Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zondoffer III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zondoffer III.

Leviticus 4 en 5 vss. 1 —13.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als nu een mensch zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft eene stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij hij het gezien of geweten heeft: indien hij het niet te kennen geeft, zoo zal hij zijne ongerechtigheid dragen. Of wanneer een mensch eenig onrein ding zal aangeroerd hebben, hetzij het doode aas van een wild onrein gedierte, of het doode aas van een onrein vee, of het doode aas van een onrein kruipend gedierte: al is het voor hem verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig. Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinigheid eens menschen, naar al zijne onreinigheid waarmede hij onrein wordt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zoo is hij schuldig. Of als een mensch zal gezworen hebben, onbedachtelijk met zijne lippen uitsprekende, om kwaad te doen of om goed te doen, naar al wat de mensch in den eed onbedachtelijk uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zoo is hij aan een van die schuldig. Het zal dan geschieden als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal waarin hij^ gezondigd heeft, en tot zijn schuldoffer den Heere voor zijne zonde die hij gezondigd heeft brengen zal een wijfje van klein vee, een lam of eene jonge geit, voor de zonde: zoo zal de Priester voor hem vanwege zijne zonde verzoening doen. Maar indien zijne hand zooveel niet bereiken kan als genoeg is tot een klein vee, zoo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, den Heere twee tortelduiven of twee jonge duiven brengen, ééne ten zondoffer en ééne ten brandoffer. En hij zal die tot den Priester brengen, welke eerst die zal offeren, die tot het zondoffer is, en zal haar hoofd met zijnen nagel splijten, maar niet afscheiden. En van het bloed des zondoffers zal hi] aan den wand des altaars sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem des altaars: het is een zondoffer. En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zoo zar de Priester voor hem, vanwege zijne zonde die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. Maar indien zijne hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zoo zal hij, die gezondigd heeft, tot zijne offerande brengen het tiende deel van eene efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. En hij zal dat tot den Priester brengen, en de Priester zal daarvan zijne hand vol, ter gedachtenis deszelven, grijpen, en dat aansteken op het altaar, op de vuurofferen des Heeren: het is een zondoffer. Zoo zal de Priester voor hem verzoening doen over zijne zonde, die hij gezondigd heeft in eenige van die stukken, en het zal hem vergeven worden; en het zal des Priesters zijn, gelijk het spijsoffer.

Thans vraagt weer een nieuw punt onze aandacht.
Verschillende soorten van zondoffers.
Er waren verschillende soorten zondoffers. Dit was óók het geval bij de dankoffers, zooals gij u zult herinneren. Maar, hier zijn natuurlijk andere gevallen te onderscheiden naar den a a r d van het offer, dat ons bezig houdt.
Allereerst wordt vermeld:
Het zondoffer voor den gezalfden priester.
Indien de priester, die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zoo zal hij voor zijne zonde, die hij gezondigd heeft, offeren eenen var, een volkomen jong rund, den Heere ten zondoffer. —
Doch ook de geheele vergadering kon in overtreding zijn. Indien nu de geheele vergadering van Israël afgedwaald zal zijn en de zaak voor de oogen der gemeente verborgen is en iets gedaan zullen hebben tegen eenige van alle de geboden des Heeren, dat niet zou gedaan worden en zijn schuldig geworden. En die zonde is bekend geworden, zoo zal de gemeente een var ten zondoffer offeren en dien voor de Tent der samenkomst brengen. En de oudsten der vergadering zullen hunne handen op het hoofd van dien var leggen voor het aangezicht des Heeren. . . (vss. 1 3 — 2 1 ).
Hier moet dus een var worden geofferd. Dit was ook het geval op grooten Verzoendag (Lev. 1 6 : 3 ) evenals bij de priesterwijding (Ex . 29 : 10).
