liet op het kruis. Zie, God is heilig ook in de hel, evengoed als in het bloed, maar... maar welk een verschil in uitwerking dier heiligheid. De Tent der samenkomst en de tabernakel waren gemaakt naar het voorbeeld, dat de Heere Mozes op den berg had getoond. Maar ook de offerdienst wordt voorgeschreven, niet op den berg, maar in de Tent. De Tent der samenkomst. De plaats, waar God en mensch elkander ontmoeten, worden hereenigd in Christus. Het was nog een tent, omdat Israël een zwervend leven moest leiden in de woestijn en derhalve het heiligdom nog telkens moest worden verplaatst. Straks, als zij in Kanaan wonen, zal de Tempel verrijzen. Hier is goddelijke heerlijkheid met zegening voor menschen. God verzoend in Christus spreekt hier zijne wondere sprake van ontfermende liefde. De Heere riep Mozes. En de gehoorzame knecht kwam. De Heere werkte door Zijn Geest in Mozes' hart en gaf hem door openbaring te verstaan, dat hij zich moest stellen in de deur der Tent. Zoo onderwees de Heere Zijn volk over de ontmoeting tusschen Hem en het volk door Mozes Zijnen knecht. Zie hem daar staan in de deur der Tent, en eene wolk omhulde hem en dan... uit het binnenste der Tent van het verzoendeksel ruischt hem de sprake van Jehova tegen. Hoort... gij hemelen en neem ter oore, gij aarde, want de Heere spreekt. Spreekt met Mozes als van aangezicht tot aangezicht en toch ziet hij geene gedaante. Zalige Mozes. Gelukkig volk. De Heere verordend den geheelen offerdienst om Christus te openbaren in Schaduw.
Nu worden in Leviticus 1 tot 5 de verschillende offers, die gebracht zouden worden, beschreven. Vijf worden er genoemd. Het brand-, spijs-, dank-, zond- en schuldoffer.
De volgorde trekt wellicht uwe aandacht, althans behoorde uwe opmerkzaamheid te vragen. Hoe komt dat zoo? Waarom staat het brandoffer voorop en niet het schuldoffer? Waarom die volgorde? Begint dan de Heere waar wij ophouden en houdt Hij op waar wij beginnen?
Deze rangschikking is zeer leerzaam en vol van theologie, godgeleerdheid. W e hebben hier van doen met iets zeer verhevens. Voor een ontdekte zondaar moet een schuldoffer zijn. Hoe wordt mijn ziel gered, hoe zal de prijs mijner ziel worden betaald? Klemde deze vraag reeds in uw binnenste? De zonde klaagt ons aan, wij zijn schuldig voor God.
Mijn ziele, doorziet gij uw lot, hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God? Dan hebben wij Jezus noodig als het algenoegzame schuldoffer. Waarlijk, dat is Hij, mijn zondenvernieler, mijn leven, mijn lust. Hij kocht ons zoo duur, tot den prijs van zijn bloed.
Doch het is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf, want ik ben in zonde geboren en in ongerechtigheid heeft onze moeder ons ontvangen. Kent gij Davids klacht uit Psalm 51? Hij stort daar zijn schuldige en benauwde ziel uit voor den Heere.
Jezus nu is het ware zondoffer. De zonde veroordeeld in het vleesch. Hij is zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Maar nu is Hij evenzeer het vreugde-, vrede- en dankoffer. Zoo staat deze orde in verband met ons geestelijk verstand van Christus.
Geen vredes-, vreugde- noch dankoffer zonder eerst te zijn verzoend. Zoo gaat een streep door veel godsdienst, die toch Gode niet kan behagen. Zeker hoort de Heere de klacht van den tollenaar, die op zijn Borst slaat vol zelfveroordeeling, in de klacht van Zijnen Zoon aan het kruis, en in den uitroep: het is volbracht. Maar de tollenaar weet toch wel, dat, zal hij roemen met vroolijk juichende lippen, zijne ziel moet worden gered. Verzoening. Het altaar staat in den voorhof van het heiligdom. Hebt gij dat reeds geleerd? Hoe is het met uw godsdienst gesteld? Onze stof brengt ons in het wezen van de verbondsbedeeling en verbondsgenade.
