Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Schuldoffer II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Schuldoffer II.

Leviticus 5 : 14—6 : 7 en 7 : 1—7.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 7 : 1 — 7. Dit is nu de wet des schuldoffers, het is eene heiligheid der heiligheden: In de plaats waar zij het brandoffer slachten, zullen zij het schuldoffer slachten, en men zal deszelfs bloed rondom op het altaar sprengen. En daarvan zal men al zijn vet offeren: den staart, en het vet dat het ingewand bedekt: ook de beide nieren en het vet dat daaraan is, dat op de Weekdarmen is: en het net over de lever, met de nieren, dat zal men afnemen. En de Priester zal die aansteken op het altaar, ten vuuroffer den Heere: het is een schuldoffer. Al wat mannelijk is onder de Priesteren zal dat eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden: het is eene heiligheid der heiligheden. Gelijk het zondoffer alzóó zal ook het schuldoffer zijn, éénerlei wet zal voor dezelve zijn: het zal des Priesters zijn, die daarmede verzoening gedaan zal hebben.

Zoo moet dan een schuldoffer worden gebracht den Heere door de hand van den priester wanneer iemand, zonder bepaald opzet, iets van de heilige dingen des Heeren heeft ontwend en alzoo is schuldig geworden voor den Heere. Het ontwende moet hij geven benevens een vijfde gedeelte van de waarde daarboven, geschat door den priester, in sikkels des Heiligdoms.
Maar ook tegen de menschen kon worden gezondigd en het hem toekomende worden onthouden. Ook dan moest een schuldoffer worden gebracht en vergoeding gegeven aan den naaste.
Verschillende gevallen worden opgesomd. Als een mensch gezondigd en tegen den Heere door overtreding overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal gelogen hebben, van hetgeen hem in bewaring gegeven of ter hand gesteld was, of van roof of dat hij met geweld zijnen naaste onthoudt, of dat hij het verlorene gevonden en daarover gelogen en met valschheid gezworen zal hebben, over iets van alles dat de mensch doet, daarin zondigende, het zal dan geschieden, dewijl hij gezondigd heeft en schuldig geworden is, dat hij weder uitkeeren zal den roof, dien hij geroofd, of het onthoudene dat hij met geweld onthoudt, of het bewaarde, bij hem in bewaring gegeven was, of het verlorene, dat hij gevonden heeft, of van al waarover hij valschelijk gezworen heeft, dat hij hetzelve in zijne hoofdsom wedergeve en nog een vijfde daarenboven toedoen zal, wiens dat is, dien zal hij dit geven op den dag zijner schuld... En hij zal den Heere zijn schuldoffer brengen bij den priester.
De gevallen spreken voor zichzelf. Iemand houdt toevertrouwd goed achter; geeft geleend goud of zilver niet op tijd geheel weder; eigent zich toe wat hij vindt, óf wel ontkent met eede iets ter bewaring te hebben ontvangen; of behoudt het verlorene, dat hij vond geheel of gedeeltelijk voor zich.
De profeet Micha spreekt van droeve gevallen van ontvreemding: En zij begeeren akkers en rooven ze en huizen en nemen ze weg, alzoo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk in zijne erfenis. Ook Jezaia spreekt hiervan; Hosea teekent dit sombere beeld van het volksbestaan: In des koopmans hand is een bedriegelijke weegschaal, hij bemint te verdrukken, toch zegt Efraim: Evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen, in al mijnen arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden die zondig zij.
Hier in ons texthoofdstuk wordt gesproken over het geroofde, het geleende, het bewaarde, het verlorene, en waarover valschelijk werd gezworen.
