Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het spijsoffer II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het spijsoffer II.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 2. Als nu eene ziel eene offerande van spijsoffer den Heere zal offeren, zijne offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen; en hij zal dat brengen tot de zonen Aärons. de Priesteren, welker een daarvan zijne hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem, en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de Priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar: het is een vuuroffer ten liefelijken reuke des Heeren. Wat nu overblijft van het spijsoffer zal Aärons en zijner zonen zijn; het is eene heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des Heeren. En als gij offeren zult eene offerande van spijsoffer, een gebak des ovens, het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken. En indien uwe offerande spijsoffer is, in de pan gekookt, zij zal zijn van ongezuurde meelbloem met olie gemengd. Breek ze in stukken en giet olie daarop; het is een spijsoffer. En zoo uwe offerande een spijsoffer des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden. Dan zult gij dat spijsoffer, hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den Heere toebrengen, en men zal het tot den Priester doen naderen, die dat tot het altaar dragen zal: en de Priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen en op het altaar aansteken: het is een vuuroffer ten liefelijken reuke den Heere. En wat overblijft van het spijsoffer zal Aärons en zijner zonen zijn: het is eene heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des Heeren. Geen spijsoffer, dat gij den Heere zult offeren, zal met deesem gemaakt worden, want van geen zuurdeesem en van geen honig zult gijlieden den Heere vuuroffer aansteken. De offeranden der eerstelingen, die zult gij den Heere offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen ten liefelijken reuke. En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds uws Gods van uw spijsoffer niet laten afblijven: met alle uwe offeranden zult gij zout offeren. En zoo gij den Heere een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, dat is, het klein gebroken graan van volle groene aren, offeren; en gij zult olie daarop doen. en wierook daarop leggen: het is een spijsoffer. Zoo zal de Priester deszelfs gedenkoffer aansteken, van zijn kleingebroken graan en van zijne olie, met al den wierook: het is een vuuroffer den Heere.

Bij de bestanddeelen van het spijsoffer hebben wij stil gestaan en gezien, wat in dit spijsoffer niet mocht worden gemengd. Het bestond uit meelbloem, olie en wierook. Verboden was zuurdeeg en honig, terwijl het offer met zout moest zijn gezouten.
Op welke wijze nu werd het spijsoffer toebereid en den Heere geofferd? Het moest worden toebereid en dan gebracht op het vuur. Die toebereiding nu was drieërlei: het werd gebakken in den oven, gekookt in de pan of in den ketel, daarom een spijsoffer des ketels genoemd. Ge moet dus wel onderscheiden tusschen het brengen van spijsoffer op het altaar en het toebereiden ervan in den oven, in de pan of den ketel. We krijgen zoodoende drie vormen van het spijsoffer naar zijne toebereiding, naar de wijzen, waarop het in aanraking kwam met het vuur, voordat het als eigenlijk spijsoffer op het altaar werd verbrand.
Het vierde vers van Levicitus 2 zegt van de toebereiding in den oven het volgende:
En als gij offeren zult eene offerande van spijsoffer, een gebak des ovens, het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken. (vs. 4).
Dit is dus het eerste soort van gebak. In vers 5 wordt dan gesproken van de toebereiding in de pan, op de ijzeren plaat van het haardvuur en in vers 6 van de bereiding in den ketel boven het vuur.
Deze aanraking met vuur bepaalt ons natuurlijk bij het lijden. Denk maar aan den ijzeren oven van Egypte, om te beduiden het bittere lijden van Israël onder den Farao. Het vuur des lijdens. Nu kunnen we gemakkelijk drieërlei vorm van lijden onderscheiden. Lijden om der gerechtigheid wil. Lijden door deelneming in anderer leed en lijden door vooruit te beleven het lijden, dat over ons komen zal.