In beide gevallen, bij den priester en het volksgeheel, betrof de zonde drie zaken. W e gaan dus thans bijzonderheden bij het zondoffer behandelen, om tegelijk na te gaan of wij nog nadere gegevens aantreffen over het wezen van het zondoffer. Zoo alleen kan de kern van bijkomstige dingen worden onderscheiden.
Drie zaken vragen de aandacht bij deze bijzondere gevallen. De vergadering als Gods woonstede, de vereering Gods door de vergadering en het persoonlijk geweten.
Daarom treffen wij hier de hoogste vorm van het zondoffer en de volledige handeling met het bloed van den var.
Op deze wijze moest de grondslag der Godsvereering door het bondsvolk worden gehandhaafd en het geweten van den enkeling gestild.
De Hoogepriester toch was het voorbeeld van Christus en uitlegger van de wet Gods. Indien de priester, die gezalfd is, dus die in dienst is getreden, zal gezondigd hebben tot schuld des volks... Door zijne zonde heeft hij een slecht voorbeeld gegeven aan het volk; smaad gebracht over den naam des Heeren en aanleiding gegeven tot zonde des volks. Doch dat niet alleen, maar door zijne zonde brengt hij eene schuld op het volk als geheel, want Israël is met zijn priesterschap eene eenheid. Zij kunnen in hunne zonde niet worden gescheiden.
Nog iets anders leeren wij uit deze wet van het zondoffer voor den priester. De onvolkomenheid van de priesterschap treedt er zeer klaar aan het licht. Zoo moet het volk begeerig worden gemaakt naar een betere priesterschap dan die van Aaron. Een priester zonder zonde heeft Israël noodig om ten volle middelaar des verbonds te kunnen zijn. Jezus nu behoefde niet voor zichzelf te offeren, want Hij was de smetteloos reine Borg.
Wanneer het geheele volk afdwaalde onopzettelijk zonder zich eerst het kwaad bewust te zijn, feitelijk niet vermoedend wat zij misdeden, dan moest toch, wanneer zij tot bewustzijn der zonde kwamen, een zondoffer worden gebracht voor het volksgeheel. Want, meen niet, dat wij zoo teer-gevoelig zijn over de zonde van nature en het feit, dat meer dan een zich gekwetst gevoelt wanneer hem wordt gewezen op de mogelijkheid van verborgen afdwaling, toont wel gebrek aan ontdekking en zelfkennis. De dichter verstond het beter, toen hij bad: reinig mij van mijn verborgen afdwaling. Doorgrond en ken mijn hart.
De handoplegging geschiedde bij volkszonde door de oudsten, die dan blijkbaar het geheel des volks vertegenwoordigden.
Denk maar aan hetgeen in 1 Samuël 14 staat beschreven. Israël strijdt met de Filistijnen en verslaat hen. Dan worden schapen en runderen van den buit geslacht en eten zij het vleesch met het bloed. Weldra waakt het besef der overtreding op, want zij hadden als in een roes gehandeld. Wat doet Saul nu? Hij bouwt een altaar, stelt zich aan als ware hij priester en offert een zondoffer. Zoo vervielen zij van het eene kwaad in het andere. Immers de koninklijke en de priesterlijke macht waren streng gescheiden. Maar waar het ons om te doen was is dit: dat na eene volkszonde een zondoffer moest worden gebracht.
Nog een ander geval.
Als een overste zal gezondigd hebben en tegen een van de geboden des Heeren zijns Gods door afdwaling gedaan zal hebben, zoodat hij schuldig is... of men zijne zonde aan hem zal bekend gemaakt hebben, zoo zal hij tot zijn offer brengen een geitenhok, een volkomen mannetje (vers 22).
Dan wordt weer de gewone wijze van offeren voorgeschreven, en nadruk gelegd op handoplegging en slachting en verbranding van het vet op het altaar (vss. 22—26). Duidelijk is, dat een overste van een stam of geslacht een bijzondere plaats inneemt, doch niet zulk eene als de priester of het geheele volk.