De gevallen spreken duidelijk voor zichzelf en behoeven nauwelijks toelichting. Uit den aard der zaak kwam leenen veel voor in Israël en ook in bewaargeving. Denk maar aan de velen, die een deel van het jaar met kudde en tenten rondtrekken. Dan lieten ze natuurlijk hun have en goed achter in de dorpen, die door de ouderen werden bewaakt. Ook kwam gedurig voor, dat iemand weggeloopen vee aantrof en het dus tijdelijk in bewaring kreeg, totdat de eigenaar kwam om het zijne te nemen. Vroeger hadden wij onze schotbochten. Dat waren afgepaalde, soms ommuurde ruimten waarin verdwaalde beesten tijdelijk opgesloten werden om niet nog verder weg te dwalen. Wat het zweeren aangaat kwam de zuiveringseed veelvuldig voor, om te bevestigen, dat iets werkelijk gestolen was, om slechts dit eene geval te noemen.
Zooveel is duidelijk, dat het schuldoffer zeer practische zaken raakt. Ook jegens den naaste gelde de wet van een vijfde boven de hoofdsom, getaxeerd door den priester. Ook de zonde tegen den naaste is zonde tegen God. Als een mensch gezondigd en tegen den Heere door overtreding overtreden zal hebben. De feilen jegens den naaste zijn zonden jegens God, den Wetgever. Dit beginsel blijft. Doch daarmede houdt het niet op eene zonde tegen den naaste te zijn. Men kon niet zeggen: de Heere heeft het mij vergeven wat ik misdeed, ik heb met mijn naaste verder niet te rekenen. Neen, neen, zoo gaat het niet. De hoofdsom moet worden wedergegeven, vermeerderd met een vijfde van de getaxeerde waarde in geld door den priester. En dan, niet te vergeten, het schuldoffer den Heere.
Wanneer wij nu alles weer betrekken in het licht van het kruis, dan mogen wij opmerken, dat óók de zondaar wint bij het kruis.
Wat toch is het geval? De overtreder moet getuigen van zijne zonde, zijne overtreding en schandelijke wegen. Hij wordt teruggezonden naar allen, die door zijn booze daden geleden hebben en... zoo komt hij in het bezit der genade. Genade genoegzaam om het kwade te zien weggenomen en tegelijk verbonden met practische weldadigheid. Van zulk een aard is nu de dierbare genade Gods en zulke zijn hare vruchten.
De genade snijdt de zonde bij den wortel af, maar veranderd den zondaar ook van een vloek in een zegen. De Heere leert door genade den overtreders Zijne wegen. Hij doet gaan in Zijne paden.
De lezer gevoelt dus wel, dat wij allerminst een leer voordragen, die het leven zou vrijlaten. Integendeel: deze leer bindt het leven en moet door en in het leven openbaar worden. Genade heiligt hart en leven beide. Het bloed van het schuldoffer reinigt het geweten en de wet van dit offer zendt den overtreder terug tot dengene, dien hij benadeelde of beleedigde met de hoofdsom van het ontvreemde en een vijfde daarboven in de hand. Zoo worden wij onderwezen in de genade en de rechtvaardigheid van den God van Israël. De overtreder verkrijgt vergeving en de benadeelde winst. Wiens leven door genade wordt bestierd zal deze twee zijden niet scheiden. Menigeen zegt: ik rust in het bloed van het schuldoffer, maar wil de hoofdsom benevens het vijfde deel voor zich houden. Maar... een iegelijk, die de gerechtigheid niet doet, is niet uit God.
Nu kon men in Israël moeilijk bedrog plegen, want de priester taxeerde eerst de hoofdsom en het vijfde deel daarboven voor hij het schuldoffer slachtte. Het kon echter wel zijn, dat een Israëliet het eerste deed niet van harte om door middel van het schuldoffer zijn geweten te stillen, maar zonder oprechtheid en ware schuldbelijdenis kon er toch geen ervaring zijn van ware schuldvergiffenis. Het vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn en die den naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. Wij hebben geen recht te veronderstellen, dat een kwaaddoener Gode toebehoort. Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar een iegelijk, die de gerechtigheid niet doet is niet uit God, en die zijnen broeder niet liefheeft...
Een levenlooze belijdenis is een aanklacht tegen den belijder. Er moet zijn de vrucht der gerechtigheid, die door Jezus Christus is tot heerlijkheid Gods.