Daarom moet ge onderscheiden tusschen het spijsoffer op het altaar, als het eigenlijke offer wordt gebracht op het vuur ter verbranding en het voorbereidende lijden des Heeren van krib tot kruis. Ja maar, zegt ge, dat lijden behoorde toch óók bij zijn borgtocht? Zeer zeker behoort het daartoe, doch het zou toch waardeloos zijn gebleven als Hij niet was gestorven. De voorbereiding krijgt hare volle waarde in de uitvoering van den kruisdood.
Als rechtvaardig dienaar Gods leed de Heere Jezus te midden van een omgeving, waar alles Hem tegen was. Hij heeft, zegt de apostel, gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft. Als een rechtvaardige onder de menschen leed Hij om des Heeren wil. Israël had in hetgeen zij moesten doen bij de toebereiding van hunne spijsoffers te zien op Christus; onderwezen door de profetie.
Zijn leven was lijden om der gerechtigheid wil. Hoe werd Hij als door vuur geblakerd door hetgeen Hij moest zien en hooren rondom zich! Zoo was Zijn leven lijden. Van Loth lezen wij, dat hij zijn rechtvaardige ziel kwelde over den ontuchtigen wandel der Sodomieten. Zelfs al ware Lot veei teederder van hart geweest dan hij was, zoo zou toch nog gelden: meer dan Loth is hier! Wij zijn bot van ziel, vaak ongevoelig voor de ruwheid der zonde, maar Jezus was de teerheid zelve. Daarom was zijn leven als de toebereiding van het spijsoffer in den oven. Wij moeten bij dit vuur niet denken aan den toorn Gods. Die komt veel meer bij schuld- en zondoffer ter sprake, dan bij het spijsoffer. Wel stond natuurlijk ook deze toebereiding als spijsoffer voor het altaar ter verbranding in verband met het dragen van den vloek als tweede Adam. Maar wij moeten toch bij bakken en vuur vooral denken aan het bittere lijden, Hem door de menschen aangedaan. Het dragen der zwakke menschelijke natuur in de gestaltenis eens dienstknechts onder de menschen, bracht Hem lijden. Lijden zooals wij het niet kennen in die mate, omdat wij onrein zijn door de zonde. Ons ontbreekt de teerheid van het Lam. Wanneer onze ziel teer wordt voor Gods eere, dan gaan wij lijden en wordt onze omgeving ook als vuur om ons te louteren. Gelouterd en beproefd, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Een gebak des ovens... zie Hem zóó eens tusschen de moordenaren aan het kruis gebracht, bespot en gehoond. En dan... ten spijsoffer, ten liefelijken reuke den Heere. Aanschouw Hem als Hij staat met een weenende ziel en tranende oogen bij het graf van Lazarus en gedenk... spijsoffer in de pan gekookt! En Jezus weende.
Hij leed wegens zijn medelijden met de menschen. Aldus worden ons de diepe geheimen ontvouwd van zijn teer gevoelig hart. Zoo ken ik zijn hart als Borg, die kan medelijden hebben met alle zwakheden der Zijnen en toch is er geen honig in dit spijsoffer, want Hij ontziet den zondaar, maar niet de zonde. Hij kan Zijn aangezicht verbergen uit liefdesnoodzakelijkheid. Hij kan Zijn gelaat fronsen om af te keeren van de ongerechtigheid. Menschelijke ellende en menschelijke smart roerden Zijn hart. Als Hij de schare ziet zonder eten, waakt Zijn medelijden op. Zelfs als Hij in de synagoge van Kapernaüm de schare met toorn van rondom aanziet, is Hij toch meteen bedroefd over de hardigheid van hunne harten. Hij daalde af in der menschen nood. Het spijsoffer werd reeds voor 't op het altaar kwam met het vuur in aanraking gebracht.
En zoo uwe offerande een spijsoffer des ketels is, het zal van meelbloem met olie gemaakt worden.
Hij was in staat het lijden en de oorzaak ervan naar hun juiste maat in de tegenwoordigheid Gods te bepalen. Hij gevoelde dieper dan de lijders zelf. Zijn gewaarwordingen en gevoel en genegenheden waren volmaakt. Hoe groot, hoe teer is Mij Uw mededoogen.