Wij hebben dus van doen met verschillende toepassingen van het zondoffer in de voorbeelden, die werden opgesomd, van priester, volk en overste.
De zwaarte der zonde wordt mede aangeduid in den aard van het offerdier. Bij priester en volkszonde een var. Bij zonde van een overste een geitenhok, dus een minder soort dier. Een geitenhok werd ook vereischt op het feest der verzoening voor het volk (Lev. 1 6 : 5 ) en op de jaarfeesten en bij nieuwe maan (Num. 28 : 15, 22, 39; 29 : 5 ) . Evenzoo bij de inwijding van den tabernakel (Lev. 9 : 3; Num. 7 : 16).
Wanneer wij zeggen, dat de geitenhok een minder soort dier was dan de var, en dat daardoor wordt gewezen op verschil in de zonde, zou men kunnen opmerken, dat toch elke zonde verdoemelijk maakt voor God. Dit is zeker waar. Toch is er, naar de Schrift, wel degelijk graadverschil in de zonde. Daar is zonde door onwetendheid, die toch zonde is, en zonde door boos opzet. Daar is zonde, waarin de gansche natuur des menschen betrokken is en daar is zonde, die niet zijn heele wezen in actie zet. Israël wordt dus op deze wijze onderwezen in het graadverschil der zonde, maar... elke zonde heeft verzoening noodig. Schuilen in de wonden van Jezus is noodzakelijk, altijd weer. Zalig wie mag wonen in het verborgen van Gods Tent, beschaduwd in Gods woning.
De vraag is moeilijk te beantwoorden waarom nu echter het bloed alléén aan de hoornen van het brandaltaar werd gestreken en de rest uitgegoten aan den voet des altaars. Verder kwam bij deze vormen van het zondoffer het bloed niet. En ge weet toch, dat het in de gewone gevallen bij het zondoffer werd gesprengd tegen het voorhangsel en het reukaltaar in het heilige.
Nog weer een ander geval.
En, zoo eenig mensch van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, zoodat hij schuldig is, of men zijne zonde hem heeft bekend gemaakt, zoo zal hij tot zijne offerande brengen een jonge geit, een volkomen wijfje voor zijne zonde, die hij gezondigd heeft (vs. 27). Ook mag hij een vrouwelijk lam ten zondoffer brengen.
Zoo zal de priester verzoening voor hem doen over zijne zonde, die hij gezondigd heeft (vs. 27—35).
Ook de vraag waarom in dit geval een vrouwelijk dier mag worden geofferd, neen, is voorgeschreven, laat zich al evenmin met zekerheid beantwoorden. Een geit of een vrouwelijk lam. Dit zelfde kwam ook voor bij het zondoffer, dat moest worden gebracht bij het lossen der Nazireërsgelofte (Num. 6 : 1 4 ) en bij de reiniging van den melaatsche (Lev. 14 : 10, 19).
Wijst het slechts op de afdalende lijn in de kracht van het offerdier? Het mannetje is sterker. Dit is zeker het geval, ook al is daarmede de zaak niet verklaard. T e gezocht lijkt ons hierop te betrekken het woord van den apostel: In Christus Jezus is noch man, noch vrouw, maar een nieuw schepsel.
Zou soms gedacht moeten worden aan een onvolkomen gezicht op het offer, zooals die vrouw, die dacht: als ik maar alleen den zoom van zijn kleed raak, zoo zal ik gezond worden? Het is niet zeker te zeggen. Maar de Israëliet had zich aan het voorschrift te houden. Hoe dit zij, hij moest persoonlijk de hand op het offer leggen, hij mocht niet zijn eigen priester zijn. De zonde moest verzoend worden.
Nog een uitzonderingsgeval.
Het kon zijn, dat iemand niet in staat was een geit of lam te offeren. Dan mocht hij ook in dit geval tortelduiven offeren.