Zoo kan ik het spijsoffer leeren verstaan. Eene nieuwe verborgenheid van Christus wordt ontsloten voor onze ziel. Wij hebben vrede met God door Hem, die vleesch is van ons vleesch en been van ons been. Jezus is het ware spijsoffer. Zoo kom ik aan het brandoffer. Dan zien wij het werk van Jezus als volkomen volbracht onmiddellijk onder het oog Gods, als de uitdrukking van de volkomen vrijwillige overgave aan den Heere. Wij blikken in het welbehagen des Heeren, geopenbaard in Christus. God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende. Hier is het goddelijk vermaak, dat voorafgaat aan de vreugde van het schepsel. Zoo is deze volgorde zeer wonderbaar en wij zijn gekomen bij een verzoend God, die onze Vader is in Christus, die mij in Zijn welbehagen omhelst en mij deelgenoot maakt van Zijn goddelijk welgevallen in Zijnen Zoon.
Ga dus van den mensch naar God en ge begint van het schuldoffer; ga van God naar den mensch en ge vindt aan het begin het brandoffer. Mozes staat daar in de deur van de Tent en uit het heilige der heiligen ruischt hem tegen de stemme van Jehova, die van uit eigen vermaak in den Middelaar spreekt en de offers verordend.
Wij hooren dus hier de leer der zaligheid van uit God den Heere. Zalig als in ons hart een klankbodem is geformeerd voor deze taal, om in dat welbehagen ons te verlustigen. Zie, ik mag deelen in de vreugde en het welgevallen, dat God heeft in Hem, die Zijn leven aflegde voor Zijne schapen. Ik proef hier de liefde Gods in Christus. Ik drink hier uit het eeuwig liefdeserbarmen Gods, die mij, zijn arm schepsel, heeft gekend van voor de grondlegging der wereld en mij omhelst in Christus.
Wanneer wij dus de orde der offers zien van den mensch naar God staat het schuldoffer voorop, maar omgekeerd van God naar den mensch vangen wij aan met het brandoffer. In beide gevallen ligt het ontmoetingspunt in het kruis van Christus. Maar wat bij den mensch het laatst is, moet bij den Heere onzen God het eerst zijn. Boven het verzoendeksel! In Jezus is het welbehagen Gods volkomen. Wij mogen dus de waardeering Gods van Zijn lieven Zoon opmerken ook in de volgorde der offers, die in Christus één zijn en ongescheiden. Maar in één offervorm kon de volheid van het werk van Christus niet worden afgebeeld, daarom waren er vele offersoorten. Doch juist daardoor mogen wij dieper inzicht verwerven in den rijkdom van hetgeen de Heere in Christus gaf. Trouwens, de heele schaduwendienst is daarop gericht en slechts tot schade van Gods gemeente en bovenal tot oneere des Heeren kan het onderwijs dienaangaande worden verwaarloosd.