Laten wij nu vergelijken de twee soorten schuldoffers.
Zonden in de heilige dingen des Heeren en zonden tegen den naaste.
In het eerste geval staat er: als een mensch door afdwaling gezondigd zal hebben. Zoo wordt het niet gezegd bij de overtredingen tegen den naaste. Tegen den Heere onzen God kan dit zondigen door afdwaling gedurig voorkomen, zooals wij hebben gezien, vanwege de onachtzaamheid en blindheid en harteloosheid, die ons van nature eigen is. Maar de bewustheid van den mensch strekt niet ten maatstaf in het heiligdom Gods. Dit is eene onuitsprekelijke genade.
Maar een menschelijke eisch, voorschriften, die onmiddellijk met de zedewet samenhangen, kan de mensch wel in zijn volle uitgestrektheid omvatten en weten wat daarmede in strijd is. Men liegt niet uit onwetendheid. Stelen en achterhouden van eens anders goed, een valschen eed doen en nog zooveel meer, weten wij dat zonde is.
Toch blijkt het, dat soms voor den enkele bijzonder licht noodig is om te kunnen zien wat ieder ziet. Maar toch kunnen wij zeggen, dat in de gewone verhoudingen onder de menschen wij de eischen der wet met klaarheid kunnen weten. Daarom staat er ten opzichte van de menschen niet bij: door onwetendheid, gelijk wij dit bij de heilige dingen des Heeren vinden.
Bij het schenden der goddelijke rechten kwam het bloed der verzoening het eerst in aanmerking, bij zonde tegen den naaste moest uit het aangebrachte herstel bij de menschen blijken of de belijdenis der schuld voor God oprecht was. Indien men den naaste onrecht doet, zal dit te zijner tijd zeker de gemeenschap met God verstoren en die gemeenschap kan alleen hersteld worden door verzoening. Bloote vergoeding zou niet genoegzaam zijn. Wel zou men den naaste kunnen bevredigen door volkomen wedergave van het ontvreemde met een vijfde der waarde daarboven, maar dan bleef toch nog de gemeenschap met God verstoord, tegen wien wij zondigen ook in het ons misgaan tegen den naaste.
Hij, die een ander benadeeld heeft, wordt van het altaar weggezonden om zijne zaken met den naaste eerst in orde te brengen. Met de eischen der menschelijke betrekkingen mag de hand niet worden gelicht. Zij behooren de hun toekomende plaats in het hart te hebben. Dit leert ons ook het schuldoffer zeer klaar.

Schuldbelijdenis voor den priester.
Numeri 5 vers 5 tot 10 leert ons nog, dat de begane zonde moest worden beleden voor den priester. Zoo komt derhalve ook bij dit offer de schuldbelijdenis hare plaats vragen. Gelukkig wanneer wij geleerd hebben te kunnen belijden zonder geveinsdheid en over aangedaan onrecht niet willen heenleven, of onze misdaad willen verbergen. Dan toch is onoprechtheid in ons leven, dat niet kan nalaten onzen vrede te verstoren. Ook wordt ons nog geleerd in diezelfde verzen, dat, wanneer de persoon of zijn losser, tegen wien werd misdaan, reeds is gestorven, de som der schadeloosstelling met den ram ten schuldoffer aan God toekomt. Daarom moest zij aan den priester worden betaald.
Bijzondere schuldoffers waren verordend voor den melaatsche (Lev. 14 : 11) en den Nazireër, die zijne gelofte had geschonden (Num. 6:12). Het schuldoffer is een voldoening voor de wetsovertreding, daarbij tevens verzoening aanbrengend. Het valt ons dus op, dat de schuldoffers steeds betrekking hebben op bepaalde gevallen.
Ook de plechtigheden waren onderscheiden bij zond- en schuldoffer.
Voor het schuldoffer werd vereischt een mannelijk schaap, een ram, die volwassen was. Onder de dieren, bestemd voor zondoffer, komt deze niet voor.
En hij zal den Heere zijn schuldoffers brengen tot den priester, een volkomen ram uit de kudde, met uwe schatting ten schuldoffer, dan zal de priester voor hem verzoening doen voor het aangezicht des Heeren en het zal hem vergeven worden: over iets van al wat hij doet, waar hij schuld aan heeft (Lev. 6 : 7 ).
Het is een vaste uitdrukking: de ram des schuldoffers. Zeker om den ram te onderscheiden bij andere offers gebracht. Tevens valt ons op, dat het offerdier steeds hetzelfde was. De armoede van den offeraar komt hier niet in aanmerking. Het gaat hier toch niet allereerst om ontzondiging van den persoon, maar om het herstel der geschonden rechtsverhouding.