Hij leed op allerlei wijze en onder allerlei omstandigheden. Bereid om spijsoffer te zijn. Het gejammer der ellendigen, de nood der gevangenen noch de tranen der weduwen ontgingen Hem. Zijn lijden door medelijden was zeer groot. Waarlijk Hij heeft onze krankheden op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen.
Maar Hij leed ook door het vooruitzicht van Zijn lijden op het altaar. De Geest ontsloot Hem Zijne ambtelijke roeping steeds meer, zoodat Hij inblikte in de bange toekomst, die Hem wachtte. En toch, Hij heeft de Zijnen lief tot het einde. De voorbereiding van het spijsoffer door het vuur. De donkere schaduwen van het kruis werden vooruit geworpen op Zijn pad. Er was een drinkbeker voor Hem gevuld, dien Hij zeker moest drinken. Hij leed bij het vooruitzicht van Zijn bitter leed en had niet minder lief, maar leerde volkomen gehoorzaamheid uit hetgeen Hij leed. Zie de toebereiding van het spijsoffer. Niet alleen de meelbloem met de olie en wierook als bestanddeelen, maar den Christus gebracht in het vuur, een spijsoffer des ovens. Wij wezen op drie vormen van lijden, gelijk de verzen 4 — 7 handelen over drieërlei wijze van vuurvorm om het spijsoffer gereed te maken voor het altaar. Neen, Hij gaat niet van de kribbe zoo aan het kruis, maar na een leven van lijden ziet Hij het kruis, de folterpaal, staan bij het gericht en de machten der hel onder den toorngloed van Zijn vergramden Vader, die aan Hem moet thuiszoeken Sions zonde en ongerechtigheid.
Na die toebereiding werd het als gebak des ovens, des ketels, of der pan gebracht naar den tabernakel of tempel tot den priester, om het als spijsoffer te leggen op het vuur des altaars, om verbrand te worden.
Zoo doet zich thans de vraag voor: Welke personen treden bij het spijsoffer handelend op? Staan wij daarbij een oogenblik stil.
Daarvan lezen wij in de verzen 2 en 8. Zoowel bij het gewone spijsoffer als bij de drie gebakvormen treedt de priester op. De Israëliet brengt zijn vrijwillig spijsoffer tot de zonen van Aäron een van dewelke daarvan zijne hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem, olie en al des zelfs wierook en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar. Het is een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den Heere.
In de verzen 8 en 9 wordt hetzelfde gezegd met betrekking tot de drie genoemde vormen van gebak.
Dan zult gij het spijsoffer den Heere toebrengen en men zal het tot den priester doen naderen, die het tot het altaar dragen zal. En de priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen en het altaar aansteken; het is een vuuroffer tot een liefelijken reuk den Heere."
De Israëliet blijft dus bij alle offers, die hij wil brengen, gebonden aan de verordineerde priesterschap, want deze is zijn middelaar bij God. Israël moet aldoor leeren zonder iemand die tusschentreedt niet te mogen verschijnen voor den Heere. Die les kan ook heden nooit te goed worden geleerd. Anders kunnen wij Gode niet behagen. Wie den Christus voorbijloopt, óók nadat hij Hem heeft ontmoet, pleegt roof en heiligheidsschennis.
Uit den text blijkt nu, dat de priester een gedeelte van het gebrachte verbrandt op het altaar. Alléén de wierook werd in zijn geheel verbrand. Dat genomen deel nu van het spijsoffer heet gedenkoffer. Dat was des Heeren deel van het spijsoffer. De geur bij het verbranden ontwikkeld, stijgt op ten hemel ten liefelijken reuk den Heere. Als dit gedenkoffer op het altaar komt, is het weer een vuuroffer.
Maar wat doet de priester met het overige deel, dat niet wordt verbrandt?
En wat overblijft van het spijsoffer zal voor Aäron en zijne zonen zijn: het is eene heiligheid der heiligheden van de vuurofferen des Heeren. (vs. 10).
