Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods XXI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods XXI.

6e serie. Uit het ongeschreven Woord.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9 : 12, 13. En God zeide: Dit is het teeken des verbonds, dat Ik geef tusschen Mij en tusschen ulieden en tusschen alle levende ziel, die met u is tot eeuwige geslachten. Mijnen boog heb Ik gegeven in de wolken, die zal zijn tot een teeken des verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde.

De Heere wil dus, dat de gevallen menschheid nochtans voor haar toekomstig bestaan waarborgen zal deelachtig zijn, die haar zekerheid bieden, dat niet andermaal plotseling watervloeden de aarde zullen overstroomen om menschen en dieren te verzwelgen. Hoewel zij even goddeloos en schuldig zal zijn als de eerste wereld goddeloos en schuldig was, kan toch niet andermaal een vloed komen om haar te verdelgen. Een hernieuwde vloed, die als een oordeel over de aarde komen zal, behoeft zij niet te vreezen. Niet omdat het zou strijden met Gods recht over de verdorvenheid der wereld, want uit dat oogpunt gezien kan toch die verloren menschheid, evenals elk van Gods kinderen, Hem niet één uit duizend antwoorden, als Hij met ons twisten wil. Met Gods rechtvaardigheid zou vernietiging der wereld niet in strijd zijn. Als daarop gezien wordt en de Heere daarop zag. er zou geene toekomst overblijven. Doch de Heere komt tot Noach en de zijnen met de openbaring van Zijn verbond, waarin Hij hemel en aarde, zelfs de stomme dieren des velds betrekt, omdat een herhaling van den zondvloed niet overeenkomen kan met den Raad der genade. Het einddoel Gods met Zijne schepping is niet vereenigbaar met eene verdelging der aarde door eenen nieuwen vloed. En de Heere kent de 'harten der menschen, weet, dat wij zoo zielkundig bestaan, dat na een geweldige catastrophe in de natuur, vreeze het hart vervult en nieuwe omkeeringen met angst worden tegemoet gezien. En daarom buigt Hij zich in Zijne goedertierenheid en lankmoedigheid tot de geredden uit den watervloed neder en openbaart hun in welke verhouding Hij, de eeuwige Schepper van de einden der aarde, tot in onafzienbare tijden staan zal tot Zijne schepping. Hij zal haar in stand houden, haar dragen door het Woord Zijner kracht en haar leiden tot de voleinding, opdat Zijne heerlijkheid uitstrale, en de gansche schepping in de verheerlijkte, uitverkoren Kerk Zijn goddelijk beeld in volkomenheid dragen zal.
Daarom openbaart de Heere aan Noach en zijne geslachten Zijn verbond. Dat verbond lag in den Drieëenigen God van eeuwigheid, maar nu wordt het aan Noach geopenbaard. De mensch moet weten welk het voornemen Gods met Zijne schepping is, opdat hij daarop zal kunnen rekenen, daaruit zekerheid zal putten en uit die zekerheid niet alleen levensrust, maar ook de wetenschap, dat zijn levenswerk niet ijdel zal zijn. Want dat is toch duidelijk, wanneer de mensch wist. dat elk oogenblik al zijn arbeid en moeite vergeefsche arbeid en moeite blijken kan, dan heeft dit een zeer nadeeligen invloed op zijn werklust en op zijn levensmoed. Dan voelt de mensch zich verslagen, zooals men tegenwoordig zegt ,,een defaitist". Met dit Fransche woord, dat gedurende den oorlog in gebruik gekomen is, werden zij genoemd, die in de overwinning niet gelooven konden. En dat dient nu ook om hen te karakteriseeren, die moedeloos en hopeloos staan in den strijd des levens. De ervaring heeft het geleerd, dat na den oorlog gansche volken den moed verloren, ja, zelfs dat duizenden en duizenden zoo diep neergedrukt werden, dat zij hetgeen zij nog bezaten, in overdaad door gingen brengen, omdat de toekomst, naar zij meenden, geen ster der hope meer deed lichten aan den donkeren hemel. En weten wij het ook niet, hoe moedeloos en dof in de dagen van den crisis-druk ook onder ons duizenden nijvere werkers allen moed verloren hadden? God weet, dat de mensch aan zichzelven overgelaten, zonder hope voor de toekomst, in moedeloosheid ondergaat.