Laten wij dan nu het brandoffer nader bezien. Christus heeft zich Gode onstraffelijk opgeofferd door den eeuwigen Geest. Het hoogste doel daarbij is de verheerlijking Gods. Wel is het naaste doel de zaliging van den zondaar, maar alle werken des Heeren kunnen alleen bedoelen de zelfverheerlijking Gods, omdat Hij het hoogste goed is en de volzalige in zichzelven, die alle dingen heeft geschapen en herschept tot glorie van Zijn heerlijken en nooit volprezen naam. Zie, Ik kom om Uwen wil te doen, o God, zoo riep de Middelaar uit door den Geest der profetie, opdat de Kerk aller eeuwen zou weten, dat God zich een lam ten brandoffer heeft voorzien in den Zoon, die mensch werd, opdat Hij den mensch tot God zoude brengen. Zalig te weten door beleving wat ons deel is in dien volbrachten wil. Daardoor is Sion geheiligd. Dan weten wij ons Gode aangenaam in den Geliefde, die in onszelven nooit Gode konden behagen. Hij was gehoorzaam tot in den dood. Het oog en het hart van Christus was bij en in al Zijn werk gericht op het welbehagen des Vaders. Hoe zal Hij Gode behagen? Daarom was het naar Zijn eigen woord, Zijne spijze te doen den wil des Vaders, die in de hemelen is en Hem had gezonden. Zijn aangezicht was als reizende naar Jeruzalem. De beker, die Mij de Vader te drinken heeft gegeven, zoude Ik dien niet drinken? In die volkomen overgave was een liefelijke reuk Gode. Wie kan peilen de diepte dier overgave en de liefde van den Middelaar tot den Vader in die overgave? Niemand kent den Zoon dan de Vader en zoo wie het de Zoon zal willen openbaren. De Heilige Geest schept er een onuitsprekelijk behagen in ons de verborgenheden van die overgave te toonen. Zie, het is ons ook heden een genot ons te laven aan de hemelsche openbaring van het voorwerp onzer liefde, als brandoffer om Gode te behagen.
Wanneer wij nu nader over het brandoffer gaan handelen is hiermede reeds de hoofdzaak van de beteekenis van dat offer toegelicht. De volkomenheid van des Vaders welgevallen in Jezus' offer. Dat openbaart ons het brandoffer.
In het tweede vers van ons texthoofdstuk wordt gezegd welke dieren in het algemeen geofferd kunnen worden, waarop wij bij vers 10 terugkomen.
Indien nu zijn offerande een brandoffer van runderen is, zoo zal hij een volkomen mannetje offeren.
Het doel der vernedering was de volkomen verheerlijking des Heeren. Wij waren in opstand tegen onzen Maker en keerden Hem den nek toe. Wij geven Gode geen eere.
In tegendeel, wij zeiden: laat ons zijne banden verbreken en Zijne touwen van ons werpen, want aan de kennis Zijner wegen hebben wij geenen lust. Wij zijn heeren, wij zullen tot U niet komen. Ja, wij zullen vrede hebben, schoon wij naar het goeddunken onzes harten zullen gewandeld hebben. Hij kwam om verteerd te worden door een heiligen ijver voor de heerlijkheid Gods. Zalig, als wij daartoe Jezus noodig krijgen, om de schending van Gods deugden te herstellen door volkomene gehoorzaamheid aan Gods wil. Om die volkomenheid van het offer aan te duiden, schreef de Heere voor, dat het offerdier een volkomen offerdier zonder gebrek zou zijn. Daarom veroordeelde de Heere zoo scherp het brengen van hetgeen verminkt of kreupel was. Zie, daar is een Israëliet, die een brandoffer wil brengen. Hij denkt: het wordt toch geheel verbrand, het is toch geheel voor den Heere en ik krijg er niets van, wat deert het als ik een gebrekkig rund neem van den stal of schaap uit de kudde. Offer dat uwen vorst, zegt de Heere, zal hij een welgevallen aan u hebben? Met verachting keert de Heere zich af, omdat het Zijne Hem wordt onthouden, het volkomene moet voor Hem zijn. In die daad was dus niets minder, naar de bedoeling van het offer, dan een aanranden van den Christus, een ontrooven van hetgeen Godes is. Meen niet, dat alléén Israël zich daaraan heeft schuldig gemaakt. Helaas neen. Want wat doen wij anders dan Gode Zijne eere ontrooven wanneer wij de verheerlijking Gods achterstellen bij onze zaligheid? Ja, onze zaligheid niet zoeken in de volkomen verheerlijking door Christus? Daarom leert de Heilige Geest den zondaar zoo volkomen zich prijs geven aan den eisch van Gods deugden, dat hij liever zou verloren gaan dan dat God in Zijne eer tekort kwam. O, wij weten wel, dat deze uitspraak op veler lippen komt, maar helaas in het hart van weinigen waarheid is geworden. En toch daarnaar vraagt de Heere ook als het gaat om onze zaligheid met betrekking tot Zijne eere.