Maar indien zijne hand zooveel niet bereiken kan als genoeg is tot een stuk klein vee, zoo zal hij den Heere voor de zonde, die hij gezondigd heeft, brengen twee tortelduiven of twee jonge duiven, één ten zondoffer en één ten brandoffer (Lev. 5 : 7 ).
Waarom twee offers? Anders toch is het zondoffer niet met een brandoffer verbonden door voorschriften. De bedoeling zal wel deze zijn, dat in dit geval de tweede duif ten brandoffer de plaats moet innemen voor de vetdeelen, die anders bij het zondoffer moeten worden verbrand, doch bij de duif ontbreken. Waarom wordt dan die tweede duif ten brandoffer gebracht en niet ook ten zondoffer? Het wordt nu een brandoffer genoemd, omdat de duif geheel op het altaar wordt verbrand en dit gebeurt immers bij het zondoffer niet.
En hij zal die tot den priester brengen, welke eerst die zal offeren, die tot het zondoffer is en zal haar hoofd met zijn nagel splijten nevens haren nek, maar niet afscheiden. De priester snijdt dus de halsslagader door met zijn nagel.
Bij het brandoffer werd de kop geheel afgesneden van den hals (1 : 15). Dan wordt het bloed weer uitgedrukt evenals bij het brandoffer. De andere duif wordt dan ten brandoffer gebracht, zooals reeds is opgemerkt.
Doch als iemand nu niet eens een duif kan offeren, wat dan? Bij gewone overtredingen was het dan geoorloofd een tiende epha tarwemeel te nemen, maar zonder olie en wierook, zooals bij het spijsoffer voorgeschreven was. Dat weet de lezer toch alles nog wel? Dus dit als zondoffer bedoelde offer mocht niet het karakter van spijsoffer krijgen. Want het is een zondoffer. De Geest en de zonde sluiten elkander uit en in de olie werd toch de Geest met Zijne gaven, zooals die in Christus zijn en door Hem worden geschonken, afgebeeld.
Daarom geen olie en wierook in dit, door de omstandigheden toegestane zondoffer zonder bloedstorting.
Maar hoe is dat nu toch? Zonder bloedstorting kan toch geen vergeving geschieden? En nu hier een zondoffer zonder bloed. Hier wordt een handvol meel verbrand. Hoe kan nu een offer van meelbloem verzoening (in de schaduw dan) aanbrengen? Dat moet als volgt worden verstaan.
De vergeving geschiedde niet uit kracht van het offer van var of lam, maar enkel en alleen uit kracht van Jezus' bloed. Het offer van meelbloem werd den arme toegerekend als ware het bloedig. Dit zou niet mogelijk zijn geweest, indien inderdaad dierenbloed de verzoening daadwerkelijk kon aanbrengen.
Wij bemerken tevens de nederbuigende goedheid des Heeren over Zijn bondsvolk. Hij gedenkt den arme en nooddruftige ook daarin, dat Hij toestaat slechts een hand vol meelbloem te offeren. Ook in Israël was vaak meer standsverschil en in welstand, dan met de wet Gods vereenigbaar was. Zelfs geen duifje te hebben of te kunnen koopen, ging toch zeker in tegen de ordinantiën des Heeren onder het Bondsvolk geboden. Maar de mensch is een liefhebber van zichzelven. Dat was ook toen zoo, gelijk het nog heden niet anders is.
Wat de beteekenis van den offerdienst is, leeren wij ook uit deze welwillendheid des Heeren voor den arme. Bovenal de gehoorzaamheid des geloofs wordt geëischt, om zoo de inzettingen des Verbonds op te volgen.
Wat geschiedde nu met het vleesch en de rest van het meel? Alleen van het volledige zondoffer werd dit buiten het leger verbrand. Bij de andere zondoffers komt het den priester toe. In een var wordt derhalve het diepst Christus als zondoffer uitgebeeld. Daar is de leering het meest omvattend.