En daarom komt Hij nu met de openbaring van Zijn verbond met de natuur aan Noach, opdat de menschheid, die geboren zal worden, de zekerheid zal deelachtig zijn, dat haar strijd om te bestaan niet een vergeefsche zal wezen. Zij zal in de openbaring van de verhouding Gods tot Zijne schepping de waarborgen ontvangen, dat de levensvoorwaarden haar zullen geschonken worden. Niet andermaal zal een vloed de aarde overweldigen en de menschheid tot ondergang brengen. Dus strekt zich dat verbond uit tot al wat leeft en dus tot al wat levensvoorwaarden behoeft. Alle levende ziel wordt daarin betrokken. Of zij het vermogen hebben om het te kunnen weten of niet, doet niet ter zake. God verzekert het tot aan het gedierte der aarde toe. Maar alzoo openbaart Hij het aan Noach en de zijnen, aan de menschheid dus, die aller zichtbare schepselen hoofd is, aan den mensch, die Zijn beeld draagt, die de schepselen op aarde vertegenwoordigt. Er wordt hem alzoo onwankelbare zekerheid bereid voor zich en al 'het zijne, zoodat de Prediker zeggen kan: „Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mensch niets beters heeft onder de zon dan te eten en te drinken en blijde te zijn, want dat zal hem aankleven van zijnen arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon." Maar opdat wij niet zullen denken, dat zulks beteekent zorgeloos te zijn en in ijdelheid te leven, zegt diezelfde Prediker: ,,En gedenk aan Uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve." Ja, hij wil, dat wij zullen bedenken, dat het stof wederom tot de aarde keert, als het geweest is en de geest weder tot God keert, die hem gegeven heeft.
Doch opdat de mensch nu zulk een leven zal kunnen genieten, moet hij er zeker van zijn, dat niet andermaal de wateren de aarde zullen overweldigen. Dus geeft Hij Zijn natuurverbond, openbaart Hij het aan Noach en de zijnen, waarborgt Hij den mensch, dat niet nogmaals de catastrophe, waardoor de eerste wereld onderging, zich zal herhalen. En daar bij elk verbond een teeken behoort, waarin de verbondsgedachte in zichtbaarheid wordt voorgesteld, geeft God ook van dit natuurverbond een teeken, waarbij alle toekomstige geslachten Zijne verbondsbelofte zullen weten. „Mijnen boog heb Ik gegeven in de wolken, die zal zijn tot een teeken des verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde."
God spreekt met nadruk van „mijn boog". Daarin wordt duidelijk, hoe met het licht en met den regenboog, die geboren wordt uit het licht in de druppelen, gedoeld wordt op de openbarende daad Gods. De Heilige Geest bezigt het licht en den regenboog om Gods heerlijkheid nader te brengen tot het menschelijk bewustzijn, ons een diepen indruk daarvan te geven. De Heere kan van al wat is zeggen: „Mijns". Mijns is het goud en het zilver, als Hij ons leert, dat Hij alleen de Gever alles goeds is. Maar Hij zegt in Zijn Woord ook: „mijns", als Hij daardoor wil te kennen geven, dat Hij dit bijzonderlijk genoemde voor Zichzelven afzondert tot een eigendom, als Hij het uitkiest om het Zichzelven te heiligen. Zoo spreekt Hij met bijzonderen nadruk van „Mijn volk" en ook hier van „Mijn verbond", om te laten zien, dat het van Hem alleen uitgaat, dat Hij alleen het instelt. En zoo spreekt Hij ook van „Mijnen boog", om ons te leeren, dat Hij zelve dezen boog afzondert voor dit bepaalde doel, dat hij in dat natuurverbond gesteld wordt krachtens Gods vrijmachtige, verkiezende daad. En deze keuze is nu niet willekeurig, maar hangt samen in de eerste plaats met het karakter van den regenboog als lichteffect, dat als zoodanig beeld kan zijn van het heerlijk deugdenbeeld Gods. Zoo zegt Ezechiël 1 : 28: „Gelijk de gedaante van den boog, die in de wolk is ten dage des plasregens, alzoo was de gedaante van den glans rondom: dit was de gedaante van de gelijkenis der heerlijkheid des Heeren." Daaruit wordt duidelijk, hoe de Heilige Geest den regenboog grijpt als beeld om Gods heerlijkheid te verkondigen en ons daarvan een besef bij te brengen. En zoo ook als aan Johannes op Patmos een deur geopend wordt in den hemel en hij „in den geest werd", dan ziet hij den troon en die daarop zit en dan wordt van dien troon gezegd „en een regenboog was rondom den troon". En dat was daarom zoo, wijl Hij, die daarop zat, „was in het aanzien den steen Jaspis en Sardius gelijk." Daarvoor dienen twee edelsteenen, die hunne glansen uitschieten, zoodat rondom den troon der goddelijke heerlijkheid de regenboog zich afteekent (Openb. 4 : 3 ) . En zoo schouwt de ziener in Openb. 10 een sterken engel en een regenboog was boven zijn hoofd en zijn aangezicht was als de zon en zijne voeten waren als pilaren van vuur.
