Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geschiedenis van den getrouwen martelaar van Jezus Christus, Johannes Pistorius, van Woerden. 12.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geschiedenis van den getrouwen martelaar van Jezus Christus, Johannes Pistorius, van Woerden. 12.

In het Latijn beschreven door Willem Gnapheüs, Rector der Latijnsche school te 's-Gravenhage en medegevangene van Pistorius. Later in het Nederlandsch vertaald. (Jaar 1525).

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lover. Zoo; en weet gij niet, dat gij sterven moet? Hoort gij niet, dat het bericht des doods u genaakt? Waarom biecht gij dan niet, zooals andere christenen?
Pistor. Ik heb gebiecht; maar aan Hem, Die mijne belijdenis meer goedertieren heeft ontvangen dan deze mensch.
Lover. Veracht gij aldus de biecht?
Pistor. Ik zeg niet, dat ik de vrijspraak der christelijke Kerk veracht; maar aangezien hij mij die niet wilde geven, hoe kan ik hem die afpersen?
Lover. Wie zal u dan de zonden vergeven, wanneer gij ter dood gebracht wordt?
Pistor. Het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.
Lover. Mijne heeren, wat zullen wij doen? Wat zullen wij doen?
Mont. Het is, dunkt mij, eene wonderlijke zaak, dat een mensch zoo verhard kan worden.
Rosem. Er is voor dezen ellendigsten mensch geene hoop ter zaligheid over.
Lover. Wel, hebt gij zulk een verdriet in uw leven, dat gij meer naar den dood wenscht dan naar het leven?
Pistor. Mijn Christus is mij liever dan dit leven.
Lover. Hebt gij geen verlangen noch begeerte naar uwe ouders? Verlangt gij niet naar uwe moeder?
Pistor. Waarom niet? Ik ben een mensch, en al wat menschelijk is, is mij niet vreemd.
Lover. Dit schijnt nochtans zoo niet, aangezien gij hunne ellende u weinig aantrekt. Gij moet wel wreed zijn. gij, die door uwe hardnekkigheid aanleiding geeft, dat zij óf tot hongersnood, óf tot de galg geraken. Wij willen het u niet verbergen, dat uw oude vader door uwen haat, van zijn kosterambt, dat hij zoovele jaren bediend heeft, ontzet is. Meent gij, dat deze schande den ouden man niet zeer hindert? En gij zoudt hem kunnen helpen, zoodat hij niet van honger zou behoeven te vergaan, of door droefenis verteerd worden, ik zwijg nog van erger dingen.
Pistor. Mijn ouders zijn mij lief en dierbaar, maar nog liever en dierbaarder is mij Christus, Wiens zaak ik hier moet schatten boven mijne bijzondere betrekkingen. Ik beveel mijne ouders Gode den Vader aan: daar zullen zij eene veilige haven vinden, om in nood hunne toevlucht te nemen. Ik twijfel niet. of de allerbeste Vader heeft zeer goedertieren de genade aan mijne ouders bewezen, dat zij zich onder alles, wat er met mij plaats heeft, zooals hun betaamt, geduldig in den Heere gedragen.
Lover. Maar uwe vrouw, denkt gij daar niet aan?
Pistor. Niemand heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat. Ik beken, dat ik haar liefheb, maar in den Heere. Geene andere liefde eischt zij, en ben ik ook haar niet schuldig.
Lover. Ik dacht, dat de zaak geheel anders stond dan gij zegt; want, naar ik meen, verdriet het u uwe jeugd met haar hoogen leeftijd door te moeten brengen. En dit is de reden, waarom gij liever met uwe bedorven inbeelding van den godsdienst wilt sterven, dan tot uw droevig en onvruchtbaar huwelijk tcrugkeeren. Heb ik het niet juist geraden?
Pistor. In geenen deele, o aanzienlijke man! Ik heb mijne vrouw lief, volgens de trouwbelofte, die ik haar gedaan heb en schuldig ben. Hare liefde zal ik ook gemakkelijk ter zijde kunnen stellen, wanneer de Heere mij dit gebiedt. Want Christus zal hem als discipel verloochenen, die niet verlaat vader en moeder, vrouw en akkers, en Hem navolgt.
Lover. Indien wij u van deze gevangenschap ontsloegen, dan zoudt gij toch niet tot uwe vrouw terugkeeren, die de oorzaak geweest is van uwe groote droefheid en moeite?
Pistor. Waarom zou ik tot haar niet terugkeeren. daar zij been is van mijne beenderen en vleesch van mijn vleesch? Ik schrijf haar dit mijn kruis niet verder toe dan Christus Zijn Vader Zijn dood toeschrijft.
Lover. Wel, zoudt gij ook met nieuwe vreugde opspringen, wanneer wij u uit deze boeien ontsloegen, en u vrij lieten heengaan, waar gij wildet?