Dus het vleesch van den var wordt verbrand, maar van den bok of het lam wordt het gegeten door den priester.
Een merkwaardig voorval uit Mozes' dagen gewaagt daarvan. De zonen van Aaron, Nadab en Abihu, hebben vreemd vuur op het altaar gebracht en toen ging een vuur uit van hét aangezicht des Heeren en verteerde hen, en zij stierven voor het aangezicht des Heeren. De ontsteltenis was zeker groot en wat doet Mozes dan? Hij zegt tot Aaron, de vader der zoo plotseling door een Godsoordeel getroffen zonen: Dat is het wat de Heere gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. De bedoeling is, dat de Heere zich als heilig juist aan den priesterstand zal betoonen. Hij zal hun Zijne heiligheid openbaren, ook in het gericht over hun onheilig naderen.
Hoe staat Mozes aan de zijde Gods en Aäron, die het gewicht van zijn woorden vat, zwijgt stil. Zoo nauw zijn zij verbonden aan des Heeren Huis, dat zij hunne dooden niet eens mogen begraven, dat doen andere verwanten van Aäron door Mozes geroepen. Deden zij het toch, dan toonen zij, dat de Heere hun alles niet was, daar zij immers gewijde, Gode geheiligde, priesters waren. Dan begingen zij een doodzonde en brachten ongerechtigheid over het geheele bondsvolk. Het volk mag de dooden beweenen, maar Aaron en zijn twee overgebleven zonen, Eleazar en Ithamar, niet. De zalfolie is op u, zegt Mozes.
Doch wat gebeurde! Bij het brengen van het zondoffer hadden zij den geheelen bok verbrand. En Mozes zocht naarstiglijk naar den bok en ziet, hij was verbrand. Dus Aäron en zijne zonen hebben alles verbrand van het zondoffer op het brandaltaar. Wij kunnen begrijpen, dat na het vreeselijk gebeuren hun de lust tot eten was vergaan.
Mozes vraagt: Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is eene heiligheid der heiligheden en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over hen verzoening te doen voor het aangezicht des Heeren. Zie, deszelfs bloed is niet in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganschelijk gegeten hebben in het heiligdom gelijk als ik geboden heb. (Lev. 10 : 17, 18).
Het eigenlijke wegnemen van de schuld en de verzoening is gevolg van het brengen van het bloed. Het eten van het offervleesch door den priester sluit in zich, evenals het aansteken van het vet, dat het offer door den Heere is aangenomen. Het is dus eene verzekering, dat het zijn doel om te verzoenen heeft bereikt. Zoo wordt de offeraar gerust gesteld omtrent de verzoening, die hij zoekt. De vloek is geheel weggenomen. Want God zou Zijne dienaren niet geroepen hebben om aan zulk een maaltijd deel te nemen, wanneer het niet gekomen was tot een volkomen vergeten van de zonde!
Hoe nu die zaak tusschen Mozes en Aaron afliep, leze men zelf in Leviticus 10. Het was ons alleen te doen om nadruk te leggen op het eten van het offervleesch door de priesters althans als het zondoffer een bok of lam was. Alleen de var werd verbrand buiten het leger, zooals wij hebben nagegaan.
Nu moet nog iets anders wel worden in acht genomen. Met het offerdier is het anders dan met het lijk van den gevonnisten misdadiger. Dit moest zoo spoedig mogelijk naar een onreine plaats worden verwijderd en begraven, opdat het land niet werd verontreinigd (Deut. 21 : 23). Hier wordt de zondoffer-var gebracht op eene heilige plaats.