In het brandoffer nu is Christus voor het harte Gods bestemd. De Heere alleen kon het werk en den persoon van Christus naar waarde schatten. Wat er tusschen Hem en den Vader van krib tot kruis, bovenal aan het kruis, heeft plaats gegrepen, wie zal het doorgronden?
Waar nu moest het offer worden gebracht?
Aan de deur van de Tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen voor het aangezicht des Heeren. (vs. 3b).
Dus de plaats, waar geofferd moest worden was daar, waar de Heere woonde en zich openbaarde. Daar waar God en mensch elkander ontmoeten. In de gunstrijke tegenwoordigheid Gods, want vergeet niet, dat God als verzoend troont boven de ark, die weer zinnebeeld van Christus is. Waarmede zal ik den Heere tegenkomen en mij bukken voor den hoogen God!
De Heere komt Zijn volk tegen in Christus in wien Hij al Zijn welbehagen heeft. Zalig, wanneer onze ziele zoo den Heere mag ontmoeten. Hier is het geslachte en nu eeuwig levende Lam. Gij, o Vader, hebt daaraan genoeg, ook ik, Uw kind. Zie, bij de deur van de Tent der samenkomst God te ontmoeten en Zijne stem te hooren uit het binnenste heiligdom verrukt het hart. Maar wij mogen tot in het heilige der heilige komen, terwijl Mozes moest blijven staan aan de deur omdat de volheid des tijds nog niet was gekomen. Met Jezus als brandoffer verbonden, wordt ervaren het liefdeswelbehagen Gods. Zeker, op Golgotha werd de schuld verzoend, de straf gedragen, werd het groote pleit beslecht tusschen de eeuwige gerechtigheid en het onbevlekte offer, doch in het offer is meer dan de beslechting van het rechtsgeding. In dien lijdens- en stervensgang van den Middelaar wordt de liefde des Zoons uitgesproken in eene taal, die alleen de Vader kan verstaan. Dat is het brandoffer. Het zegt het onzegbare, dat Christus allereerst is voor God. Ongetwijfeld raken we hier de dieptepunten der goddelijke openbaring, die slechts weinig worden verstaan. Maar toch is hier het merg van het leven der genade, als onze ziel is als een schelp aan het strand, waarin de zee naruischt. Gode aangenaam is Christus Jezus.
Het brandoffer moest worden gebracht: naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des Heeren. De Israëliet moest het dus geheel vrijwillig doen. Het brandoffer laat ons Christus van een bepaalde zijde zien. Wanneer een Israëliet had gezondigd, dan moest hij een schuldoffer brengen. Maar het brandoffer droeg een ander karakter. Hij brengt het naar zijn welgevallen, geheel vrijwillig uit eigen aandrift, zonder voorschrift.
Wanneer wij Christus zien als schuldoffer voor de zonde, dan hooren wij Hem bidden in groote benauwdheid en zieleangst: Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan, doch niet gelijk Ik wil, doch gelijk Gij wilt. Hij kromp ineen bij de gedachte ook maar één oogenblik te moeten gescheiden worden van het licht en de gunst Zijns Vaders. Daar worstelt Zijne menschelijke natuur tegen in. Maar het kruis kan nog van eene andere zijde worden gezien. Het staat daar voor den Zoon des menschen als de plaats, waar Hij volkomen al de diepe verborgenheden Zijner liefde tot den Vader vermag uit te drukken. Daartoe is het Hem gegeven; om de zonde te betalen is het Hem opgericht, wordt het van Hem geëischt. Zeker, die twee zijden van het kruis zijn in Christus tot één, maar toch laten zij ons inblikken in de verborgenheden des heils, in het vermaak Gods en niet alleen in de zaligheid des zondaars.