Pistor. Wanneer God dit behaagde, zou het mij niet onaangenaam zijn. Maar, aangezien gij het niet doen zult, verlies ik daarom den moed niet. Ik geef mij in alles aan Gods wil over.
Lover. Indien wij uwe vrouw hier lieten brengen, zoudt gij met haar tot genoegen wenschen te spreken?
Pistor. Ik wenschte het wel, indien het mij vergund werd.
Lover. En, zoo het u vergund werd, zoudt gij haar wel vleeschelijk willen bekennen?
Pistor. Foei, schaam u!
Lover. Wat?
Pistor. Dat gij mij met zulke nuttelooze vragen kwelt.
Lover. Wees goedsmoeds; uwe vrouw wordt heden van Woerden hierheen gebracht. Ja, ik bemerk, dat zij er reeds is; gij moogt u wel verblijden, men zal u toestaan haar te zien en te spreken.
Pistor. Ik laat het aan uw goeddunken over wat gij eindelijk over mij, mijne vrouw en mijne zaak zult besluiten, ik bekommer mij daarover niet. „De raad des Heeren zal bestaan, en Hij zal al Zijn welbehagen doen."
Lover. Daar gij toch eene vrouw moest trouwen, hadt gij eene jonge vrouw behooren te nemen, die u kinderen zou ter wereld gebracht hebben.
Pistor. Foei, het ontbreekt den achterklapper nimmer aan stof, ook in deugdelijke zaken. Wanneer ik eene jongere of zeer schoone vrouw getrouwd had, zoudt gij gezegd hebben, dat dit huwelijk een werk des vleesches was. Maar nu ik eene vrouw getrouwd heb, die niet rijk is, die geen verdacht, maar een gewoon voorkomen heeft, die een gezetten leeftijd heeft bereikt, en toch niet boven de jaren der vruchtbaarheid is, vindt dit huwelijk toch nog dezen onbillijken spotter. Dat hij lastere! Lover. Gij hebt gezegd, dat gij daarom voornamelijk eene vrouw getrouwd hebt, omdat gij door den lust des vleesches u van haar niet kondt onthouden. Is het zoo niet?
Pistor. Ik heb de waarheid gezegd.
Lover. Gij hebt u van het gebruik uwer vrouw gedurende deze vier maanden onthouden; en, wanneer wij u langer in de gevangenis opsloten, zoudt gij dan niet gedwongen worden voortdurend ongehuwd te leven? Waarom wendt gij dan de uiterste noodzakelijkheid voor tot een dekmantel van uwen wellust?
Pistor. Maakt gij dan God zoo wreed, Hem naar uw gemoed beoordeelende, „dat Hij mij laat verzocht worden boven hetgeen ik vermag". Tot nu toe heb ik de handen vol gehad met mijne geestelijke vijanden, zoo buiten als binnen mij, zoodat het niet noodig was, dat deze dartele begeerlijkheid hare woede tegen mij bewees. Hierbij komt nog, dat gijlieden met uwe personen en met uw bangmaken moest overwonnen worden, waardoor anders de onvoorzichtigen en eenvoudigen zouden betooverd worden.
Lover. Waarlijk, ik wenschte, dat gij den duivel zelf, als eene nachtmerrie, bereden hadt, toen gij voor het eerst uwe vrouw bekendet. Ja, ik wenschte, dat gij met tien onreine hoeren had te doen gehad, toen gij voor het eerst uwe vrouw besliept, zooveel werk en moeite geeft gij ons.
Pistor. Foei, schaam u over zulke lastering tegen God en Zijne instelling van het huwelijk. Zijt gij een rechtsgeleerde, zijt gij een voorzitter van al de raadsheeren, en nog wel aan het hof van den keizer, die zulke ongerijmde, zedelooze en goddelooze dingen uitbraakt? Zoo lief mij God heeft, schaam en bedroef ik mij om uwentwil.
Mont. Mijnheer Johannes, ik bid u, wordt toch niet zoo boos, want gij verstaat niet goed, wat de heer voorzitter zegt. Want dit is zijn meening; zoo gij met den duivel hadt te doen gehad of hoererij gepleegd, gij zoudt, ernstig vermaand zijnde, uwe zonde terstond beleden hebben; en dan had niemand hem vergeving kunnen weigeren, die zijne schuld oprecht had beleden. Nu hebt gij bij uwe vrouw geslapen, en een ongeoorloofd bed houdt gij voor eerbaar. Het is er nog verre af, dat gij uwe schuld in nederigheid zoudt bekennen; en daarom zijt gij geene vergeving waardig. Deze uwe hardnekkigheid, dat onboetvaardig hart, ontstelt den heer voorzitter.
Pistor. Indien gij met zulke koude verzinselen God, den Rechter, kunt bespotten, zal het met uwe zaak niet kwalijk staan; „maar God laat zich niet bespotten".
Lover. Laat dezen verdorven en boozen mensch weder naar de gevangenis brengen.

Einde van de laatste samenspraak.
(Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Geschiedenis van den getrouwen martelaar van Jezus Christus, Johannes Pistorius, van Woerden. 12.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 oktober 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's