Hoe komt dit? Omdat hier wel overgedragen zonde is, maar geen inwonende zonde. Zoo bleef toch in wezen het offerdier hoogheilig en moest dus op eene reine plaats worden verbrand, of ook kon worden gegeten, zooals bij den bok des zondoffers. (Zie ook Num. 21 :33). Want Jezus is wel tot zonde gemaakt, maar blijft desniettemin de vlekkelooze Jezus. Zoo is de offerdienst vol leering over Jezus, en mag ons hart zich verlustigen in het alles afdoende zondoffer van dit Lam, die priester en offer tevens was. Hoe heilig alles was, óók bij het zondoffer, blijkt ook hieruit. Want wie zijn kleeren besmette met het bloed des zondoffers, moest deze uitwasschen op eene heilige plaats om de ontwijding des bloeds te voorkomen (Lev. 6 : 20 v.v.).
En het vaatwerk, waarin het vleesch des zondoffers werd gekookt, moest stuk worden geslagen na het gebruik als het van aarde was en geschuurd, wanneer het van ijzer of koper was. Zoo wees alles op de heiligheid, de afzondering van het zondoffer.
De priester, die het buiten de legerplaats moest verbranden, behoorde zich vóór zijn terugkeer in het leger te baden en zijne kleederen te wasschen (Lev. 16 : 28).
Dit alles wijst op het hoogheilige van het zondoffer en alle werkzaamheden, die er mee gepaard gingen. Want, wel is Jezus zondendrager, doch tegelijk de heilige. Hij wordt wel met minachting bejegend door de menschen, wel met gramschap tegemoet getreden door Zijnen Vader, maar meen niet, dat Jezus daarom verachtelijk is en geminacht kan worden juist in de onbegrijpelijke gangen zijns lijdens. Neen, Hij is het heilige zondoffer: Hij wordt gelegd in een nieuw graf. Alles is zóó heilig bij de verzoening, al moet Hij versmaadheid en schande dragen.
Zoo toch leert Gods Kerk het ook zien en verstaan. Doe uwe schoenen van uwe voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilig land.
Ook aan eenige vormen van overtreding willen wij aandacht schenken, al is het dan slechts met een enkel woord. Het is toch noodzakelijk voor den eenvoudigen lezer steeds de hoofdzaak in het oog te houden. Er is immers reeds een groote veelheid van feiten te overdenken, voor velen zeker te veel omvattend om ook het zondoffer als geheel te kunnen overzien. Daarom letten wij vooral op de hoofdzaken.

Enkele vormen van overtreding,
Leviticus 5 vers 1—4 noemt eenige gevallen van overtreding door dwaling, waarvoor een zondoffer moest worden gebracht.
Als nu een mensch zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft eene stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zoo zal hij zijne ongerechtigheid dragen (Lev. 5 : 1—4).
Hierbij gaat het dus om een rechtszaak, om de ontdekking of overtuiging van een misdadiger. De stem des vloeks toch is de eed des rechters om de getuigen te bezweren (Spreuken 29 : 24).
En nu kan hij een getuigenis geven, maar laat het na. Hij is oorzaak, dat het recht zijn loop niet kan hebben (Vgl. 1 Kon. 22 : 16 en Matth. 26 : 63).
Nu ligt zijne ongerechtigheid op hem en de straf, totdat hij een zondoffer heeft gebracht, zooals in vers 5 wordt gezegd.
Dan kan het zijn, dat een mensch eenig onrein dier heeft aangeraakt, of eenig onrein ding, al is het voor hem verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig. En zoodra hij het bemerkt, moet hij een zondoffer brengen.
Of als een mensch zal gezworen hebben, onbedacht met zijne lippen sprekende, als hij het bemerkt zal hij een zondoffer brengen.
Doch genoeg, wij zien, dat de offerdienst veelomvattend was en de nauwgezette Israëliet onder een zwaren wettischen dienst was besloten.
Tenslotte moeten wij nog spreken over de vergeving der schuld bij het zondoffer.

De vergeving.
Dan zal de priester voor hem verzoening doen voor het aangezicht des Heeren en het zal hem vergeven worden.
Deze uitspraak komt herhaaldelijk voor in den offerdienst, vooral ook bij het zondoffer.