Als God dus van den regenboog spreekt als van „mijnen boog", dan wordt daaruit reeds duidelijk, dat die keuze bijzonderlijk de strekking heeft in dit verbondsteeken der menschheid een besef bij te brengen van Gods heerlijkheid, opdat de verbondsbelofte daaraan eene des te grootere waarde ontleenen kan. God geeft dit verbond en Noach en de zijnen en alle nageslachten moeten weten, dat de eeuwige Schepper, de Almachtige, Elohim, spreekt, belooft en die belofte verzegelt en bevestigt in overeenstemming met de majesteit van Zijn heerlijk, goddelijk Wezen. Zoo geeft Hij dus den boog tot een teeken des verbonds, om de onwankelbare vastheid ervan den menschen voor oogen te stellen, opdat zij in de ure van de benauwdheid en als wederom dagen mochten aanbreken, waarop de menschen zouden kunnen vreezen voor een alles verzwelgenden vloed, zouden verstaan, dat zoo waarachtig als de boog verschijnt aan den hemel en gezien wordt met het oog, zoo waarachtig ook de belofte Gods zal worden bevestigd, dat toch de aarde niet andermaal zal ondergaan in een alverslindenden watervloed. Gods Wezen is de waarborg en daarom wijst Hij den regenboog, het wonderschoone lichteffect in de waterzwangere wolken des hemels.
Zoo is dus die keuze niet toevallig van de zijde Gods. Zij hangt saam met het groote in de openbaring ons in Christus geschonken, door Johannes aldus beschreven: „En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en wij u verkondigen, dat God een licht is en gansch geene duisternis in Hem is. En dat goddelijke Licht, dat Noach alleen door het geloof kon aanschouwen, straalt nu ook af in de belofte des verbonds, die gedragen wordt door het ontoegankelijk licht van het deugdenbeeld Gods. Doch er is in die keuze van den regenboog als teeken des verbonds ook nog eene andere zijde, waardoor zij niet van willekeur kan worden verdacht. God kiest dien boog niet zoo maar, doch opzettelijk, want de verschijning van den regenboog aan den hemel zien we, wanneer in de waterdruppelen-zwangere wolken de zon hare lichtstralen uitstuwt. Tegenover den wolkenhemel schijnt aan den horizon het licht van de zon naar de teekening van den Psalmist: „Hij heeft in dezelve eene tent gesteld voor de zon." God zegt van het laatste der dagen: „Ik zal wonderen geven in den hemel boven en teekenen op de aarde beneden, bloed, vuur en rookdamp. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, eer dat de groote en doorluchtige dag des Heeren komt." Zoo teekent de Heilige Geest het einde. De zon zal veranderd worden in duisternis. Doch dan kan er geen regenboog verschijnen aan den hemel. En daarom, als na dagen van regen, die ons zouden doen zeggen: een plasregen is op de aarde veertig dagen en veertig nachten, de regenboog wordt gezien aan den hemel, dan gaat van hem uit de verbondsbelofte Gods, want dan straalt de zon aan den horizon de heerlijkheid van haar licht, dat veelvoudig breekt in de schoonheid zijner kleuren. Dan schijnt de zon en profeteert alzoo door het teeken aan den hemel: Na regen komt zonneschijn. En dus profeteert hij van het komende licht, dat de wolken verdrijft en de overwinning waarborgt. De regenboog spreekt de taal des geloofs. Hoor naar het schoone vreugdelied: „Mijne liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom! want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt en de stem der tortelduive wordt gehoord in ons land." Van dat opwakend geloof spreekt ook de regenboog. En daarom zegt de Heere: Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken. En die wolken vervagen voor de glansen en de warmte van de middagzon en getuigen van Gods goedertierenheid en trouw.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods XXI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's