Hoe moet het schuldoffer worden gebracht?
Dit wordt ons verhaald in Leviticus 7 vers 1 tot 7.
Het werd, evenals het brandoffer en zondoffer, gebracht door den priester. Geslacht aan de noordzijde van het altaar. Het bloed werd, evenals bij het brand- en dankoffer, alléén rondom het altaar gesprengd, daarna werden de zelfde vetstukken op het altaar verbrand. Maar het overige vleesch, evenals bij de zondoffers van lageren rang, kwam den priester toe.
Het moest worden gegeten in de heilige plaats en wel alléén door de mannelijke priesterschap. Bij dit alles behoeven wij, na het vroeger gezegde, niet nader meer stil te staan.
De lezer zie het zoonoodig nog maar eens na.
Nog slechts enkele opmerkingen en wij besluiten onze overdenking van het schuldoffer.
Bij de wet des schuldoffers lezen we ook: Dit is nu de wet des schuldoffers, het is eene heiligheid der heiligheden. Hoewel Jezus het groote schuldoffer is, was Hij toch innerlijk volkomen rein. Hoewel verstoken van het licht van Gods aangezicht, was Hij toch in den schoot des Vaders.

De beteekenis van het eten werd reeds toegelicht. De vloek was van de natuur weggenomen en de offeraar kon dus zien in het eten der priesterschap dat Gods belofte waarachtig was: ..het zal hem vergeven worden." Van de zondoffers lezen wij: Ik heb ze u gegeven en aan uwe zonen en aan uwe dochteren met u, tot eene eeuwige inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten (Num. 18 : 8—11).
Bij het schuldoffer was dit anders. Met de toonbrooden behooren deze offers tot het hooggewijde, dat alleen door de mannelijke priesterschap in den voorhof mocht worden gegeten. Het mannelijke geeft uitdrukking in het algemeen aan de kracht.
De zonde en de schuld maakte Jezus tot de zijne en Hij droeg het oordeel derzelve aan het kruis. Zoo is de geheele zaak beslecht. Er is zeker mannelijke geloofskracht noodig deze geheele zaak te kunnen genieten. Als zijne ziel zich tot een schuldoffer zal gesteld hebben, zoo zal Hij zaad zien en door Zijne hand zal het welbehagen des Heeren gelukkiglijk voortgaan. Zoo wordt ons de diepste grond van het raadselvolle lijden des Heeren ontdekt. Hij leed omdat het den Heere behaagde Hem te verbrijzelen. Zijn gansche lijden draagt het karakter van een schuldoffer. Hij brengt dat zelf. Hij heeft zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd door den eeuwigen Geest. De voldoening aan het geschonden recht treedt juist ook in het schuldoffer naar voren. Hij biedt aan plaatsbekleedende voldoening. Hij zal wel sterven, maar de dagen verlengen. Hij zal zeggen: Zie, Ik ben dood geweest en Ik leef tot in alle eeuwigheid.
En... Hij ziet zaad tot op dezen dag.

Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw eisch, noch eer.
Toen zeid' ik: zie, ik kom, o Heer';
De rol des boeks is met mijn naam vervuld.
Mijn ziel, U opgedragen,
Wil U alleen behagen;
Mijn liefd' en ijver brandt;
Ik draag Uw heil'ge Wet,
Die Gij den sterv'ling zet,
In 't binnenst ingewand.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Schuldoffer II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's