Wanneer wij letten op de grondbeginselen bij het zondoffer dan valt het ons op, dat zij worden gebracht voor dwalingen en onwetendheid.
Voor bepaalde zonden dus. Elke overtreding vereischt afzonderlijke verzoening. Nu is het bij het volkomen zondoffer van den Heere Jezus niet zóó, dat de zonden door Hem stuksgewijze worden verzoend. Zijn bloed reinigt van alle zonden, die wij kennen en niet kennen; zonde tegen licht en beter weten; tegen de liefde Gods, tegen God en mensch; zonde met gedachten, woorden en werken. De zonde samengenomen, alles bij elkander, rust op Hem. Hij is niet slechts om het geweten te reinigen van ééhe bepaalde zonde, maar Hij heeft met ééne offerande volmaakt degenen, die geheiligd worden.
Op éénen dag zal Hij de zonde des lands wegnemen, profeteerde Zacharia.
Wanneer wij ingaan in Jezus' offer, dan zien wij oneindig meer dan wat het teederste geweten kan gerust stellen.
Al de eischen der goddelijke gerechtigheid en majesteit zijn volkomen bevredigd. God is meerder dan ons hart en Hij weet alle dingen. Hoe onvoldoende zou het zijn, als de verzoening alléén voorzag in de zonden, die liggen in den kring van ons schuldbesef. Neen, de verzoening is geschied naar de schatting Gods over de zonde. Nadere kennis van eigen verdwaasd en verdorven bestaan doet slechts te dieper de waardij van Jezus als zondoffer kennen. De zonde is gestraft naar den regel Gods. Het offer van Christus is daarom de hechte grondslag van de gemeenschap met God. En dan naar de gedachte, die God over de verzoening heeft.
Zonder dien grondslag is er geen bestendige vrede. God wist wat noodig was om in Zijne tegenwoordigheid te kunnen verkeeren en heeft rijkelijk voorzien in het kruis. Niet dus of ons geweten is gerustgesteld, maar of God is bevredigd is de hoofdzaak; want ons geweten zou bevredigd kunnen zijn uit gebrek aan kennis van de deugden Gods. De zonde is verzoend niet naar onze onwetendheid, maar naar de kennisse Gods.
Hoe teerder nu het geweten is, hoe meer die grondslag als noodzakelijk wordt gekend. W a t zal het mij baten, zegt de ontdekte zondaar, zegt de mensch, die zijn hart mag uitweenen, wat zal het mij baten, al hoop ik op genade, indien God niet volkomen is bevredigd. Zalig als wij vrede vinden in dit offer. Hoe teerder dan het geweten, hoe voller, hoe klaarder, dieper en krachtiger onze bevatting en genieting wordt van de oneindige waardij van dat offer.
Hoe zou een mensch werkzaam zijn met hetgeen hij niet weet? Onze onwetendheid sluit onze algeheele onbekwaamheid in onze zonde weg te doen. Daarom kan de vreeze opwaken, dat er nog een schadelijke weg bij ons kon zijn ondanks alles, wat wij ervoeren van de genade, zoolang wij het rustpunt zoeken in de genade in ons en niet in ons rusten in Christus door de genade in ons. Als wij gezet worden buiten ons eigen geweten in het weten Gods van Zijnen Zoon, die eene volkomene verzoening voor alle onze zonden is, dan hebben wij vrede!
Anders zijn er telkens weer hinderpalen op den weg tot den troon der genade. Een hart met zoete en heilige gerustheid vervuld door het bloed van Christus meegedeeld, kan de ware welbehagelijke hulde aan den Vader bieden. Zijn vaderlijk meedoogen koestert ons en Zijne liefde omvangt ons. Hij draagt ons in ontfermen.