Bij het brandoffer kwamen de zonen Aärons voor als aanbiddende priesters, die mede de volksgemeenschap vertegenwoordigen. Bij het spijsoffer ontmoeten wij hen, zich voedende met het overblijfsel van hetgeen op de tafel van den God Israëls was gelegd. Zoo genoten de priesters een verheven en heilig voorrecht. Alleen den priester viel dat voorrecht te beurt. Ze moesten het eten in de heilige plaats, in den voorhof van de Tent der samenkomst. Het zal niet gedeesemd gebakken worden; het is hun deel, dat Ik gegeven heb van Mijne vuurofferen; het is eene heiligheid der heiligheden. Al wat mannelijk is onder de zonen van Aäron zal het eten; het zij eene eeuwige inzetting voor uwe geslachten aangaande de vuurofferen des Heeren: al wat die zal aanroeren zal heilig zijn (Lev. 6 : 14—18).
De Heere voorzag op deze wijze mede in het onderhoud der priesterschap. In zoover was het een tijdelijke maatregel. Doch de beteekenis blijft voor het priesterlijk volk van den nieuwen dag, nu de volheid des tijds is ingegaan en de schaduwen zijn voorbijgegaan. Gods kinderen mogen zich voeden met de volkomenheden van Christus, waarin de Heere zelf zich verlustigt. Ongezuurd, zonder ons eigen bestaan, in diepe onderworpenheid aan den Heere en gemeenschap des Geestes moet het worden gegeten. Al wie het aanroert, moet heilig zijn, zegt de Schrift. Het mag en kan dus alleen worden gegeten uit vrucht des Geestes, die het hart heiligt. En wel in de heilige plaats. W a a r geen ootmoed en leven is, kan van dit eten geen sprake zijn, al zou men meenen en voorwenden een vetten maaltijd te genieten. Voor het ontledigd, teer gemaakt gemoed stoot dan ook de voorgewende rijke voeding zonder leven en ootmoed tegen de borst en moet het hoofd worden geschud. Deze les is zwaarder te leeren dan de pelgrim, die de gangen Gods in het heiligdom nog weinig kent, wel meent. Geen wonder, dat zij de spraak dier geoefende christenen soms vreemd vinden en verkeerd beoordeelen. Het verborgen leven der gemeenschap wordt zoo licht verstoord en zij zijn volkomen afhankelijk van des Heeren Geest.
In de heilige plaats eten wij Zijn medelijden en medeleven. Temidden van eene wereld, die in het booze ligt, moeten zij ervaren: in de wereld zult gij v e r d r u k k i n g hebben, doch hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Hij heeft zoodanig tegenspreken van de zondaars verdragen, laten zij dan niet v e r f l a u w e n in hunne zielen.
De zonen van Aäron zullen dat eten.
Dit wijst ons op de priesterlijke kracht. Dochters van de p r i e s t e r s c h a p mochten het niet eten. Dit zult gij hebben van de heiligheid der heiligheden uit het vuur; het zal u en uwen zonen eene heiligheid der heiligheden zijn. Aan het allerheiligste zult gij dat eten; al wat manlijk is zal dat eten, het zal u eene heiligheid zijn (Num. 18 : 9—10).
Zoo mochten de zonen Aärons een gedeelte van het spijso f f e r eten, terwijl het andere deel den Heere werd verbrand op het altaar; nu ook vuuroffer geheeten. Dit was het verhevenste soort van priesterlijk voedsel om mannelijke kracht te verkrijgen tot den dienst des Heeren.
W i j ontmoeten hier de waarheid: vleesch van ons vleesch; mijn oudste broeder, die mijne natuur aannam en in wien ik ben geheiligd. Dit voedsel moet in staat stellen in Zijne voetstappen te wandelen. Ziende op den oversten Leidsman en voleinder des geloofs.