Naar zijn welgevallen zal hij dat offeren, voor het aangezicht des Heeren.
Het gansche leven van den Heere Christus verspreidde den geur der vrijwillige gehoorzaamheid, der overgegevenheid aan den wil en het hart des Vaders. Hij deed altijd wat den Vader welbehagelijk was. In Zijn dood was het hoogtepunt dezer overgave aan den wil en het welbehagen Gods. Daarom was deze dood voor het hart des Vaders als eene onuitsprekelijk liefelijke reuk. Dit offer, of liever deze zijde van het offer doet ons iets vermoeden van het feit, dat Adam vóór den val toch den Heere in zijn vrijwillig dienen niet dat vermaak kon schenken wat Immanuël Hem gaf in Zijn dood.
Hier zwijgen wij verder eerbiedig stil en... buigen de knieën. Mijn ziel aanbidt! Ziehier het verheven standpunt des kruises in het brandoffer. De Zoon volbrengt door den Geest den wil des Vaders. God heeft God voldaan, wie kan dat verstaan? Maar wij kunnen er aan toevoegen: God heeft God vermaakt als Hij bange zuchten slaakt.
Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg voor Mijne schapen. Het was Zijne spijze en vreugde te doen den wil Zijns Vaders.
Dit alles nu spreekt tot bevestiging van den vrede van Gods kinderen. Het volbrengen van Gods wil, de vervulling van Gods Raad en het verheerlijken van Gods naam, namen bij Hem de hoogste plaats in. Hij vroeg niet naar zichzelf. Voor Zijne eere zou de Vader waken, maar Hij voor de eere Zijns Vaders. Niets zaligers is er, dan in te gaan in het wondere gebeuren, dat de Vader een volkomen welgevallen heeft in het offer van Zijnen eenigen Zoon. Wij zien Hem staan met het oog ten hemel geslagen en sprekende in den laatsten nacht Zijns lijdens: Vader, Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij hebt gegeven. En nu vermindert onze liefde tot Hem niet omdat wij weten, belevend weten, dat het welbehagen des Vaders bij Hem voorop stond. Neen, daardoor wordt de liefde aangewakkerd als een vuur, waarin de wind blaast. Zóó juist begeeren wij Hem; zóó werd Hij ons de algenoegzame Zaligmaker, die allereerst en volkomen voor Gods deel en eisch in het verbond heeft zorg gedragen. Anders had ik geen vrede, zelfs geen begeerte om zalig te worden, indien God er niet in werd verheerlijkt volkomen. Het brandoffer! Zie en versta toch, dat Zijne liefde tot ons en onze behoudenis in en door Christus alléén op Gods gevestigde heerlijkheid gegrond konden worden. Die heerlijkheid is de grondslag van al het werk des heils. Zoo waarachtig als Ik leef, zoo zeker zal de gansche aarde met de heerlijkheid des Heeren vervuld worden. (Num. 14 : 21).
Zie nu den Israëliet naderen met het rund om een brandoffer te brengen bij het altaar, den Heere tot een liefelijken reuk. Wat moet er thans gebeuren?
Allereerst moeten wij erop letten, dat er een priester bij aanwezig is. Zijne handeling wordt verbonden met het geheel van den dienst der schaduwen.
En hij zal zijne hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor Hem aangenaam zij, om hem te verzoenen, (vs. 4).
Maar laten wij hier afbreken. De Heere zegene het overdachte tot eere Zijns naams. De lezers mogen verlangend worden gemaakt om dit deel van des Heeren Woord te verstaan, dan kunnen zij ons helpen in het gebed. Meteen ook biddende voor ons, dat God ons de deur des Woords opene om te spreken de verborgenheid van Christus.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Brandoffer I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's