Hier is nu de bevestigde vrede op den grondslag van een volkomen gereinigd geweten. Als een Israëliet zijn zondoffer had gebracht, werd hem die bepaalde zonde vergeven. Dan werd zijn geweten gestild. Maar het was slechts een tijdelijke rust, als vrucht van eene tijdelijke offerande. De Israëliet werd telkens gekweld door onvrede en de offers moesten worden vermenigvuldigd. Zelfs de groote Verzoendag keerde jaarlijks terug. Meer dan een gestaltelijke vrede kon hij niet genieten. Dat hing dus samen met de bediening van het genadeverbond vóór de komst van Christus. Zij waren veelal door doodsvreeze gekweld en het waren slechts oogenblikken, dat zij vrede smaakten en hun geweten gerust was. Meer werd in het verbond aan verbondsvrede en toekomstverwachting niet geschonken. Wie dit voorbij ziet en thans, zonder meer, het leven des geloofs op één lijn zet niet slechts in wezen, maar ook in vrucht met de oude bedeeling, doet Christus en den Heiligen Geest oneer aan. Toont ook de bedeeling des Nieuwen Verbonds niet te verstaan. Maar wij zijn eens zooveel beteren verbonds deelachtig geworden. Versta dus wel: niet de verzoening in Christus is veranderd, maar de toepassing, de bediening des Geestes is nu dieper. De Heilige Geest kon pas de volheid van Christus openbaren na de uitstorting des Heiligen Geestes op den Pinksterdag.
Goddelijk en eeuwig is onze vrede en rust, omdat het offer nu alzóó is verklaard. De Israëliet bracht zijn zondoffer voor een bepaalde overtreding en nu geloofde hij in Gods belofte: het zal hem vergeven worden. De kracht des Geestes in zijne ziel paste de goddelijke belofte toe in den waren Israëliet. De vrede voor zijn hart rustte op het getuigenis van Israëls God en het bloed van het zondoffer.
Bij Christus is alles volkomen. Op het vloekhout is de zaak afgedaan tusschen den wraakvorderenden God der gerechtigheid en de heilige Jezus. De gerechtigheid heeft niets meer te eischen, omdat haar gansche eisch is voldaan.
Daar gaat een Israëliet opgeruimd naar huis en iemand verwijt hem zijne zonden, dan mag hij zeggen: de zonde is weggedaan en verzoend, want de Heere heeft gezegd: en het zal hem vergeven worden.
Zie nu op Jezus, het volkomen zondoffer! Alle zonde is verdwenen, omdat het leven, waarop zij lagen aan het kruis is gegaan in den dood. In plaats nu van dat leven, waar de zonde op lag en het oordeel, bezitten Gods kinderen het leven, waaraan de gerechtigheid is verbonden en waarin vrede woont.
Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde éénmaal gestorven en wat Hij leeft, leeft Hij Gode. Buiten Hem is de dood, omdat daar alle leven onder de macht en den vloek der zonde is. Maar... die den Zoon heeft, die heeft het leven. En die het leven heeft, bezit ook de gerechtigheid van dit leven, dat ging in den dood. Is Zijn oordeel en dood aan het kruis werkelijkheid, dan ook Zijn leven en gerechtigheid verrezen uit het graf. God is voldaan, voldaan voor eeuwig.
Lezer, kent gij dien zaligen en gewijden grond der ruste en der zekere hope en verwachting? Is de zake der zonde voor uwe ziel afgedaan voor eeuwig om nu dagelijks in den zondendrager toe te gaan tot den troon der genade met een waarachtig hart. Hebt gij wezenlijk de handoplegging leeren kennen en de toepassing des bloeds tot in het heilige der heiligen? Dan denken wij niet licht over de zonde, want zij bracht ons Leven den dood; verstoorde de schepping en stortte ons in den dood. Dan gaan wij uit tot buiten de legerplaats om Zijne smaadheid te dragen en zullen ervaren: Indien wij dan met Hem lijden, zoo zullen wij ook met Hem verheerlijkt worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het zondoffer III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's