Alleen bij verloochening onzer vleeschelijke natuur worden hiervan de beginselen geleerd om onze lichamen Gode te wijden. Ons lichaam, dat moet zijn een tempel des Heiligen Geestes. Hoever zijn wij van al deze heiligheden des altaars verwijderd van nature. De taal zelfs klinkt ons ongewoon in de ooren en de zaken... ach, wie kent ze? Dit ingaan in de verborgenheden van het spijsoffer, dit zich voeden in priesterlijke waardigheid met Christus als de spijze onzer ziel? Hij is niet alleen ons leven, onze schuldbedekking, maar óók ons voedsel. Gave de Heere van al deze dingen meer bewuste toepassing aan de zielen en ware er een verlangen tot recht verstaan van Gods heilgeheimen in Zijnen Zoon met begeerte om toe te nemen in de genade van den Heere Jezus Christus.
Hij bad als spijsoffer: opdat, gelijkerwijs Ik ben, óók zij zijn in de wereld. Moge er veel zijn een pleiten op dit gebed van den Middelaar, om Hem gelijkvormig te worden. Gelijk Hij heilig is, wordt ook gij heilig in al uwen wandel. Onze harten worden gereinigd, altijd weer en steeds meer van zuurdeeg en honig. Hij brenge ons in het vuur om gelouterd te worden, om door Hem gehoorzaamheid te leeren uit hetgeen wij lijden. Of wist gij niet, dat wij lijders zijn? Lijden op velerlei wijze. Lijden, omdat wij onheilig zijn en lijden omdat wij heilig zijn in het midden dezer wereld, die ten ondergang neigt. Zóó alleen kunnen Gods kinderen een goeden reuk geven van Christus. Doortrokken van de kracht des Geestes, overstort met den wierook van Jezus' aanbidding en bereid door het vuur om Hem te behagen, inwien zij Gode behagen. Doch ik acht niet, dat ik aireede volmaakt ben of het alreedegegrepen heb, doch ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus gegrepen ben. Hoe menigvuldig is het gebrek aan olie, wierook en zout. Toch behagen wij Gode in het spijsoffer.
Aärons zonen hebben hun plaats in het heiligdom om zich te voeden met het heilige deel. De Heere zegt: eet nu van Mijn spijsoffer. Zalig deel, zalige plaats in des Heeren gunstrijke tegenwoordigheid. Dat Gods kinderen er meer dan tot heden het genot van mogen hebben. Daartoe moge de afzondering onzer harten van alles wat niet God en Christus is, worden gezocht. Zij worde meer gedurig en volkomen. W e e t gij niet, dat gij uws zelfs niet zijt? W a n n e e r oog en hart op Hem zijn gericht, dan zijn wij blind voor de verlokking om ons heen. Maar de oude mensch begeert den honig der aarde en daarin werkt de zuurdeesem der zonde in hoogmoed en wereldzin. W e n d mijn oog van de ijdelheden af; leer mij Uwe inzettingen, o Heere! Asaph was nijdig op de dwazen, ziende der goddeloozen vrede. Nijdig zijn is voor een kind Gods diep zondig en dan nog wel op de dwazen! W a a r om moet ik nu altijd moeilijkheden hebben, terwijl anderen hun weg gaan (schijnbaar slechts!) door licht overgoten. V r a a g t gij waarom de Heere u niet toelaat van de wereld en het aardsche te genieten zooals de wereld daarvan geniet? Zij hebben hun deel in dit leven en gij moet leeren uwe ziel te voeden met het spijsoffer. W e e t bovendien, dat in hetgeen de Heere geeft, een verborgen zegen is en dat ook al die zorgen en ongemakken moeten medewerken ten goede, dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn. Zoo wie de wereld lief heeft, de liefde des V a d e r s is niet in hem. Zelfs het lijden onder de menschen heeft zijn nut en vrucht der gerechtigheid, als wij er door geoefend worden.
Al die honderden kleine en groote kwellingen vallen weg met al die kleine omstandigheden, als wij eten bij het heiligdom van het spijsoffer. Het is eene heiligheid der heiligheden. Dan mag er blijdschap zijn in den Heere bij zonneschijn, maar ook bij duisternis, bij het ruischen van den zomerwind en de stormvlagen van den winter.
Hij zal voor eeuwig het algenoegzaam deel der Zijnen wezen, omdat Hij het heeft beloofd en Hij lokt; opent uwen mond en Ik zal hem vervullen. Onze oogen zullen zich nimmer meer van Hem afwenden. Hij make ons bereid ons met dal volmaakte spijsoffer te voeden, met welks gedachtenis God zichzelven gevoed heeft. W o n d e r van ontfermen, dat de Heere de Zijnen voedt met eigen spijze; dat Hij hen tot tafelgenooten maakt, ja, tot huisgenooten en erfgenamen. W i e met de wereld leeft, zal met de wereld verloren gaan, maar zoo wie van deze spijze zal gegeten hebben, die zal leven in eeuwigheid. Hij wil hen voeden en verblijden, maken tot priesters in Zijn Heiligdom om eeuwig bij Hem te wonen en hun Zijn volle gunst te toonen.
Hij geeft hun, die Hem vreezen, spijs en Zijnen grooten naam ten prijs gedenkt Hij Zijns verbonds gestadig.
Nog een vraag. Maar, honig en zuurdeeg op zichzelf is toch ook een gave Gods? Op zichzelf zijn het geen onreine schepselen. Moest daarvan geen erkentenis geschieden voor het aangezicht des Heeren? Zeer zeker. Lees maar het twaalfde vers:
De o f f e r a n d e n der eerstelingen zult gij den Heere offeren, maar op het altaar zullen zij niet komen ten liefelijken reuk (vs. 12).
Z e mogen niet in het spijsoffer gemengd, honig en zuurdeeg (2 Kron. 31 : 5; Lev. 23 : 17), maar toch moeten zij den Heere geofferd, ja, geofferd, dat wil zeggen: volkomen afgestaan in den dienst van het heiligdom. Maar hoe dan? De Israëlieten moesten die eerstelingen van most en honig brengen als het deel der priesters en Levieten. Maar de honig kwam niet op het altaar, doch in hetgeen den priesters werd geschonken werd de Heere geëerd. Zij kregen des Heeren deel, naar de orde van de wet. Het zuurdeeg nu werd verwerkt in brooden der eerstelingen. Gijlieden nu zult uit uwe woningen twee beweegbrooden brengen, zij zullen van twee tiende meelbloem zijn, gedeesemd zullen zij gebakken worden: het zijn de eerstelingen den Heere (Lev. 23 : 17). In zoover het dus gaven waren, behoorden zij den Heere; in zoover zij zinnebeeld waren van onheilige dingen mochten zij niet op het altaar komen. De eerstelingen waren voor de priesters en daarbij moest ook honig en zuurdeeg zijn.
Tenslotte wordt ons nog een andere vorm van het spijsoffer voorgeschreven.
En zoo gij den Heere een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene a r e n bij het vuur gedord, dat is, het kleingebroken graan van volle aren offeren, (vs. 14—16).
Dit slaat op het spijsoffer, dat met Pinksteren werd gebracht, als de oogst binnen was. In Jezus is de voldragen oogst. Hij kon zeggen: Ik ga heen tot den Vader.
Dit was dus een vrijwillig spijsoffer van de Israëlieten. De groene aren moesten worden geroosterd, om gemakkelijker stuk gewreven te kunnen worden. In vers 15 wordt geboden olie en wierook toe te voegen en vers 16 teekent ons weer het gewone verloop, evenals bij de andere spijsoffers, op het altaar.
Nog herinneren wij er aan, dat het spijsoffer steeds werd verbonden met een bloedig offer, want zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving en in den kruisdood van Christus krijgt ook het spijsoffer zijn volle beteekenis en waarde.
Hij heeft met ééne offerande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
Brand- en spijsoffer vroegen onze aandacht. Ze zijn vol van leering en tot rijken troost, indien wij de geestelijke beteekenis vatten en door het geloof in Christus leven en Hem genieten tot alles, waartoe de Vader Hem gegeven heeft.
Zoo komen wij tot het dankoffer. Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het spijsoffer II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's